16
Een andere manier
De laatste paar weken was ik heen en weer geslingerd tussen emoties, en nu ik terug was kon ik alleen nog maar denken aan manieren om het leven van wolven in gevangenschap te verbeteren. Ik had zo veel over ze geleerd en wist zo veel dingen over ze waar ik nooit achter was gekomen als ik ze van een afstand geobserveerd zou hebben. Hun gedrag werd heel vaak verkeerd geïnterpreteerd en hun behoeften veronachtzaamd, en ik wilde daar maar wat graag verandering in brengen.
Ik ging meteen naar Plymouth om Jan te zien. Ik was volkomen blut en ik wilde een baan waarmee ik niet alleen een fatsoenlijk salaris verdiende, maar waarbij ik ook met dieren kon werken – het liefst hondachtigen. Ik deed wat navraag en dankzij mijn connecties in het leger kon ik me inschrijven voor een cursus kennelmanagement, die door het leger werd gegeven in Melton Mowbray in Leicestershire. Ik begon met de basiscursus Hondentrainer, daarna kwam een cursus waarin je leerde hoe je een hond in de mouw van een insluiper moest laten bijten, en ten slotte volgde ik een cursus Hondenafrichter. De hele cursus duurde in totaal drie maanden en ik leerde van alles, van het voeden en verzorgen van de dieren tot het aanleren hoe en wanneer ze een insluiper moesten aanvallen.
Het leger gebruikt honden voor van alles en nog wat: ze sporen in oorlogsgebieden explosieven op, ze gaan mee op patrouille in veilige gebieden, en ze zijn er, net als politiehonden, op getraind om insluipers tegen te houden door ze met hun mond bij de arm te pakken. Maar in tegenstelling tot politiehonden verblijven ze niet in het huis van hun africhter en hoeven ze geen onderscheid te maken tussen welwillenden en boeven: iedereen die zich binnen een omheining bevindt maar daar niet zou moeten zijn, wordt door de hond als een insluiper beschouwd en hij is getraind om hem aan te vallen en vast te pakken.
Het was een trainingsmethode die me niet echt aanstond, maar ik zag het als een noodzakelijk kwaad. Het was een manier om zowel geld te verdienen als met honden te werken. Dit was een keiharde militaire omgeving, waar alle mannen en honden zonder vragen te stellen bevelen opvolgden. De leiding was in handen van een sergeant-majoor, een lange, magere man die Sid Gillam heette en die we de bijnaam Blakey gaven, naar het autoritaire personage uit On the Buses, een Engelse sitcom uit het begin van de jaren zeventig.
Blakey was onwrikbaar in de manier waarop hij de honden van zijn eenheid trainde. De africhters werd geleerd de honden te domineren. Dit was niet de juiste plek voor mijn theorie, die inhield dat het beter was om juist door de honden gedomineerd te worden. Niemand, inclusief ikzelf, durfde zijn methodes in twijfel te trekken – hoewel het voor mij duidelijk was dat er een vriendelijker en effectievere manier moest zijn. Het leek mij dat angst en intimidatie nooit een goede basis voor een relatie konden zijn, en deze dieren waren sterker en sneller dan hun africhters en ze hadden ook een veel betere zintuiglijke waarneming.
Maar ik had van de indianen geleerd dat niemand het recht heeft om tegen iemand anders te zeggen wat hij moet doen, dus hield ik mijn opvattingen voor mezelf. Mijn indianenbroeders zeiden altijd dat het mooi is om een droom te hebben, maar ook dat die droom geen nut heeft als de wereld er niet klaar voor is. Blakey behoorde tot een generatie die vasthield aan regels en voorschriften en een geaccepteerde methode niet betwistte. Hij was niet klaar voor verandering – hij beloonde de honden tijdens de training niet eens met voedsel, wat door niet-militaire trainers al jaren werd gedaan. Deze honden werden getraind met grof geweld.
