20
Polen
De biologen met wie ik samenwerkte waren altijd sceptisch over het nut van het vergelijken van wolvengedrag met dat van honden. Ze beschouwden ze als totaal verschillende dieren en waren het niet met me eens dat wolven steeds meer op honden beginnen te lijken. Als je het gedrag bestudeert van wolven die zich in landen als Polen en Finland, waar minder ruimte is dan in het noordwesten van Amerika, steeds dichter bij de mens ophouden, zie je dat ze vergelijkbare eigenschappen ontwikkelen. Oorspronkelijk waren ze zo bang voor mensen dat ze in de bossen en heuvels bleven en zich nauwelijks lieten zien. Toen ze in de buurt van boerderijen begonnen te komen, kon een boer een roedel van vier of vijf wolven wegjagen door zich gewoonweg te laten zien. Zodra ze hem zagen, gingen ze ervandoor. Tegenwoordig zijn wolven zo zelfverzekerd dat als ze een man zien die gewapend is met een vuilnisbakdeksel en een bezem, blijven staan en misschien zelfs beginnen te grommen en achter hem aan gaan.
Een aantal jaar geleden raakte ik in Polen geïnteresseerd; een vrijwilligster van het park, die Angela heette en helaas niet meer leeft, vroeg me ernaartoe te gaan om plaatselijke kleine boeren te helpen die hun vee kwijtraakten aan rovende wolven. Vol enthousiasme vertelde ze dat ze tijdens haar studie onderzoek had gedaan in de bossen in het noordwesten van Polen; ze vond dat er iets voor de boeren gedaan moest worden en ze had nog steeds contacten in het gebied. Ik was nooit in Polen geweest, en dit was een unieke kans om meer over Europese wolven te weten te komen en misschien zelfs met ze te communiceren. Het is een van de weinige plaatsen in Europa waar wilde wolven, hoewel ze verjaagd en vervolgd werden, nooit helemaal uitgeroeid zijn. In de bossen werd daar tot 1997 voor de lol op ze gejaagd, tot de Poolse regering zwichtte voor de druk van milieuactivisten en de wolvenjacht verbood. Maar omdat het verbod niet streng werd gehandhaafd, zodat stropers vrij spel hadden, was het niet verbazingwekkend dat er weinig verandering in hun aantallen werd vastgesteld. Ik kreeg te horen dat nog twee andere factoren een rol speelden. Het aantal roofdieren was dramatisch gedaald en door de snelle economische groei van Polen was datgene wat er nog over was van de habitat van de wolven gefragmenteerd geraakt.
Dus toen het park in Combe Martin in de winter van 2002 dicht was, liet ik een aantal vrijwilligers voor de wolven zorgen en legde mijn eerste van een aantal korte bezoeken naar Polen af om zo veel mogelijk te leren over de wolven en hun habitat en om erachter te komen waarom ze het vee op de boerderijen aanvielen. Ik vloog naar Gdansk en kwam vervolgens na een acht uur durende busrit oostwaarts bij het Romincka Bos aan, tegen de Russische grens. Aan de andere kant van de grens heet het bos Krasny Les, en daarom heet de rivier die erdoorheen loopt Krasnaja. Het was een schitterend gebied, een natuurbos dat eruitzag alsof er nog nooit iets mee was gebeurd en waar de tijd had stilgestaan. Het was nauwelijks te geloven dat ooit, duizenden jaren geleden, het grootste deel van Centraal-Europa vol stond met dit soort ondoordringbare bossen met dikke bomen, en dat er diersoorten hadden gehuisd die later op veel andere plaatsen in de wereld bijna uitgestorven waren, zoals elanden, wilde beren, edelherten, reeën, lynxen en natuurlijk wolven.
Ik verbleef midden in het bos, in een hut die tijdens het seizoen werd gebruikt door mensen van allerlei nationaliteiten die op wild kwamen jagen. De muren hingen vol met geweien en er hingen foto’s van het bos die jaren teruggingen. Het eten was heerlijk – soep, vlees, groente en grote stukken cake. Het eten was bedoeld om op krachten te komen voor de jacht en werd gemaakt door de vrouw die de hut als een soort restaurant exploiteerde. Ik schoot in de lach toen ik op de prijslijst aan de muur keek. Voor elke nationaliteit waren er verschillende prijzen, en die voor de Duitsers stonden bovenaan en waren een paar euro hoger dan voor de rest. Toen ik mijn metgezel Romick aankeek, een van de boswachters, grijnsde hij alleen maar.
