22
Een harde les
Ik had eigenlijk niet verwacht dat Elu, mijn wijfje in Combe Martin, het eerste jaar zwanger zou worden, maar ik besloot me twee weken voordat ze bronstig werd bij de roedel te voegen, gewoon voor de zekerheid, zodat ik de hofmakerij kon observeren en een zo nauwe band met haar kon opbouwen dat ze me zou toestaan ‘kinderjuffrouw’ voor haar puppy’s te zijn. Tot mijn grote verbazing, want Shadow was het dominante mannetje, was het Pale Face die met haar paarde. Op dat moment stond ik voor een raadsel, en het duurde vijf jaar voordat ik er een mogelijke verklaring voor had gevonden. Shadow bleek namelijk een zwak hart te hebben. Hij en een wijfjeswolf, Lady Penelope geheten, die ik vlak daarvoor had gered uit het Dartmoor Wildlife Park, waren onderweg naar een verzamelaar in Oxfordshire, die ze wilde lenen als fokpaar, toen hij tijdens het transport plotseling stierf. Uit sectie bleek dat hij een hartkwaal had. Het is heel goed mogelijk dat hij altijd al hartproblemen had gehad en Elu daarom Pale Face uitkoos om haar puppy’s te verwekken.
In de negen weken van haar zwangerschap vertoonde Elu alle tekenen dat ze een goede moeder zou zijn; hoewel het de eerste keer was, leek ze instinctief te weten wat ze moest doen. Ze kreeg de mannetjes zover dat ze haar hielpen bij het graven van tunneltjes in de buurt van het hol, waar de puppy’s in moeten leren kruipen als er gevaar dreigt. Ze zijn zestig tot negentig centimeter diep en worden doorgaans onder een steen of boomwortel gegraven, zodat het voor een roofdier bijna onmogelijk is de puppy’s te pakken te krijgen. Mijn relatie met Elu leek de goede kant op te gaan. Ik imiteerde alles wat ik Daisy in Longleat had zien doen toen ze wilde laten merken dat ze kinderjuffrouw wilde worden, en Elu leek op me te reageren. Na een week of zes had ik even een moment van bezorgdheid, omdat ze verwoed onder de wortels van de grootste boom op het wolventerrein begon te graven. Ik was bang dat ze daar wilde gaan baren, in plaats van in het hol dat ik had gemaakt. Als ze diep onder de grond was gegaan en er was iets misgegaan, zou het problematisch hebben kunnen worden. Gelukkig deed ze dat niet.
Twee dagen voordat ze haar jongen ter wereld bracht, was ik gaan jagen en ik keerde met een paar konijnen op het wolventerrein terug. Het was halverwege de middag; Elu ging met een van de konijnen haar hol in, waar ik een baargat in had gegraven zoals ik wilde wolven dat had zien doen, en daar bleef ze, totdat ik de volgende morgen in de vroege uren het zachte, sombere gehuil hoorde van een wolf die aan het bevallen was. Het was een geluid dat ik andere wolven nog nooit had horen maken. Ik had geen idee of alles goed ging of dat er complicaties optraden, en ik kon er ook op geen enkele manier achter komen. Elke keer wanneer ik of een van de wolven bij de ingang van het hol kwam, produceerde ze een diep, donderend gromgeluid om ons weg te jagen. Te oordelen naar de richting waar de geluiden vandaan kwamen, had ze mijn baargat genegeerd en zelf er iets achter gegraven, dat echter volkomen onbereikbaar was, kennelijk om zo ver mogelijk van eventueel gevaar verwijderd te zijn. Maar omdat het terrein schuin afliep, was ze met haar graafwerk op een bepaalde plek heel dicht bij de oppervlakte gekomen, en toen ze zich had omgedraaid, was er wat grond losgekomen, waardoor er boven haar nu een klein gat zat. Ik vermoedde dat ik met behulp van een zaklamp wel zou kunnen zien wat er onder de grond gaande was.
