7

 

 

Een kwestie van moraal

 

 

Ik voelde me zeer gevleid dat deze dieren me zozeer vertrouwden dat ze bereid waren zich tegen me aan te wrijven, en het feit dat ik het gepresteerd had om door hen getolereerd te worden vervulde me met trots. Het betekende meer voor me dan alle menselijke relaties die ik had. Ik kon nauwelijks op het einde van de dag wachten, wanneer ik weer bij ze kon zijn. ’s Nachts verbleef ik steeds langer in hun gezelschap. Het was een voorrecht om tussen de leden van deze roedel te mogen zitten en ik had in zekere zin het gevoel dat ik deel uit begon uit te maken van hun familie. Ik begon behoefte te krijgen aan de dieren waar ik zo lang bang voor was geweest; ik wilde bij ze zijn. Maar wat vonden ze van mij, wat dachten ze dat ik was? Ze waren altijd nieuwsgierig als ik aankwam, maar wat dachten ze wanneer ik weer wegging? Misten ze me? Ik schreef ze menselijke waarden en emoties toe, hoewel ik me realiseerde dat die in hun wereld geen rol spelen. Ik moest leren mijn gevoel uit te schakelen.

   Na een poosje begonnen ze me te begroeten wanneer ik overdag het terrein op ging, om me op dezelfde manier te testen als ’s nachts – een duidelijk teken dat ze me herkenden en accepteerden. Af en toe beten ze me, wat de andere opzichters begonnen te merken. Het voelde goed om hun reactie te zien, de verbazing op hun gezicht, en om te merken dat ze hun meningen bijstelden over de dieren die zij met een houten stok afweerden. Geleidelijk aan gingen de dag en de nacht in elkaar over en ik betrapte me erop dat ik de wolven de hele week alleen had verlaten om wat te eten. Eén keer nam ik zelfs een slaapzak met me mee, maar dat had ik niet moeten doen. De wolven scheurden hem in stukken. Ze accepteerden mijn kleding, maar verder niets; en eerlijk gezegd had ik ook niets anders nodig. Wanneer ik ging liggen om te slapen, gingen ze naast me liggen en hield de warmte van hun lichamen me warm. Ik was door het dolle van geluk om wat ik met de wolven bereikt had.  

   Toch stond ik mezelf geen zelfgenoegzaamheid toe. Ik wist dat er van alles mis kon gaan en het feit dat mijn laatste contact met hen goed was gegaan, was geen garantie dat het de volgende keer hetzelfde zou zijn. Elke keer wanneer ik het wolventerrein betrad, was ik een en al bezorgdheid en vroeg ik me af wat er zou gaan gebeuren. Ik observeerde de manier waarop ze met elkaar omgingen – hoe ze vochten en speelden, gromden en beten; ik wist dat ik het niet zou redden als ze mij op dezelfde manier zouden behandelen. Mijn huid was niet zo sterk als die van hen, ik was niet bedekt met een dikke vacht, en als ze net zo ruw met mij zouden omgaan als met elkaar, zou ik niet alleen veel pijn hebben, maar ook grote verwondingen oplopen. Zouden ze zien dat mijn lichaam totaal anders was dan het hunne? Hun nek en keel, de twee lichaamsdelen die ze het meest gebruikten om te communiceren, waren tevens de best beschermde delen. Mijn keel was mijn meest kwetsbare lichaamsdeel. Eén beet zoals ik ze die elkaar had zien geven, en ik zou er geweest zijn.