Blakey nam zichzelf en zijn werk heel serieus en we vonden het prachtig om hem op de kast te jagen – wat heel makkelijk was. Elke ochtend bij het ontbijt stal ik een worstje en stopte dat in mijn zak, waardoor de honden die ik moest africhten nooit van mijn zijde weken. Ze gedroegen zich onberispelijk – zonder dat ik er geweld voor nodig had – en aan het eind van de training kregen ze hun worstje. Ik was elke keer de beste van de klas. Blakey vermoedde dat ik de boel belazerde, maar hij kwam er nooit achter hoe.
Niet lang nadat ik geslaagd was voor de cursus en Melton Mowbrey had verlaten, verscheen hij in een televisieprogramma waarin deskundige hondentrainers aan beroemdheden werden gekoppeld om ze te helpen bij het trainen van hun hond. Blakeys leerling was de homoseksuele komiek Julian Cleary, die een klein schoothondje had. Het was een briljant gecast duo. De twee mannen waren elkaars totale tegenpolen. Blakey trainde op een keiharde manier grote honden om oorlogsgebied te betreden, en nu was hij op de Engelse televisie te zien terwijl hij Julians pluisbal aan de roze lijn hield. De arme man wordt er voor de rest van zijn leven aan herinnerd. De volgende keer dat ik hem zag vroeg ik hem hoe het met Julian ging. Hij gaf me een oorveeg en zei dat ik die naam nooit meer mocht noemen. Maar Blakey was een goed mens en ik had veel respect voor hem. Hij was een van de weinigen van wie ik denk dat ze een beslissende invloed op mijn leven hebben gehad. Niet alleen beheerde hij het trainingscentrum, hij was ook diereninspecteur, en om de drie maanden ging hij de barakken af om de gezondheid van de honden te controleren. Ik heb altijd contact met hem gehouden, en het viel in hem te prijzen dat hij, toen hij op een keer kwam kijken hoe ik met de honden werkte, toegaf dat zijn trainingsmethoden niet tot goede resultaten hadden geleid. Jaren later zocht hij me nog eens op om te kijken hoe ik met wolven omging.
Mijn eerste baan na de cursus was assistent-kennelmanager bij Headquarters Land Command, net buiten Wilton in Wiltshire. Ik had ongeveer zes honden onder mijn hoede in de kennels van Erskine Barracks. De dieren hadden als taak het kamp te beschermen en te bewaken, en ik moest ervoor zorgen dat ze in een perfecte conditie verkeerden, zodat ze vierentwintig uur per dag de wacht konden houden. Er zaten een paar prachtige tussen, maar ze leken in de verste verte niet op huisdieren; het waren werkhonden – Duitse herders – die waren gefokt om het tegen mensen op te nemen en waarmee je voorzichtig moest omgaan. Ik had er medelijden mee. De honden werden zes tot acht weken getraind voor dit werk; de africhters kregen maar twee weken, en naar mijn mening moest het andersom zijn. Sommige africhters hadden geen idee waar ze mee bezig waren en de honden staken hun voortdurend de loef af.
Er was een vriendelijke, jonge soldaat uit Birmingham die we vanwege zijn sterke accent Yim Yam noemden. Hij wilde dolgraag africhter worden, maar hij had geen enkele ervaring met honden. Elke keer wanneer hij de hondenlijn losmaakte, rende het dier niet naar het trainingsobject, maar vloog erlangs en pieste tegen een lantaarnpaal. Toch was hij dol op de hond en elke ochtend betrad hij zijn kennel om hem goedemorgen te zeggen, om vervolgens van de ene kennel naar de andere te gaan om alle honden te begroeten. Op een avond was ik iets gaan drinken en besloot ik de nacht bij een van de honden in de kennels door te brengen in plaats van helemaal naar huis te lopen. Toen het de volgende ochtend licht begon te worden kwam de jongen de honden weer begroeten. Hij liep van kennel naar kennel en zei: ‘Goedemorgen Shadow, goedemorgen Dusty, goedemorgen Kelly,’ en toen hij in de kennel kwam waar ik lag, zei ik met een heel lage stem, zonder dat hij me in het donker kon zien: ‘Goedemorgen, Yim Yam.’ Zijn gezichtsuitdrukking was een plaatje. Volgens mij denkt hij tot op de dag van vandaag dat het de hond was die antwoord gaf.