Bij het ochtendgloren hoorde ik het eerste zachte gejank. Met bonzend hart rende ik snel de heuvel op naar de caravan om een zaklantaarn te vinden, en toen ik ermee door het gat scheen kon ik mijn tranen nauwelijks bedwingen. Ik keek recht in het baargat dat ze had gegraven en er lagen vier piepkleine puppy’s in te kronkelen en te wriemelen, die allemaal leken te leven en gezond leken te zijn. Met een gevoel van vaderlijke trots bedekte ik het gat met een kei om te voorkomen dat er regen in zou komen, en ik ging op een paar meter ervandaan zitten om de natuur haar gang te laten gaan. Ik kreeg nog eens vijf weken vrij om voor Elu en de puppy’s te zorgen.
Toen Elu op de derde dag haar hol uit kwam, begonnen bij mij meteen alarmbellen te rinkelen. Normaal gesproken blijft een moeder een hele week onder de grond bij haar jongen. Toen ik bij de wilde wolven in Idaho was, was de moeder meer dan een week in haar hol gebleven en ze was enorm vermagerd toen ze naar buiten kwam. Ik hield mezelf voor dat het bij wolven in gevangenschap misschien anders was, ook omdat de weersomstandigheden hier niet zo bar waren als in de Rocky Mountains. Maar de lichaamstemperatuur van puppy’s moet door hun moeder gereguleerd worden – ze koelen erg snel af – en ze moeten minstens elke twee uur gevoed worden. Toen ze na een uur of vier nog steeds niet haar hol in gegaan was, raakte ik in paniek. Ik probeerde haar naar binnen te krijgen: ik legde voedsel bij de ingang van het hol in de hoop dat haar moederinstinct weer terugkwam als ze het geluid van de puppy’s hoorde, maar het hielp niet; sterker nog, ze leek vastbesloten zo ver mogelijk van het hol vandaan te blijven.
Om de puppy’s te laten overleven moest ik een besluit nemen, en snel ook, anders zouden ze niet meer te redden zijn. Ik ging het hol in en pakte de piepkleine diertjes; ze hadden hun oogjes dicht en met hun gesnuif en gepiep waren het net ratjes met een zachte vacht. Drie ervan lagen ineengekropen bij elkaar, voelden warm aan en oogden tamelijk normaal, maar de vierde zag er helemaal anders uit, lag een halve meter bij de andere vandaan en voelde koud aan. Het was duidelijk dat Edu haar had weggeduwd en niet meer voor haar had willen zorgen. De lichaamstemperatuur was bij alle drie een graad gezakt, wat je kunt controleren door de huid een eindje omhoog te trekken. Hoe langer het duurt voordat de huid weer terugzakt, hoe lager de lichaamstemperatuur. De huid van de vierde puppy bleef gewoon overeind staan, als de kam op de kop van een dinosaurus.
Met een paar vrijwilligers brachten we ze snel naar een schuurtje naast mijn caravan, gemaakt van B2-blokken, dat ik in elkaar had gezet voor de puppy van een Duitse herder van iemand die ik in het park had ontmoet. De vloer was al met stro bedekt en we flansten een imitatiebaargat in elkaar door een donzige deken (die hun moeder moest voorstellen) met een warmtemat eronder in een doos te leggen, waarna we de puppy’s erin wikkelden. We gaven ze surrogaatmelk uit de fles, die Esplac heette, en de drie mannetjespuppy’s die bij elkaar waren gelegd zogen alsof hun leven ervan afhing, waardoor ik vermoedde dat Elu ze na het verlaten van het hol al een paar uur niet gevoed had. Het vierde jong, dat ik Cheyenne noemde, deed haar mond nauwelijks open. Ik pakte haar uit de doos, stopte haar in mijn jas om haar warm te houden en wist haar met veel moeite aan het drinken te krijgen, steeds één druppel melk tegelijk.