Romick sprak geen woord Engels en ik geen woord Pools, maar ik had een gids die beter Engels kon dan ik, dus door zijn tolkwerk kwam ik erachter wat Romick allemaal wist over het bos en de dieren die erin woonden. Hij maakte deel uit van een groepje boswachters die het bos beheerden; het waren allemaal mannen voor wie men in de buurt veel respect had, ongeveer zoals voor politieagenten bij ons. Hun werk werd van vader op zoon doorgegeven; het waren hoeders van de natuur. Hij was net zo blij met onze samenwerking als ik. Onze doelstellingen verschilden niet veel van elkaar: mijn taak was het om voor de dieren in het bos te zorgen, hij moest voor het bos zorgen dat voor de dieren als thuis diende. Ondanks de taalbarrière ontstond er een hechte band tussen Romick en mij. Als het donker werd nam hij me mee naar een hoge uitkijkpost die hij in een boom had gebouwd, en als we eenmaal naar boven waren geklauterd, wees hij naar allerlei dingen en gaf uitleg die ik met veel moeite begreep. We ontwikkelden een natuurlijke manier van communiceren waarbij we geen woorden gebruikten. Ik had enorm veel respect voor hem; het was een oprechte, eerlijke man die nooit om de hete brij heen draaide en die je op zijn woord kon vertrouwen. Ik ontdekte dat dat een karaktertrek van iedereen in die streek was. Als wij iets zeggen, menen we het niet altijd, maar zij wel.
Bij een later bezoek nam ik een paar collega’s van Combe Martin mee om ze wat ervaring met wilde wolven te laten opdoen. Na een zeer dronken avond met veel plaatselijke wodka nodigde een van hen een van de boswachters uit om naar Engeland te komen – iets wat iedereen wel eens doet als hij met vreemdelingen een leuke avond heeft; vaak is het gewoon een vriendelijk gebaar dat niet letterlijk genomen moet worden. De volgende keer dat ik naar Polen ging, was die boswachter opmerkelijk afstandelijk. Ik stond er deze keer alleen voor en begreep er niets van. Ik vroeg me af of ik hem op de een of andere manier beledigd had en vroeg aan de gids of er iets aan de hand was. ‘Ja,’ zei hij bot. ‘De laatste keer dat je hier was heeft iemand hem een reis naar Engeland beloofd, maar dat is nog altijd niet gebeurd.’ Degene die hem had uitgenodigd was allang weg, en dus zat er voor mij niets anders op dan tickets voor die man en zijn zoon te kopen en ze voor een week bij mij in Devon uit te nodigen. De zoon moest mee omdat hij de enige in hun familie was die Engels sprak. Ze vonden de wolven prachtig en het werd een gezellig weekje, en het deed me eens te meer beseffen hoe belangrijk het is om de cultuur van andere volkeren te respecteren – en hoe gevaarlijk wodka kan zijn.
Toen ik met een van de boeren kennismaakte die een aantal dieren waren kwijtgeraakt aan de wolven, moest ik meteen weer terugdenken aan mijn jeugd. Ik leefde mee met de man. Stanislaw had een vrouw en een dochter en een klein stukje land dat zich aan twee kanten uitstrekte tot de rand van het bos. Ze hadden niet meer dan twintig stuks vee, die ze als een deel van de familie beschouwden en die hun zo dierbaar waren dat ze elk dier een naam hadden gegeven. Ze hadden geen geavanceerde tractoren of machines, alleen een puur functioneel ingericht boerenerf en tamelijk armoedige bijgebouwen. Over het erf renden nerveuze waakhonden die eruitzagen als een kruising tussen een Duitse herder en een Pyrenese berghond. De wolven hadden wat vee en een paar honden gedood, ondanks het feit dat hij de honden ter bescherming een spijkerhalsband had omgedaan. Het verbaasde me niets – als wolvenjongen zes weken oud zijn leren ze hoe ze een hertengewei moeten ontwijken, dus een spijkerhalsband moet dan ook geen probleem zijn. Het interessante was dat de wolven blijkbaar geen respect hadden voor de honden als soortgenoten.
Stan en zijn gezin woonden in een eenvoudig en traditioneel kleikleurig huis met twee verdiepingen. Ze hielden kippen en ganzen, en het was duidelijk dat de boerderij hun lust en hun leven was en het enige waarmee ze in hun levensonderhoud voorzagen. Gekleed in een tuinbroek en getooid met een strohoed vertelde hij me via de tolk wat er gebeurd was. Een tijdlang waren de wolven weggehouden door een rij vlaggetjes aan de rand van het bos, maar die hielpen niet meer, en hun hekken ook niet. Vlak voordat ik was aangekomen was een van zijn kalveren aangevallen en op de video-opnamen die hij daarvan had gemaakt was duidelijk te zien om welke lichaamsdelen van het kalf het de wolven te doen was geweest.
