26

 

 

Familiewaarden

 

 

Nadat Cheyenne gestorven was, hield ik Elu’s drie mannetjespuppy’s nog een paar maanden in het schuurtje; in die periode stapten ze over van melk op fijngehakt vlees met melk – ik probeerde zo goed mogelijk na te maken wat hun moeder uitgebraakt zou hebben. Ze slorpten het vlug op en kregen al snel daarna alleen fijngehakt vlees en uiteindelijk kippenpoten, waar ze meteen grommend en snauwend om begonnen te vechten. Op dat moment ongeveer realiseerde ik me dat ze wat ruimte nodig hadden, maar ik kon ze absoluut niet meer bij Shadow en Pale Face zetten, dus bouwde ik met hulp van zes vrijwilligers naast de caravan op de heuvel in het park een nieuw wolventerrein van ongeveer twintig are. Ik bracht Shadow en Pale Face daarheen, terwijl ik de drie puppy’s op het wolventerrein beneden onderbracht, waar ze geboren waren; vervolgens trok ik bij ze in. 

   Plotseling was ik verantwoordelijk voor alles. In het wild zouden anderen voor de bescherming van de puppy’s zorgen, omdat de rol van de nanny er alleen uit bestond te helpen met het grootbrengen en toezicht te houden. Nu was het mijn taak om ze warm te houden, te beschermen, te eten te geven en ze ’s avonds naar het hol te brengen. Alle dingen waarvoor een kind zich op een volwassene verlaat, kwamen ineens voor mijn rekening. Ik was de volwassene, maar ik was er bij lange na niet zo goed voor toegerust als de volwassen wolven. Toch leek alles prima te gaan, en als ik ’s avonds het hol betrad, volgden ze me. Veel dingen die ik ze door training probeerde te leren toen ze volwassen werden, leken op dat moment een heel goed idee, maar achteraf wilde ik dat ik ze toch eerder had gedaan. Die goeie ouwe Tamaska bijvoorbeeld, de bètawolf die groot en brutaal was, schijnbaar nergens bang voor was, altijd voorop ging in de strijd en de steun en toeverlaat van de andere wolven was – was doodsbenauwd voor onweer. Als kleine puppy werd hij al hysterisch van het minste of geringste gerommel in de lucht; dan begon hij te piepen en kwam naar me toe rennen, waarna ik hem oppakte – dat was nog in het schuurtje, lang voordat we naar het wolventerrein verhuisden. Omdat hij warmte nodig had, hield ik hem in mijn armen en droeg hem als een sjaal, zodat hij rustig werd van de warmte van mijn nek tegen zijn buik. Als hij gekalmeerd was, kronkelde hij zich omlaag en probeerde te zuigen aan alles waarvan hij dacht dat er voedsel uit zou komen. Doorgaans was dat het puntje van mijn neus, dat blijkbaar op een tepel leek, en hij bleef er zo’n vijftien tot twintig minuten aan zuigen, tot hij in slaap viel, en dan kon ik hem terugzetten bij de andere puppy’s. 

   Het is een prachtige ervaring om een donzig bundeltje van drie, vier weken oud te hebben dat aan het puntje van je neus zuigt, en iedereen vond het schitterend om te zien, maar ik wist dat de wolven alles wat ik ze als hun voornaamste leraar zou leren, ook zouden doen als ze volwassen waren. En inderdaad, nog steeds komt hij, een volgroeide wolf van ongeveer vijfenzestig kilo, tijdens een onweersbui regelmatig onder een boom op mijn schoot zitten om aan mijn neus te zuigen. Het probleem is alleen dat zijn mond er te groot voor is, dus legt hij gewoon zijn snijtanden eromheen en houdt me stevig vast. Wat ik maar wil zeggen tegen iedereen met een hond: wees voorzichtig met wat je ze leert als ze klein zijn.

