10

 

 

Broodwinning

 

 

Na aankomst op Heathrow Airport ging ik meteen naar Plymouth, naar Janet Williams, met wie ik een relatie had gekregen vlak voordat ik naar Idaho vertrok. Ik had haar ontmoet in een pub toen ik in het leger zat. Ze ging vaak uit met een vriendin van mij uit Plymouth. We waren eerst een paar jaar goede vrienden, totdat we iets met elkaar kregen. Meteen daarna ging ik naar Amerika, maar Jan had er alle begrip voor gehad en het was geweldig om haar terug te zien.

   Vervolgens ging ik naar het Dartmoor Wildlife Park in Sparkwell. Ik hoopte dat Ellis misschien betaald werk voor me had en me de kans zou geven om datgene wat ik bij mijn wolvenfamilie in Idaho had geleerd, toe te passen in zijn wildpark. Ellis was blij me te zien en was geïnteresseerd in wat ik sinds onze laatste ontmoeting gedaan had. Het seizoen liep ten einde, maar in de zomer had hij te weinig personeel gehad en hij had nu iemand nodig om voor de grote roofdieren te zorgen. Het ging zowel om leeuwen en tijgers als wolven, en het werk was inclusief kost en inwoning. Ik kreeg een kamer in de vleugel van het huis waarin ik vroeger ook had overnacht, en die kamer moest ik delen met de andere opzichters.

   Het was een ideale regeling, op één ding na: Ellis kon zijn verzorgers in de wintermaanden nooit betalen, omdat er dan geen bezoekers waren. Dus hoewel ik een dak boven mijn hoofd had en werkte met wolven waar ik van hield, had ik vrijwel geen zakgeld. Maar achter de wolken schijnt de zon en het voordeel was dat ik de volgende zomer behoorlijk wat achterstallig salaris te goed had. Niet iedereen had een hoge dunk van Ellis, maar hij was heel goed voor me en ik had veel respect voor hem; hij gaf ontzettend veel om de dieren die hij onder zijn hoede had en verfoeide de bureaucratie die kwam kijken bij het beheer van een wildpark.

   Hij had het park al sinds het begin van de jaren zestig en ergerde zich aan de nieuwe regels en gezondheids- en veiligheidsvoorschriften waaraan hij zich moest houden. Hij had een onorthodoxe werkwijze, maar daarmee had hij jarenlang met succes voor zijn dieren gezorgd. Hij had bijvoorbeeld een oude bizon, zo gemeen als wat, waarop hij elke avond naar de stal reed. Hij was voor geen enkel dier bang en werd woedend als een of andere bemoeial hem zei wat hij moest doen. Als er controleurs op bezoek kwamen, wat regelmatig gebeurde, moest Ellis bij ze vandaan worden gehouden, anders had hij hun even flink de waarheid gezegd.

   Hoezeer ik hem ook bewonderde, zijn manier om de tijgers te verplaatsen had zelfs de haren van de meest ruimdenkende dierenverzorger overeind doen staan. De tijgers hadden twee terreinen in het midden van de dierentuin, een voor overdag waar ze getraind werden, en een voor ’s nachts, en de terreinen lagen zo’n tweehonderdvijftig meter van elkaar vandaan, met de apen-, wolven- en wasberenterreinen ernaast. Nu zijn tijgers dol op voedsel en dus brachten we ze als volgt van het ene terrein naar het andere over: de ene verzorger bevestigde een lange ketting aan de halsband van de tijger en probeerde die vast te houden, terwijl de andere verzorger met een groot stuk vlees in volle vaart van het nachtterrein naar het trainingsterrein rende. De bedoeling was om de ingang van het terrein eerder te bereiken dan de tijger, zodat hij veilig kon worden opgesloten. Ondertussen schoof de verzorger die de ketting vasthield als een amateurwaterskiër achter de tijger over de grond in een poging hem langzamer te laten lopen, en of hij daarin slaagde was afhankelijk van zijn gewicht. Als de tijger bij de verzorger met het voedsel was voordat die het terrein had bereikt, besprong hij hem – met zijn volle gewicht van vierhonderdvijftig kilo – werkte hem naar de grond en bleef op hem zitten terwijl hij het vlees verorberde. Soms was ík die verzorger. Als de tijger eenmaal had gegeten, had hij geen zin meer om het trainingsterrein te betreden, want er waren in het park nog zo veel andere interessante plekken om naartoe te gaan. Moedeloos bleven we dan achter.