We hebben heel wat afgelachen in de barakken. Er was een sergeant-majoor die Tony Frangos heette en die uit dezelfde legereenheid kwam als ik; hij was heel fit, maar erg klein.
Om de een of andere reden haalden we altijd grappen met hem uit. Ik herinner me nog dat iemand een keer frambozenjam op de hoorn van zijn telefoon had gesmeerd. Ook hebben we ooit, op de avond voordat hij een belangrijke vergadering had met de regionale sergeant-majoor en alle hoge pieten van het parachuteregiment, zijn baret in de diepvries gestopt. Tijdens de vergadering begon de baret langzaam te ontdooien en druppelde er ijskoud water op zijn kraag, waardoor hij geen woord kon uitbrengen. De meest beschamende daad: de basiscommandant had ontdekt dat er koperen onderdelen, zoals deurklinken en -knoppen, kloppers en andere waardevolle spullen, waren verdwenen uit een niet meer gebruikt barakgebouw dat spoedig gesloopt zou worden. Er werd gesuggereerd dat Frangies mannen daar misschien achter zaten. Hij verdedigde ons fel, als een moedertijger haar jongen. Het was onmogelijk dat zijn mannen zouden stelen; onze integriteit werd op een schandelijke manier in twijfel getrokken; hij stak voor ieder van ons zijn hand in het vuur. ‘Maak je geen zorgen, jongens,’ zei hij toen hij ons over de beschuldigingen vertelde. ‘Jullie hebben dat spul toch niet gestolen, hè?’ voegde hij eraan toe. We moesten alles eerlijk bekennen. Onze kastjes lagen vol met koper.
Het echte probleem met de honden die we onder onze hoede hadden, was dat het leger het belang van de natuurlijke rang van een hond niet onderkende en de honden dingen liet doen die ze helemaal niet konden. Je kunt een alfadier niet als legerhond inzetten. Dat kan het dier niet aan. De alfa is het dier dat de beslissingen neemt en het belangrijkste dier van de roedel. Hij begeeft zich van nature niet in gevaarlijke situaties, maar zal zich achter de rug van de africhter verbergen en een ander dier het gevaarlijke werk laten opknappen. Geen enkel laag gerangschikt dier is ervoor geschikt, omdat ze agressie missen. Een bètadier is de ideale legerhond. Hij geniet van zijn taak en is standvastig en onbevreesd. Doordat het leger de verschillen tussen honden niet onderkende, heeft het veel goede honden verloren.
Van hondenpsychologie hadden ze ook niet veel kaas gegeten. Wanneer een hond de arm van de africhter in zijn bek had, riep deze ‘Los!’ Hij gaf het bevel de arm los te laten en werd boos als de hond niet gehoorzaamde. Wat niemand leek te begrijpen was dat dit indruiste tegen het natuurlijke instinct van dieren. In het wild zal een wolf zich altijd vastbijten en de prooi pas loslaten als die dood is. Zo overleeft hij en zorgt hij voor voedsel voor de roedel. De hond kreeg de instructie los te laten terwijl hij wist dat de prooi nog in leven was, en dat was dus erg verwarrend – bovendien kon hij het geschreeuw opvatten als aanmoediging door de roedel. Maar ik moest kleine stappen zetten. Ik was een nieuweling en kon niet verwachten dat ik de methoden in één keer zou veranderen. Bovendien had ik voorlopig alleen maar theorieën. Ik moest ze in praktijk zien te brengen.