   Ik geef nog een ander voorbeeld van wat ik achteraf gezien beter niet had kunnen doen. Als we de wolven, toen ze nog klein waren, te eten hadden gegeven, nam ik ze altijd mee het ondergrondse hol in om ze warm te houden. Toen ze een maand of zes oud en al tamelijk groot waren, leken ze beter met het weer overweg te kunnen en gaven ze er de voorkeur aan onder een boom te liggen. Alleen als het vier of vijf dagen aan één stuk geregend had en we allemaal doornat waren, kropen we het hol in om op te drogen en warm te worden. Onder de grond hadden alle puppy’s hun eigen plek. Matsi, Yana en ik gingen achterin tegen elkaar aan liggen, en Tamaska, die de grootste was, ging bij de ingang liggen, met zijn hoofd en schouders buiten het hol en met zijn achterwerk naar ons toe. Dat was allemaal niet erg toen hij nog klein was, maar toen hij ouder werd en steeds meer rauw vlees ging eten, kreeg hij een aanzienlijk flatulentieprobleem. Er was achter in het hol weinig lucht en als hij eenmaal bezig was, liet hij om de vijftien minuten een wind die verschrikkelijk stonk. We moesten kiezen tussen twee kwaden: buiten blijven in de regen en de kou, of binnen droog worden in een ongezonde lucht. Soms was het zo erg dat hij zelf snuffelend begon rond te lopen, alsof hij wilde zeggen: ‘Hé, wie heeft dat gedaan?’ 

   Als ik per se zou moeten zeggen welke van de drie mijn lievelingswolf was, dan had ik Tamaska gekozen. Hij was heel bijzonder, maar ze waren allemaal als familie voor me en ik gaf geen enkele wolf een voorkeursbehandeling. De taak die ik bij ze had, was heel merkwaardig. Ik moest ze stuk voor stuk leren wat hun rol zou zijn als ze volwassen waren, maar toch was ik nooit hun leider; dat was het vreemde aan dit experiment. De enige wolf die een lagere rang had dan ik was Matsi, dat behoedzame, verlegen wolfje, maar de andere wolven moest ik duidelijk maken dat ze hoger in de hiërarchie stonden. Ik deed alles voor, in de hoop dat wanneer de tijd aanbrak dat ze zelf leider zouden zijn, ze zich alles zouden herinneren en zich als het evenwichtige dier gedroegen dat ikzelf had proberen te zijn. Ik strafte ze niet; ik liet ze alleen zien hoe ik verwachtte dat ze zich zouden gedragen, en als ik ze moest corrigeren, deed ik dat door ze geen warmte, voedsel of water te geven, op de manier dus zoals het bij puppy’s in het wild ook gedaan werd. Alles wat ik deed was bedoeld om te leren hoe ze wilde wolven moesten zijn, niet half gedomesticeerde. Wanneer ik mijn kracht moest laten gelden, deed ik dat in spelletjes, en als ik boos was, liep ik gewoon weg en ging ergens anders liggen. Ik wilde niet dat mijn agressie van invloed was op hun leerproces. 

   Ik liet ze zien hoe ze hun voedsel moesten verdedigen en leerde ze dat ze ieder recht hadden op een bepaald deel van het karkas. Ze begonnen al tekenen te vertonen van de rang die ze uiteindelijk na zes weken zouden hebben, en toen ik ze op die leeftijd konijn begon te geven, verdeelde ik die en gaf ieder een ander deel van het dier, al naargelang hun karaktertrekken. Matsi kreeg als laagst gerangschikt dier de maaginhoud; Tamaska, die zonder twijfel de bèta, de schurk, zou worden, gaf ik poot- en boutvlees; en Yana, die duidelijk de slimste van het stel was, kreeg de inwendige organen. Als ik een karkas voor ze had neergelegd, deed ik mijn best om Yana in de ribbenkast te krijgen voor het hart, de lever en de nieren en Tamaska bij de romp en de schouders te houden, maar hij was zo gulzig dat hij overal aan het karkas begon te eten. Ik heb daarover flinke ruzie met hem gehad. Ik probeerde hem te intimideren door te snauwen en te grommen en door hem met opgetrokken lippen en uitstekende tong mijn tanden te laten zien – mijn wapens – precies zoals de wolven dat zelf deden. Als dat niet werkte, beet ik in de zijkant van zijn mond om hem opzij te laten gaan. Bij alles wat ik deed imiteerde ik het gedrag dat ik bij de wilde wolven had gezien; en het gebeurde regelmatig dat hij het niet naar zijn zin had op de plek waar hij naartoe was geduwd en verhaal bij me kwam halen. Op de plaats waar hij zijn messcherpe tanden had gezet, zaten mijn neus en lippen vol met gaatjes, en op de een of andere manier slaagde hij er steeds weer in met zijn kiezen repen huid van mijn neus te trekken. Op een bepaald moment had hij mijn hele onderkaak in zijn mond; met zijn ondertanden hield hij mijn kin vast en zijn bovenste snijtanden zaten in het zachte vlees onder mijn tong. We waren naar elkaar aan het grommen en snauwen en tegelijkertijd hield ik hem bij zijn nekvel vast; het was een flinke worstelpartij en krachtmeting. Als hij iets ouder was geweest, zou ik geen enkele kans hebben gehad, maar in die periode had ik, als nanny, een hogere rang, en hij moest zijn plaats weten. Ik grapte altijd dat Tamaska en ik zo vaak ruzie met elkaar hadden dat het wel leek alsof we met elkaar getrouwd waren.