Voor een boer als hij was het verliezen van een kalf als de amputatie van een been. Maar het verlies van een volwassen melkkoe of een ervaren stier was nog veel erger. De regering betaalde een vergoeding, maar een dier dat na jaren fokken perfect was geworden, was niet door geld te vervangen. Op een kleine boerderij als deze werd gefokt voor de opvolging, zodat er altijd een jonger dier klaarstond om een dier te vervangen dat te oud was om te werken. Dus als er een gedood werd door wolven, kon het zes tot zeven generaties duren voor hij vervangen was.
Deze man had meer redenen dan wie dan ook om een hekel te hebben aan wolven, maar toch had hij dat niet. Je kon in zijn ogen zien dat hij er heel veel respect voor had. Zijn vader en zijn grootvader hadden Stanislaw over wolven verteld toen hij nog een kind was. Hij wist dat wolven de natuurlijke balans in het bos waarborgden en de dieren in harmonie met elkaar lieten leven. Bovendien voorzagen ze anderen en zichzelf van voedsel en zorgden ze ervoor dat ziektes zich niet verder verspreidden. Hoewel ze zijn dieren aanvielen, wat voor hem en zijn gezin dramatische gevolgen had, wist hij dat hij de wolven net zozeer nodig had als zijn vee.
Ik bezocht nog twee andere boerderijen in de buurt, met stukken land die tot aan de rand van het bos liepen. De bewoners hadden hetzelfde bestaansniveau als Stanislaw en zijn gezin en hadden vergelijkbare verwoestende verliezen geleden, maar net als Stan bleven ze er verbazingwekkend kalm onder. Ze begrepen het belang van wolven voor het bos en hadden liever dat ze werden afgeschrikt dan afgeschoten. Een van de boeren had een kerkhof uit de Eerste Wereldoorlog op zijn land, en zijn kalf was aan de rand ervan gedood. Terwijl ik de resten van het dier onderzocht, hoorden we een portier dichtslaan en een auto snel wegrijden. Toen we terugliepen naar het huis kwamen vier puppy’s met grote sprongen door het weiland op ons af rennen. Mijn gids vertelde me dat het wel vaker gebeurde dat mensen hun ongewenste puppy’s gewoon dumpten, en het gerucht was gegaan dat er dierendeskundigen in de buurt waren. Het leek wel alsof de puppy’s het resultaat waren van een wolf die met een huishond had gepaard, en ook dat kwam hier vrij vaak voor, zo werd me gezegd. We namen de puppy’s mee naar de jagershut, en ik kreeg te horen dat ze er een zelf zouden houden en de andere elders zouden proberen onder te brengen.
De vierde boerderij die ik bezocht was de meest armoedige van allemaal. Hij werd gerund door een moeder en haar zoon. Ze woonde al haar hele leven op het platteland en was een boerin van de oude stempel, en hoewel ze veel respect had voor wolven, had ze er schoon genoeg van. De zoon was duidelijk beter geschoold dan zijn moeder; hij wist veel meer over ecologie en over de dieren in het bos. Maar wat me nog het meest bijstaat van dit bezoek was de koffie en de koekjes. Polen zijn heel gastvrij en in elk huis dat je binnengaat krijg je eten en drank aangeboden – die je onmogelijk kunt afslaan. De oude vrouw gaf me een van de walgelijkste koekjes die ik ooit in mijn mond heb gestopt en vroeg wat ik wilde drinken. Omdat ‘koffie’ het enige woord was dat ik kende in het Pools, antwoordde ik ‘kawy’. Het werd meteen stil in de kamer en ik vroeg me af wat voor vreselijke blunder ik begaan had. De anderen – die op deze boerderij al vaker iets te drinken hadden gekregen – vroegen om ‘herbata’, wat ‘thee’ betekende. Mijn koffie was net slootwater, en de enige troost die ik had was dat hiermee vergeleken het koekje nog best goed smaakte.
Toen ik naar de karkassen keek van de dieren die door de wolven waren gedood, viel het me op dat de wolven maar een klein deel van het vlees hadden meegenomen. Ik heb tussen wolven geleefd die uitgehongerd waren en gezien hoe snel ze een karkas kunnen verslinden; als ze echt honger hebben laten ze er niets van over. Maar deze karkassen waren niet het middelpunt van een vreetpartij geweest; het leek wel alsof ze door een chirurg ontleed waren. Bij bijna alle karkassen die ik onderzocht, hetzij van een onlangs gedood dier dat ik van dichtbij bekeek, hetzij van een eerder gedood dier dat ik op een foto bestudeerde, waren repen vlees van de dij of de schouder getrokken, of er was een snee in de ribbenkast gemaakt waarna de vitale organen waren weggenomen, of de maag was opengescheurd en leeggehaald, of er waren een paar kwalitatief goede stukken vlees afgebeten, maar de poten waren nog intact en het grootste deel van het dier was ongemoeid gelaten. Er waren zelfs delen van honden opgegeten.