Een van de leuke aspecten aan mijn werk was dat ik onregelmatige uren draaide. Het was niet ongebruikelijk om midden in de nacht in de kennels te zijn, omdat de africhters vierentwintig uur per dag beschikbaar moesten zijn en omdat het een goed tijdstip was om de honden te trainen zonder dat ze snel werden afgeleid. Hierdoor had ik wat tijd over voor een bijbaantje, en het duurde niet lang voordat ik als hondentrainer aan de slag ging bij particulieren. Dankzij mond-tot-mondreclame kwam ik aan klanten, en ik vond het geweldig wanneer mensen openstonden voor wat ik hun te zeggen had – en bovendien leverde het wat extra geld op. In die tijd was de traditionele hondentraining, zelfs voor huishonden, nog steeds gebaseerd op dwang, maar die methode zette ik op zijn kop. Ik gebruikte het natuurlijke beloningssysteem van de hond als motivatie, namelijk door ze voedsel en warmte te geven, en hun eigen manieren van straffen als afschrikmiddel, namelijk door iets van ze af te pakken en ze geen warmte te geven. Ik drong er bij hondeneigenaren ook op aan de hele familie mee te nemen naar de trainingslessen, omdat honden zichzelf als een deel van een familie (of roedel) zien, zelfs als het huisgezin maar uit twee mensen bestaat, en als je een hond leert slechts één lid van die familie te gehoorzamen, druist dat in tegen zijn natuurlijke instinct. Als er kleine kinderen in huis zijn, kan verwarring bij de hond de kinderen in gevaar brengen.
Als er iets misgaat, ligt dat zelden aan de hond. Het probleem is meestal dat mensen een dier kopen dat niet bij hen past of het op de verkeerde manier getraind hebben. Hoe vaak mensen ook proberen om goed met hun hond om te gaan, uiteindelijk bepaalt en verpest die toch vaak hun leven.
Ik had een echtpaar als klant dat een prachtige retriever had, die ballen en speelgoed ging halen wanneer zij dat in de tuin gooiden. Na verloop van tijd weigerde de hond de spullen terug te geven die hij had opgehaald en begon hij te grommen als iemand de spullen van hem probeerde af te pakken. Niemand durfde iets tegen hem te doen en toen de hond twee jaar oud was, was hij de onbetwiste baas des huizes. De hondeigenaren durfden nauwelijks nog van de trap te komen, omdat de hond de rest van het huis min of meer in bezit had genomen. Elke keer wanneer ze een kamer binnengingen blafte hij zo agressief dat ze zich niet durfden te verroeren. De hond was zich dermate machtig gaan voelen, dat er niets anders op zat dan een nieuw onderkomen voor hem te zoeken, hoe verschrikkelijk de eigenaren dat ook vonden.
Het probleem is dat het voor een hond heel onnatuurlijk is om een voorwerp dat hij heeft opgehaald, aan ons terug te geven. In de natuur is alles wat ze te pakken krijgen hun bezit – en ze maken de andere leden van de roedel duidelijk dat iets van hen is door hun oren in hun nek te leggen en op het voorwerp te gaan liggen. Als ze hun oren uitslaan als de vleugels van een vliegtuig, betekent dat dat anderen weg moeten blijven. Maar door fokken is het uiterlijk van honden zo radicaal veranderd dat de oren van de meeste honden tegenwoordig opzij hangen, waardoor ze die niet meer kunnen gebruiken om te communiceren. In plaats daarvan grommen ze. Als de hond een hoog gerangschikt dier is en gromt als de eigenaar zijn bal van hem af probeert te pakken, en die wijkt vervolgens achteruit, dan denkt de hond al snel dat dat de manier is om niet alleen de bal in bezit te krijgen, maar alles wat hij wil domineren. Dus moeten we proberen om dat instinctieve gedrag achterwege te laten, al is het net zo goed een kwestie van leren, zowel voor de eigenaar als voor de hond – en meestal is dat veel moeilijker.