Het gebeurt wel vaker bij wolven in gevangenschap dat ze hun puppy’s verstoten. Soms is het moederinstinct gewoon niet sterk genoeg, en soms komt het doordat de moeder geen rolmodellen heeft gehad om te leren wat ze moet doen. Bij Howletts, waar ze geboren was, hadden ze geen jongen meer gewild, dus hadden ze de mannetjes van de vrouwtjes gescheiden gehouden; hierdoor had ze andere moeders nooit puppy’s op de wereld zien zetten of grootbrengen. Als dat gebeurt, zijn er twee mogelijkheden: naar binnen gaan en de puppy’s redden, zoals ik had gedaan, of de puppy’s dood laten gaan in de hoop dat de moeder lessen trekt uit haar nalatigheid en de volgende keer een betere moeder zal zijn. Deze harde les van de natuur komt wel eens voor, en het kan zijn dat er drie of vier jongen dood moeten gaan voordat het wijfje zich realiseert dat ze haar puppy’s vijf weken moet zogen, willen ze kunnen overleven. Ik had weinig keus: ik moest het hol binnengaan om hun leven te redden.
Na een paar dagen besteedde ik zoveel tijd aan Cheyenne dat ik hulp nodig had om de andere te voeden. Overdag was dat geen probleem, want dan waren er genoeg vrijwilligers aanwezig, maar ’s avonds deed ik een beroep op Jan, die gelukkig bereid bleek me uit de brand te helpen en thuis in Plymouth voor ze wilde zorgen. Ik kon in minder dan twee uur tijd bij haar zijn, dus gaf ik ze te eten voordat ik vertrok, legde ze in een doos die ik op de passagiersstoel zette, dekte ze toe en reed weg terwijl ze naast me lagen te slapen. Jan voedde de mannetjespuppy’s elke twee uur, de hele nacht door, terwijl ik me op Cheyenne concentreerde. ’s Ochtends bracht ik ze allemaal terug naar Combe Martin, en de volgende avond deden we precies hetzelfde.
Ik noemde de mannetjes Tamaska, Matsi en Yana, en het was interessant om te zien hoe ze ieder hun eigen kenmerken ontwikkelden. Het was vrij snel duidelijk dat Tamaska de grootste en gulzigste was. Het ging goed met ze en af en toe dronk ook Cheyenne een halve fles melk in één keer leeg. Ik dacht dat ze er eindelijk bovenop zou komen, maar dat bleek toch niet het geval, en ik moest om de haverklap met haar naar de dierenarts. De rekeningen stapelden zich op, maar op het moment dat ik financieel bijna aan de grond zat kwam een vriendin met een dierenwinkel in Plymouth me te hulp. Ze was zo genereus te zeggen dat de kosten van het bezoek aan de dierenarts voortaan voor haar rekening zouden zijn. Tweeënhalve week gaf ik Cheyenne te eten, in de hoop dat ze in leven zou blijven, maar we boekten geen vooruitgang. Op een dag begon ze bij het ademen een fluitend geluid te maken, en ik wist dat dat geen goed teken was. Volgens de dierenarts had ze longontsteking, en uit bloedonderzoek dat hij had gedaan bleek dat ze geen immuunsysteem had. Ze stierf in mijn armen op weg naar huis. Ik was kapot van verdriet, ondanks het feit dat de dierenarts zei dat ze nog zo lang had geleefd doordat ik vierentwintig uur per dag voor haar gezorgd had. In het wild zou ze de eerste dag niet overleefd hebben.
Het was een waardevolle les voor me. Haar moeder wist dat dit jong het niet zou redden en had haar opzettelijk opzij geduwd. Ze had niet de luxe van helpers die de andere puppy’s konden voeden terwijl zij voor haar zwakke kind zorgde. Ze volgde haar instinct en besloot zich te concentreren op de jongen die zouden overleven. Ik had me in iets gemengd waar ik niets vanaf wist – maar dat zou ik nooit meer doen. Ik legde Cheyenne in een doos, begroef haar in de buurt van mijn caravan op wat nu ook een wolventerrein is en plantte een boom voor haar. Tot op de dag van vandaag treur ik om haar dood.