   Een andere belangrijke les die ze moesten leren was hoe ze konden voorkomen dat ze elkaar tijdens de vriendschappelijke vechtpartijen zwaar verwondden. Door hun gewicht, hun sterkte en de kracht van hun kaken, moeten wolven altijd uitkijken dat ze een ander lid van de roedel niet per ongeluk doden. Zodra ze pijn hebben, produceren ze een hoog piepgeluid, en een evenwichtig dier zal dan altijd loslaten – en ik garandeer je dat ze dat ook echt doen; een mensenhuid is niet bestand tegen wolventanden, en het is dan ook vaak gebeurd dat ik moest protesteren. Ik moest deze wolven hetzelfde leren, maar het viel me tamelijk zwaar om ze pijn te doen. De enige manier waarop ik dat kon was door ze in hun oor of lip te bijten. Als we in een vriendschappelijk gevecht verwikkeld raakten, beet ik ze net hard genoeg om ze pijn te doen, en zodra ze begonnen te piepen liet ik ze los, rolde ze op hun rug om hun kwetsbare onderkant bloot te leggen, en hield mijn mond rond hun keel, in een typische wolvenhouding, om duidelijk te maken dat ze me konden vertrouwen.

   Ook evenwicht moest geleerd worden, en dat deed ik via jaagspelletjes. Honden maken dan een zogeheten speelbuiging; bij wolven heet het een aanvalshouding, omdat ze vanuit die houding, diep gehurkt, wel drie meter ver kunnen springen, in welke richting dan ook. Veel van onze spelletjes begonnen met een aanvalshouding; we sprongen daarna alle kanten op, begonnen te rennen en achtervolgden elkaar, en als het spel te ruw dreigde te worden, nam ik die aanvalshouding weer aan, waarna iedereen stopte. Als iedereen gekalmeerd was wisten we dat we het spel veilig voort konden zetten. Ik probeerde ze te leren hoe ze hun energieniveau van hoog naar laag konden brengen, zodat ze nooit in de gevarenzone kwamen. Het was niet de bedoeling om tijdens een spiegelgevecht je eigen familieleden pijn te doen.

   Bij al deze spelletjes en spiegelgevechten ontdekte ik dat de intensiteit waarmee we ze deden ons adrenaline- en feromonenniveau deed stijgen, waardoor we in het voordeel waren tegenover andere wolven in de roedel. Als ik Tamaska niet weg kreeg bij een gedood dier, hoefde ik alleen maar tien minuten een spiegelgevecht met Matsi te houden, en als ik dan terugkwam, ging Tamaska opzij zonder dat ik daarvoor iets hoefde te doen, omdat mijn bloeddruk was gestegen en hij de verandering in mijn lichaam kon ruiken.