De theorie dat de wolven het vee aanvielen om te overleven omdat er niet genoeg natuurlijk voedsel in het bos was, werd niet ondersteund door het bewijsmateriaal. Bovendien wemelde het in het bos van de herten, elanden en bevers – van allemaal had ik delen in de uitwerpselen van de wolven gezien.
De andere gangbare theorie was dat boerderijdieren voor de wolven een makkelijke prooi waren. Daar geloofde ik niets van. Ik heb bijna twintig jaar lang wolven bestudeerd, en ik heb ze nog nooit iets zien doen wat je opportunistisch zou kunnen noemen. Alles wat ze doen heeft een doel, ook het uitzoeken van wat ze willen eten. Ze weten heel goed hoe hun lichaam werkt en wat zij en de andere leden van de roedel nodig hebben. Wat ze eten en wanneer, hangt af van een heleboel dingen, zoals de tijd van het jaar, de weersomstandigheden, zwangerschap, hun gezondheid, de samenstelling van de roedel enzovoort. Ze weten instinctief wat hun lichaam nodig heeft. Ik heb een roedel wolven eens een in verregaande staat van ontbinding verkerend karkas zien eten. Het was bijna vloeibaar, zo rot was het, maar de wolven hadden wormen en wisten instinctief dat die uit hun lichaam gespoeld zouden worden als ze het rotte vlees opaten.
Ik heb gezien hoe mijn eigen roedel in Devon (waar ik het later nog over zal hebben) zowat verslaafd raakte aan de vette maagwand van de karkassen van koeien en schapen die ik ze te eten gaf. Plotseling begonnen ze daar de voorkeur aan te geven boven het vlees. Ik begreep er niets van, dus at ik het zelf vier maanden, en ik merkte dat ik in die periode veel beter tegen kou kon. De maagwand van herten was totaal anders en had niet het vet dat er bij de gedomesticeerde dieren wel in zat. De wolven aten wat ze nodig hadden voor hun lichaam.
Als mijn veronderstelling bleek te kloppen dat de Poolse wolven aten naar behoefte, dan zat er iets in deze koeien en schapen – en zelfs honden – wat een andere voedselbron niet had. Ik heb nog niet genoeg onderzoek gedaan om het te kunnen bewijzen, maar ik vermoed dat de wolven met de stof waarmee boerderijdieren zijn ingeënt, immuun voor ziekten kunnen worden of wormen uit hun lichaam kunnen krijgen. Of het zou kunnen dat ze, zoals bij mijn wolvenroedel, met de vette maagwand van de dieren beter bestand zijn tegen de lange en koude winter.
Het ironische is dat de wolven het nut van boerderijdieren hebben ontdekt zonder het bos te verlaten. Vele jaren lang kregen ze hun maaltijden thuisbezorgd. Jagers brachten karkassen van het vee het bos in om de wolven aan te trekken, zodat ze makkelijk te vinden en te schieten waren. Nadat de wolvenjacht verboden was, werd deze praktijk voor het ecotoerisme voortgezet, zodat toeristen er zeker van konden zijn dat ze wolven zouden zien en de foto konden maken die hun beloofd was. Pas toen Polen zich in 2004 aansloot bij de Europese Unie kwam er een einde aan.
De oplossing voor dit probleem kan heel eenvoudig zijn. Als we eenmaal precies weten wat er ontbreekt in het natuurlijke voedsel van de wolven, kunnen we hun de voedingsstoffen die ze nodig hebben op de een of andere manier leveren, zodat ze het vee niet langer hoeven aan te vallen.
Er is nog een andere verklaring mogelijk, waarvoor moeilijker een remedie te vinden is. Misschien zijn het helemaal geen wolven, maar hybriden – zoals de vier puppy’s die op het erf op ons af kwamen rennen. Wolven leven in Polen tegenwoordig zo dicht in de buurt van mensen, dat het onvermijdelijk is dat ze af en toe met huishonden paren. Dat zou ook verklaren waarom deze dieren, die eruitzien en leven als wolven, op klaarlichte dag op het land durven te komen en niet bang zijn voor mensen.