   Dat was al erg genoeg, maar toen Ellis en zijn kleinzoon van de politie een grote voorraad tweedehands oproerschilden kochten waarachter we ons van hem moesten verbergen wanneer we de tijgers verplaatsten, zeiden we tegen hem dat de maat vol was.

   Helaas bleek bij mijn terugkeer dat de wolvenroedel aanzienlijk gereduceerd was. Vroeger waren er zes wolven geweest, maar ze hadden allemaal ongeveer dezelfde leeftijd – destijds een vaak voorkomend probleem bij roedels in gevangenschap – en ze hadden niet lang meer te leven. Nu waren er nog maar drie: Zac, een mannetjesalfa, Lucky en Dakota. Dakota was een wijfje dat tijdelijk geleend was van een andere dierentuin en werd vlak na mijn komst teruggebracht naar waar ze vandaan was gekomen. Lucky stierf; de laatste anderhalve week van haar leven heb ik bij haar doorgebracht en heb ik wanhopig geprobeerd om haar in leven te houden. Ze lag met haar hoofd op mijn schoot en ik liet kleine hoeveelheden water in haar mond vallen, maar uiteindelijk sliep ze vredig in. 

   Zac stond er nu alleen voor en dus besloot ik hem gezelschap te gaan houden tot er andere wolven waren gevonden. Overdag deed ik mijn gewone werk en ’s nachts ging ik naar het wolventerrein en sliep daar ook. Elke keer wanneer ik het terrein op liep voerde hij hetzelfde ritueel uit: hij wreef zich tegen mijn voeten en benen en ging toen omhoog naar mijn hoofd, en als ik niet uitkeek ging hij achter me staan en beet in mijn achterhoofd, vaak tot bloedens toe. Hij was me aan het testen: hij wilde me laten zien dat als hij me van achter kon besluipen en me in mijn achterhoofd kon bijten, een vijand dat ook kon doen, wat betekende dat ik niet in staat was om de roedel te beschermen. 

   Voordat Dakota werd weggebracht speelde ze de hoofdrol in een documentaire die in ons wildpark was opgenomen. Hij heette Talking with Animals en werd gepresenteerd door Charlotte Uhlenbroek. In de openingsscène maakte Charlotte een huilend geluid, waarna een wolf, Dakota dus, als reactie daarop ook begon te huilen. Het was natuurlijk allemaal knip- en plakwerk, en als haar opzichter was het mijn taak om Dakota aan het acteren te krijgen, maar ze weigerde op Charlottes gehuil te reageren. Ze kon alleen worden overgehaald haar mond open te doen als er een leeuw brulde. Dus moest ik helemaal naar het leeuwenterrein rennen om de leeuwen op te stoken en aan het brullen te krijgen, zodat Dakota zou huilen. Zo maakte ik kennis met de televisiewereld. 

   Het betekende ook mijn kennismaking met de wolven in Longleat Safari Park, die een paar jaar later een belangrijke rol zouden gaan spelen in mijn leven. Daar werd het grootste deel van de documentaire opgenomen. Longleat was het meest gerenommeerde wildpark van Engeland en misschien wel van de wereld. Ik was er vaak geweest als toeschouwer, maar dit was de eerste keer dat ik het park voor mijn werk bezocht. Hun wolven in gevangenschap waren veel wilder dan de wolven in Sparkwell, omdat ze helemaal niet in contact kwamen met mensen. Bezoekers zagen de wolven vanuit hun auto en ook de opzichters verzorgden ze grotendeels vanuit voertuigen. Ik hoopte dat ik er ooit nog eens terug kon komen.

   Tijdens mijn verblijf in Sparkwell nam ik ’s winters, wanneer het niet druk was in het park, een paar maanden vrij om Canada te bezoeken. Ik was er in mijn legertijd één keer geweest, toen we in Wainwright, in Alberta, gestationeerd waren. Ik had gehoopt dat ik er in die tijd van het jaar coyotes zou zien, maar ik ving er slechts van één een korte glimp op. Ze staan erom bekend erg schuw te zijn. Ik maakte deel uit van een onderzoeksteam dat moest proberen de migratieroutes van de coyotes in kaart te brengen. Ze hadden pluimvee aangevallen en men dacht dat dat kwam doordat hun gebruikelijke routes verstoord waren door menselijke expansie. Onze taak als vrijwilligers bestond eruit dat we twaalf nachten achter elkaar op verschillende locaties op de uitkijk moesten zitten om vast te stellen waar de coyotes waren en welke routes ze namen. Ik bleef er drie maanden en zat nacht na nacht te kijken en te luisteren, nieuwsgierig naar het dier dat de Amerikaanse indianen de bedrieger noemen. Maar de enige coyotes die ik in die drie maanden zag, waren drie dode die waren aangereden. Er was nergens een levend exemplaar te bekennen. 

