28

 

 

Een merkwaardig toeval

 

 

Vlak voordat ik weer in mijn caravan wilde gaan slapen, probeerde iemand de drie wolvenpuppy’s te vergiftigen. Aan het eind van de dag ging ik zoals altijd het terrein op om de nacht bij ze door te brengen, toen Yana zich gedroeg alsof hij stoned of dronken was. Zoiets had ik bij een wolf nog nooit gezien – het zag er zelfs grappig uit, maar toch maakte ik me grote zorgen. Hij kon niet recht lopen en stootte voortdurend tegen van alles aan. Hij botste een paar keer tegen bomen, stenen en de omheining en liep steeds de waterpoel in en uit. Ik trok hem er een paar keer uit omdat hij beefde als een rietje, maar hij ging gewoon weer het water in, alsof hij aan het slaapwandelen was. Hij reageerde op geen enkele manier op me; hij leek mijn aanwezigheid niet eens op te merken. Hij was volkomen van de wereld, en hoewel het geen bijzonder koude nacht was leek hij het ijskoud te hebben. 

   Ik had geen idee wat er aan de hand was. Ik bleef die nacht bij hem, maar toch liep hij de waterpoel weer in en moest ik hem er opnieuw uit vissen. Zijn lichaamstemperatuur schommelde, en in de vroege uren van de volgende morgen was ik ten einde raad. Plotseling kreeg ik een idee, de enige manier die ik kon bedenken om hem warm te krijgen: ik pakte hem op en met herculische kracht, puur door mijn paniek, slaagde ik erin, terwijl ik de twee andere wolven afweerde, hem door de toegangshekken te loodsen en naar mijn caravan te dragen, waar ik hem in bed legde. Ik deed de kachel aan, ging onder de donsdeken naast hem liggen en hield hem dicht tegen mijn lichaam aan om te proberen hem wat van mijn warmte te geven. Hij was op dat moment een volwassen wolf, zo zag hij er althans uit, maar hij was zo van de kaart dat hij niets anders kon dan krachteloos naast me liggen.

   Zijn lichaam leek de warmte uit het mijne te trekken, en binnen een paar minuten had ík het zo koud dat ik voortdurend uit bed sprong en me voor de kachel in een deken wikkelde; zodra ik opgewarmd was kroop ik weer bij hem onder de deken om mijn warmte opnieuw aan hem door te geven. Dit ging de rest van de nacht zo door, tot hij op een bepaald moment boos werd en me probeerde te bijten, omdat hij me nog steeds niet herkende. Ik pakte zijn bek beet en dacht dat hij, zelfs als hij niet wist wie ik was, misschien mijn stem wel zou herkennen. Bij de wilde wolven had ik mijn stem nooit gebruikt en bij deze wolven ook nauwelijks, maar ze hadden me met vrijwilligers in het park horen praten en me af en toe gehoord terwijl ik een telefoongesprek voerde. Ik had geen idee wat ik anders kon doen, dus sprak ik de volgende paar uur over van alles en nog wat tegen hem. Ik vertelde hem hoe het weer voor de komende dagen eruitzag, wat er in mijn leven gebeurde en welke toekomstplannen ik had. Je kunt het zo gek niet bedenken of ik zei het tegen hem.

   Toen hij uiteindelijk weer een beetje bij zijn positieven was gekomen, gooide hij alles in mijn caravan overhoop, wat niet zo vreemd was voor een volwassen wolf die nu weer bij zijn volle verstand was en merkte dat hij zich in een nauwe ruimte bevond die hij niet herkende. Gelukkig wist ik een ketting rond zijn nek te leggen. Ik voerde hem mee naar buiten en liet hem rondjes lopen tot hij volledig uitgeput was.

   Daarna nam ik hem weer mee naar de caravan en gaf hem een paar emmers water te drinken. Hij stond nog steeds niet helemaal stevig op zijn poten, maar ik hoopte dat ik met het water datgene wat in zijn lichaam zat eruit kon spoelen – wat ten slotte ook gebeurde. Pas na de middag vond ik dat hij weer voldoende hersteld was om terug te keren naar zijn broers op het terrein. Uit analyse bleek dat in de fecaliën van Yana een grote concentratie van het barbituraat fenobarbital zat, dat vaak als remmer van epileptische aanvallen gebruikt wordt. Ik vermoed dat iemand een stuk vlees met dat middel erin op het wolventerrein heeft gegooid en dat Yana, het alfamannetje dat altijd als eerste mocht eten, een groot deel ervan in zijn maag heeft gekregen. 

   De indianen zouden gezegd hebben dat Yana en ik na deze ervaring een unieke band met elkaar hadden. Volgens hen werden een jager en een beer die elkaars bloed vergoten hadden een en dezelfde persoon, en de jager zou die beer nooit meer kunnen neerschieten, waar hij hem ook zag. Ik geloofde dat nooit echt, tot Helen en ik een paar maanden later in de caravan in bed lagen en mijn linkerhand tamelijk veel pijn deed. Ik wreef er voortdurend over en toen ik de plek bij de V van mijn duim bekeek waar ik pijn had, in de veronderstelling dat ik een snee of een doorn of iets wat daarop leek zou aantreffen, zag ik helemaal niets. Ik vroeg Helen ernaar te kijken, maar het enige wat ze zag was een rode plek. Het voelde als zo’n doorn die onder je huid blijft zitten en zo ontstoken raakt dat het ontzettend veel pijn doet als je hem aanraakt en je hem er nauwelijks uit durft te halen. Naarmate de avond vorderde werd de pijn steeds heviger, en ’s nachts was het zo erg dat ik nauwelijks kon slapen. De volgende ochtend betraden we het wolventerrein. Helen liep een eind voor me uit, maar kwam snel over het pad terugrennen. 

   ‘Dit geloof je nooit,’ zei ze. ‘Yana trekkebeent; hij houdt zijn linkerpoot steeds omhoog.’

   ‘Waarschijnlijk is hij ’s nachts gebeten,’ zei ik, zonder er verder iets achter te zoeken, en ik ging bij hem kijken.

   Toen ik hem op zijn rug rolde en zijn poot bekeek, zag ik een doorn op bijna dezelfde plek als waar ik de pijn in mijn hand had gevoeld. De doorn zat vlak onder de oppervlakte, maar ik wist mijn nagels eromheen te krijgen en hem eruit te trekken.

   ‘Hij heeft een doorn in zijn voet,’ zei ik tegen Helen.

   Ik had het niet direct door omdat ik het te druk had met hem, maar Helen zei: ‘O mijn god.’

   ‘Wat is er?’

   ‘Je hand, gisteravond. De doorn,’ antwoordde ze.

   Het was het grootste toeval uit mijn leven. Of het was het bewijs van de opvatting van de indianen dat als je een dier helpt en voor hem zorgt, je één met hem wordt en hetzelfde voelt als hij.