Ik weet nog dat ik een keer werd gebeld door een plaatselijke vrouwelijke dierenarts die me vroeg of ik een oude man van in de tachtig kon helpen die problemen had met een acht maanden oude Schotse collie. Ze zei dat hij er niet mee overweg kon en vroeg me hoeveel ik ervoor vroeg om de hond te trainen. Vijfeneenhalve pond, zei ik, wat nauwelijks genoeg was voor de benzine, maar ze begon af te dingen. ‘Het is een oude gepensioneerde man,’ zei ze. ‘Goed, dan reken ik vier pond.’ Ze ging akkoord en toen ik het stadje binnenreed en de route volgde zoals me die was uitgelegd, kwam ik bij een gigantisch huis. Als het hier is, dacht ik… Maar daar was het niet, ik moest in het huis ernaast zijn. Dat huis was nog groter. De man bleek een groot gedeelte van de huizen in de buurt in zijn bezit te hebben. Ik begon wat in mezelf te mopperen, maar zodra ik met de man kennisgemaakt had, veranderde mijn gemoedstoestand. Hij hield van de hond, maar zonder assistentie kon hij nauwelijks lopen, terwijl de hond kilometers wilde rennen en schapen wilde drijven. Ze pasten totaal niet bij elkaar. Maar de man had een huishouder, dus liet ik hem met de hond aan de lijn naar een veldje achter het huis gaan, vroeg hem aan de ene kant van het veldje te gaan staan en zijn huishouder aan de andere kant, en gaf hun elk een hoeveelheid hondenvoedsel. Toen ik de hond losliet, begon hij van de oude man naar de huishouder te rennen, en elke keer wanneer hij bij hen kwam, gaven ze hem wat voedsel en liepen een stukje naar elkaar toe. De hond rende heen en weer en dreef de mannen langzaam maar zeker naar het midden van het veldje. Hij volgde zijn natuurlijke instinct en zo deed hij de drijfoefeningen die hij nodig had. Toen de man en zijn huishouder het midden van het veldje hadden bereikt, werd de hond weer aangelijnd en met zijn drieën liepen ze rustig het huis in.
In die dagen experimenteerde ik ook veel. Mensen kwamen naar me toe met puppy’s die ik mocht trainen, en ook met oudere honden met gedragsproblemen, zoals de Schotse collie en de retriever, en ik paste alles wat ik over wolvengedrag had geleerd op die honden toe. Maar het was ook voor mij nog aftasten – er was toen nog veel wat ik niet wist over wolven – dus voor mij was het net zozeer een leerproces als voor de hondeneigenaren, maar wat ik ze vertelde leek weerklank te vinden en velen hadden de indruk dat hun honden veranderden. De timing had niet beter gekund. Er kwam steeds meer belangstelling voor hondenpsychologie, men begon wolven te bestuderen om aan de hand daarvan ook het gedrag van honden te begrijpen. Het leek alsof de wereld er klaar voor was – maar terwijl andere gedragspsychologen hun kennis baseerden op wolvengedrag dat ze op afstand geobserveerd hadden, was mijn kennis gebaseerd op een uniek perspectief. Ik had tussen wolven geleefd.
Niet dat ik daardoor alle problemen kon oplossen. Op een dag was ik in een park in de buurt van Salisbury met een echtpaar van in de zestig en hun Duitse herder waar ze niet mee overweg konden, toen een tamelijk bazige vrouw – ze leek sprekend op Barbara Woodhouse, de bekende Engelse hondentrainster – op me af kwam en vroeg of ik een gekwalificeerde hondentrainer was. Ik zei dat ik niet helemaal gekwalificeerd was, maar dat ik wel wat van honden af wist en een vriend probeerde te helpen. Ze zei dat ze een Schotse collie had waar niets mee te beginnen viel. Ik gaf haar mijn visitekaartje en zei dat ze me, als ze geen trainer kon vinden, mocht bellen, dan zou ik kijken of iets voor haar kon doen.
Ongeveer tien minuten later verscheen die Schotse collie in het park. Ik herkende hem meteen; de vrouw die me benaderd had liep er niet ver achter en tot mijn grote verbazing kwam de hond recht op me af gerend. En wat nog erger was, hij sprong naar mijn kruis. Ik draaide me onmiddellijk weg, maar hij zette zijn tanden stevig in het vlees aan de binnenkant van mijn dij; hij trof mijn edele delen op een haar na. De pijn was verschrikkelijk, maar niet zo erg als hij geweest was als ik niet zo snel gereageerd zou hebben.
‘Ziet u wel?’ zei de vrouw triomfantelijk. ‘Dat soort dingen doet hij nou!’ Ik besloot haar mijn hulp niet meer aan te bieden.