   Het ironische was dat zij mij wel hadden gezien. Aan het eind van een van de vruchteloze sessies nam een indiaan mij en de andere vrijwilliger met wie ik op de uitkijk had gezeten, mee naar de andere kant van de rotsachtige heuvel waarop we tevergeefs en stervend van de kou hadden zitten wachten. Daar waren in de modder, niet meer dan vijftien meter van de plek waar we hadden gezeten, een paar fraaie afdrukken van klauwtjes te zien. Wile E. Coyote en zijn vriendjes hadden ons al die tijd in de gaten gehouden – en ongetwijfeld hadden ze zich een ongeluk gelachen. Mijn vrienden in het reservaat zouden hebben gesmuld van dit verhaal.

   Door deze reis naar Canada begon ik terug te verlangen naar Idaho en ik voelde een onweerstaanbare behoefte om mijn indianenbroeders weer te zien. Ik belde Levi en vroeg of ik welkom was. Ik wist dat hij me niets zou kunnen betalen, maar dat was niet erg. Ik wilde per se naar ze toe. Dankzij Ellis’ onregelmatige betalingssysteem had ik in de winter, toen hij me ten slotte betaalde, bijna een jaarsalaris waar ik niet aan had gezeten. Ik had af en toe ook als uitsmijter gewerkt bij een paar nachtclubs in Plymouth, zodat ik genoeg geld had voor nog een reis. 

   Deze keer vloog ik rechtstreeks naar Lewiston, het plaatselijke vliegveld, zodat ik geen lange tocht door de sneeuw meer hoefde af te leggen. Het was geweldig om terug te zijn, vanwege het gevoel van ruimte, de uitgestrekte luchten, de reusachtige bomen in de bossen, de meren, de bergen en het geknerp van dikke sneeuw onder mijn laarzen. Ik genoot van de geur van de heldere, frisse berglucht en van de geluiden van de dieren in dit magische wonderland. Het was zelfs fijn om terug te zijn in mijn oude en haveloze tipi.

   Levi leek opgetogen me weer te zien, al was hij altijd moeilijk te doorgronden, maar behalve hij en een paar biologen was er niemand die ik herkende. Dat was jammer, want ik had een fles Engels bier bij me omdat ze me altijd hadden geplaagd dat de Engelsen zwaar bier dronken, maar dat ging er bij de nieuwe jongens ook goed in en het duurde niet lang voordat ik vrienden had onder de nieuwe lichting. Het werk was echter nog steeds hetzelfde en ik was al snel gewend aan de dagelijkse routine. Het was een ware thuiskomst; ik had het gevoel dat ik hier helemaal tot mijn recht kwam en mezelf kon zijn. De indianen hadden iets speciaals en het leek alsof een deel van me hier aan de voet van de Sawtooth Mountains was gebleven toen ik naar Engeland was teruggekeerd. Het was een groot genoegen om weer naar de verhalen van de stamoudsten te luisteren en urenlang volkomen gelukkig in de verstikkende hitte van de zweethut te zitten.

   Het enige wat echt veranderd was, was het karakter van de wolven – iets wat ik totaal niet verwacht had. De laatste keer dat ik er was, leefden ze in harmonie met elkaar, maar ditmaal braken er veel gevechten uit over voedsel. De hiërarchie was veranderd en de roedel was minder gedisciplineerd dan vroeger. Ik rekende er niet op dat ze mij nog zouden kennen en ik weet zeker dat dat ook niet het geval was, maar ze stonden me opnieuw toe om me bij hen te voegen. Ik voerde hetzelfde ritueel uit als altijd wanneer ik een wolventerrein betrad – zelfs bij wolven die ik nog maar een paar uur eerder had verlaten: ik gaf de hogergeplaatste leden respect door ze hun geur rond me te laten verspreiden en door ze me te laten testen. Dat doen alle wolven wanneer ze terugkomen bij de roedel; ze begroeten elkaar en door hun lichaam laag te houden bevestigen ze hun positie in de roedel. 