   Een andere belangrijke les was zelfbehoud; ze moesten in staat zijn lichaamstaal te interpreteren, vocale communicatie begrijpen en weten hoe ze zichzelf moesten beschermen. Elk geluid dat een wolf maakt dat een hoge toon heeft, werkt stimulerend, dus als er in de buurt gevaar was en ik wilde dat de puppy’s naar me toe kwamen, probeerde ik ze te lokken met een hoog gejank, en als ze dan bij me waren kalmeerde ik ze met een laag gejank. Er was nog een geluid dat op gevaar duidde, en dat gevaar kon over land of door de lucht komen. Als een buizerd, een helikopter of een vliegtuig overvloog, maakte ik een puffend geluid, waarna ze meteen naar me toe kwamen lopen om zich in veiligheid te brengen. Elk geluid met een lage toon werkt ontmoedigend, dus een laag keelgegrom is een waarschuwing, en dan moet je, zoals ik van de wilde wolven heb geleerd, kijken wat hun wapens – hun tanden – en hun lichaamstaal zeggen. Een van de manieren waarop de rangen zich onderscheiden is door hun lichaamshouding. Een hoog gerangschikt dier staat hoog op zijn poten en verwacht dat de wolven met een andere rang hem groeten door hun lichaam laag te houden. Als het laag gerangschikte dier geen respect toont, zal het dominante dier naar hem grommen. (Datzelfde gebeurt als honden elkaar tegenkomen in het park; ze stellen snel de hiërarchie vast en als de ene hond geen respect krijgt van de andere, begint hij te grommen en te snauwen.) Als de lager gerangschikte wolf dan nog steeds weigert zijn lichaam omlaag te brengen, zal de dominante wolf nog luider gaan grommen en ten slotte vlak bij zijn gezicht bijten. Die beet is de laatste waarschuwing voordat hij hem met zijn mond beetpakt en grommend omlaag houdt. Daarna laat hij los, doet een stapje naar achteren en herhaalt het gegrom, waarna de lager gerangschikte wolf zijn lichaam zelf laag moet houden en tekenen van onderdanigheid moet vertonen.

   Iets vergelijkbaars gebeurt bij voedsel. Volwassen wolven geven met hun oren aan of iets hun bezit is. Een leek die toekijkt terwijl wolven hun voedsel verdelen, denkt wellicht dat het de tanden zijn waar je op moet letten. Maar dat klopt niet, het zijn de oren. Die geven precies aan wat een andere wolf mag pakken en wat niet. Als een dier over een karkas heen staat en zijn oren als vleugels plat houdt, vertelt hij je dat hij hoger in rang is dan jij en dat het stuk vlees van hem is. Als je hem dan probeert te naderen, krijg je problemen: hij zal grommen en zijn tanden ontbloten, waarbij zijn tong naar buiten steekt; vervolgens begint hij luider te grommen, zal naar je bijten als laatste waarschuwing en uiteindelijk valt hij je aan. Als daarentegen een hoger gerangschikt dier van bijvoorbeeld rechts naar hem toe komt, zal hij zijn rechteroor heen en weer bewegen, om het dier aan te geven dat hij dichterbij mag komen om te eten; ondertussen houdt hij zijn andere oor horizontaal om zijn eigen portie te beschermen. Ook dat moest ik de puppy’s leren, en van alle lessen was dat de lastigste, omdat ik niet dezelfde oren had als zij. Ik moest het vlees met mijn hele hoofd bedekken, maar ze leken de boodschap te begrijpen.

   Het zwaarst, voor mij als mens met emoties, was toch wel dat ik ze moest leren prioriteiten te stellen. Als er gevaar dreigt, moeten ze als roedel de leden met de hoogste rang beschermen. Desnoods offeren ze een heel nest puppy’s op als dat nodig is, omdat ze weten dat ze het jaar erna opnieuw puppy’s kunnen krijgen; als daarentegen de hoog gerangschikte dieren sterven, kan dat het einde van de hele roedel betekenen. En als het zover kwam, was de bescherming van de hoogst gerangschikte puppy’s, de toekomstige leiders, belangrijker dan die van de andere. Dat was iets waar ik veel moeite mee had; ik kon het niet met mijn menselijke geweten in overeenstemming brengen een gezond en fit dier dood te laten gaan omdat een ander dier een hogere rang had. Maar toch moest ik ze dat leren. We speelden een soort tikkertje. Ik rende als de wolf van een rivaliserende roedel achter ze aan en beet in hun rug en poten, waardoor ze struikelden en wegrenden. In één bepaalde les stuurde ik ze in de richting van de tunneltjes, en de enige manier waarop ze aan mijn gebijt konden ontsnappen was door onder de grond te duiken, waarna ik ze met rust liet – ook omdat ik niet anders kon. Ze kwamen er voor geen goud uit, en zo leerde ik ze dat ze hierheen moesten gaan om zich in veiligheid te brengen. Het was lastig om ze te leren dat ze ook hierbij rekening moesten houden met de hiërarchie: Yana moest altijd als eerste de tunneltjes in; desnoods bleven Tamaska en Matsi buiten wachten.

Ik was blij dat het slechts een les was.