   Ik kreeg de titel assistent-veldbioloog en mijn taak bestond er niet alleen uit voor de roedel in gevangenschap te zorgen, maar ook met de biologen mee te gaan om de bewegingen van de wilde wolven te volgen. Volgens Levi’s theorie waren er al wilde wolven in de Rocky Mountains lang voordat de Canadese wolven in 1995 waren uitgezet. Hij dacht dat ze waren teruggekeerd naar het gebied via de oude migratieroutes die tussen Canada, Montana en Idaho liepen, en wij probeerden te controleren of dit klopte of niet. Alles wees erop dat hij gelijk had. De nieuwe wolven waren van een zendertje voorzien voordat ze Canada verlieten, maar ze waren ‘pardoes’ losgelaten, wat betekent dat er een kooi was neergezet en het deurtje geopend zonder verdere menselijke tussenkomst. Ze waren paarsgewijs aangekomen, maar waren meteen de andere kant op gelopen, wat erop wees dat ze wisten dat er andere wolven in de buurt waren waarmee ze zich konden voortplanten. 

   Er werden in totaal vijfendertig wolven uitgezet, maar het hele project was uiterst beladen. De boeren en vee-eigenaren ondernamen op het laatste ogenblik juridische stappen om het tegen te houden, omdat ze bang waren dat de wolven op hun vee zouden azen, maar de rechter wees hun verzoek het project te verbieden af en de wolven werden uitgezet. De schoolkinderen uit de buurt wilden de wolven namen geven, maar ook dat stuitte op flinke weerstand. De ouders waren bang dat als de wolven namen hadden, de kinderen zouden denken dat ze aardig waren en ze zouden willen benaderen als ze er een zagen. Dus kregen ze nummers als B2M, B3F, B4F en B5M, waarbij de M en de F voor ‘mannetje’ en ‘wijfje’ stonden. In 1998 was het aantal wolven in het gebied gestegen tot honderdtwintig, wat er maar weer eens op wees dat Levi gelijk had gehad en het oorspronkelijke aantal wolven groter was geweest dan vijftien.

   De winter was de beste tijd om de wolven op te sporen, omdat er dan sneeuw op de grond lag en hun bewegingen makkelijk te volgen waren. Net als de meeste andere dieren hebben wolven de neiging om zich niet buiten het gebied te begeven dat ze als hun eigen territorium hebben gemarkeerd. Dus nadat we hadden vastgesteld welk territorium van welke roedel was, hadden we geen enkele moeite om ze een volgende keer te vinden. Opnieuw wist ik die tochten in de sneeuw te overleven dankzij mijn legertraining – ik wist hoe ik voedsel kon vinden, hoe ik me warm kon houden en hoe ik kon voorkomen dat mijn lichaamstemperatuur te hoog werd of dat ik uitdroogde. Bij temperaturen onder nul gaan mensen vaker dood doordat ze het te warm krijgen dan door de kou.

   De wisseling der seizoenen was spectaculair en duidelijker te zien dan waar ik tot dan toe ook maar geweest was. Het deed me denken aan mijn jeugd, toen ik de verschillende jaargetijden zo prachtig vond en ik genoot van de verandering van de struiken, het daglicht en de temperatuur. Hier in de Rocky Mountains waren de kleuren van een ander niveau; ze waren sensationeel. Levi heeft me ooit een verhaal verteld over hoe de bladeren in de herfst zo’n heldere kleur krijgen. Hij werd aan het verhaal herinnerd toen we op een dag diep in het bos waren. We gingen vaak samen wandelen, zoals ik dat ook met mijn grootvader had gedaan, en af en toe stopte hij dan en ging op zijn knieën zitten om uitwerpselen of een voetafdruk te bestuderen. 

   Terwijl hij neerhurkte zag ik op minder dan veertig meter afstand van ons vandaan een gigantische beer. ‘Een beer!’ riep ik.

   ‘Ja, ik heb hem gezien,’ zei hij kalm, ‘hij houdt ons al twintig minuten in de gaten.’

   Ik kon de paniek in mijn stem niet verhullen. ‘Maar het is een beer en wij zijn helemaal alleen en hebben geen auto waar we in kunnen springen.’

   Beren kunnen rennen met de snelheid van een paard en in de meeste bomen klimmen. Levi zei dat ik rustig moest blijven; zijn mensen hadden vrede gesloten met de beer en dus hoefden we nergens bang voor te zijn. Lang geleden, vervolgde hij – terwijl ik koortsachtig naar een ontsnappingsroute zocht – werd een beer achternagezeten door drie jagers. Gewond aan zijn rug rende hij zo ver mogelijk een berg op, in de hoop dat de jagers hem daar niet konden bereiken. Maar de jagers bleven hem volgen. Toen hij niet meer verder kon, sprong hij van de berg en rende verder de hemel in – en opnieuw bleven de jagers hem volgen. Ze zijn vandaag de dag nog steeds te zien, in het sterrenbeeld dat bekendstaat als Ursa Major, de Grote Beer – en men zegt dat steeds wanneer het in de herfst donker wordt, de beer ondersteboven rent en het bloed dat uit de wond op zijn rug stroomt, op de aarde valt en de bladeren karmozijnrood maakt.

   Het bos zat vol gevaarlijke dieren. Dat jaar hield een van de studenten zichzelf fit door twee keer per dag te gaan joggen. ’s Morgens en ’s avonds rende ze over het weggetje in de richting van de stad, een afstand van vier of vijf kilometer. Op een dag had ik buiten met een van de biologen voedsel verzameld voor de wolven, toen ik de voetsporen van het meisje in de verse sneeuw zag. Na ongeveer anderhalve kilometer kwamen daar de sporen van een grote kat bij. Het was een poema, die haar blijkbaar had zien joggen en haar, zonder dat ze het wist, had gevolgd tot op minder dan honderdvijftig meter van het kamp. Vermoedelijk had de poema haar al eerder gevolgd – deze katachtigen kunnen hun prooi dagenlang observeren voordat ze toeslaan. Ze had al drie weken dezelfde route genomen – maar in het vervolg ging ze niet meer joggen. 

   De gevaren kwamen niet uitsluitend uit de natuur. Elke week gingen we naar Winchester om te feesten en om een paar biertjes te drinken, en op een avond was er een karaokewedstrijd in de pub. Omdat ik dacht dat karaoke vooral om het plezier draaide, zoals in Engeland, iets wat je deed als je al flink wat ophad en waar je beter in werd naarmate je meer dronk, besloot ik het ook eens te proberen. Wat ik me niet realiseerde was dat karaoke in Idaho heel serieus werd genomen; de zangers waren semiprofessionals en dit waren de regionale kampioenschappen. Dus toen ik achter de microfoon plaatsnam en mijn eigen versie van het Beatles-lied ‘Yesterday’ zong, omgevormd tot ‘Leprosy’, ‘I’m only half the man I used to be…’, wat door de jongens in het leger altijd met groot enthousiasme werd ontvangen, werd ik bijna gelyncht en moest ik rennen voor mijn leven. 

   Ik was zelf geen zware drinker, maar een van de wolvenverzorgers van het Center was dat wel, en op die avonden verliet hij de pub vaak stomdronken. Zijn tipi stond niet ver van het wolventerrein en om er te komen moest hij langs het hek van het terrein lopen. We begonnen te merken dat de wolven elke zaterdagavond, wanneer hij stinkend naar alcohol en zwalkend langs ze liep, helemaal wild werden. Ze kenden deze man goed en toch wilden ze hem aanvallen: ze sprongen tegen het hek en liepen schijnbaar uitgehongerd heen en weer. We dachten dat ze in de war werden gebracht door de geur van alcohol in zijn adem, want normaal gesproken waren ze nooit agressief tegenover mensen en zeker niet tegenover de mensen die voor hen zorgden.

   We voerden een paar experimenten uit. We besprenkelden hem met alcohol en lieten hem vervolgens in een rechte lijn langs de wolven lopen, maar toen vertrokken ze geen spier. Daarna lieten we hem zwalkend langs het hek lopen, alsof hij dronken was, terwijl hij in werkelijk broodnuchter was en niet naar de alcohol rook. Ze werden helemaal gek. We filmden hem om te kijken of we konden ontdekken wat er aan de hand was, en toen liet een van de biologen een door hem gemaakte video zien van wolven die op een kudde bizons joegen. Een van de bizonkalveren was gewond en toen we de beelden van het kalf vergeleken met die van de zwalkende verzorger, realiseerden we ons dat hun bewegingspatroon precies hetzelfde was. De wolven reageerden niet op de alcohol, maar ze beschouwden de verzorger als een prooi. De kans was groot dat ze hem te grazen hadden genomen als ze bij hem hadden gekund. Het was nog maar de vraag of hij kon blijven doorwerken met die roedel.