   Maar dat besef van gevaar was even beangstigend als aanlokkelijk. Het was alsof ik van achter een kussen naar een horrorfilm keek: ik wilde niet kijken, maar ik wilde de televisie ook niet uitzetten, omdat ik het niet kon laten ernaar te gluren. De opwinding en de vreugde die ik voelde wanneer ik bij ze was, wogen zwaarder dan het gevaar. Ik voelde me op mijn gemak bij deze wolven; ik bewonderde de respectvolle manier waarop ze met elkaar omgingen, de hiërarchie die in de roedel allesbepalend was, de discipline die ze aan de dag legden tegenover leden die over de schreef gingen of voordrongen en eerder wilden eten dan de oudere en hogergeplaatste leden. Op dat moment kon ik het niet benoemen, maar later realiseerde ik me dat ik me thuis voelde bij de wolven. Uitgerekend de dieren waarvoor men overal ter wereld angst en ontzag had, hadden mij in hun groep geaccepteerd. Ik had een keihard toelatingsexamen afgelegd dat me bijna mijn leven had gekost, maar uiteindelijk was ik er door een mengeling van geluk en intuïtie voor geslaagd.

   Maar ik kon me niet lang in zelfbehagen koesteren. Op een avond betrad ik het wolventerrein, uitgeput na een lange dag, en viel in slaap. Ik was totaal op en lag te snurken als een kettingzaag, toen Reuben zonder waarschuwing op me af kwam rennen en op mijn borst sprong. Als je een wolf van zestig kilo op je krijgt wil je wel wakker worden. Zodra hij was neergekomen, sprong hij weer van me af en bleef me vragend aan staan kijken, waarna hij wegliep en de omheining markeerde met zijn geur. Hij bleef naar me omkijken, alsof hij wilde dat ik hem volgde – en ik beging de vergissing hem te negeren en weer te gaan slapen. Pas toen het te laat was realiseerde ik me dat hij me wilde leren hoe ik zijn geur moest identificeren, en dat was een belangrijke les, want zijn taak bestond eruit om voor het alfa-paar te zorgen en hen van voedsel te voorzien. Al het voedsel met zijn geur erop was voor hen bestemd. 

   De alfa’s zijn de belangrijkste leden van de roedel, omdat zij de leiders zijn en alle besluiten nemen. Het is dus van het grootste belang dat zij in leven blijven. Als het voedsel schaars is, eten zij als eerste en soms zelfs als enige. Andere leden van de roedel krijgen dan niets, zelfs de jongen niet, en in sommige gevallen kunnen ze zelfs van honger omkomen. De rest van de groep zal het wel laten om iets aan te raken waar de geur van de bèta op zit.  

   Doorgaans werden in het jachtseizoen in het plaatselijke jachtgebied vogels uit de lucht geschoten, en op een dag werden er drie eenden bij het wolventerrein afgeleverd. Destijds wist ik niet veel over de verschillende soorten voedsel die de wolven aten of aan welk voedsel ze de voorkeur gaven – maar in de wintermaanden, wanneer het koud is en er sneeuw op de grond ligt, zijn dikke, vette eenden waardevol voedsel voor de hogergeplaatste dieren. Het alfa-paar nam de eerste twee eenden, en omdat ik dacht dat het beter was om mijn portie te beschermen, raapte ik de derde eend op, niet wetend dat de bèta-wolf hem met zijn geur had gemarkeerd.

   In een fractie van een seconde lag ik op de grond. Hij was van een meter of tien met zo veel kracht tegen me opgesprongen, dat ik het gevoel had dat ik door een trein geraakt was. De eend vloog de lucht in, ik viel op mijn rug en bleef totaal overrompeld liggen terwijl hij mijn gezicht tussen zijn kaken nam. Ondertussen gromde hij diep en dreigend en verscheen er speeksel tussen zijn lippen. Ik voelde de botten van mijn kaken buigen onder de druk. Het klonk alsof er een paar droge takjes geplet werden. Ik dacht: nu is het afgelopen. Geen twijfel over mogelijk dat hij me zal doden. Ik probeerde snel te bedenken wat ik kon doen, maar ik werd met zo veel kracht tegen de grond gehouden dat mijn mogelijkheden beperkt waren. Dus besloot ik te doen wat hij me al eerder geleerd had: hem respect en vertrouwen geven – in het besef dat als hij me had willen doden, hij dat, met de wapens die hij had, allang gedaan zou hebben. Hij wilde me een les leren. Dus probeerde ik mijn hoofd op te tillen om mijn keel aan te bieden, omdat ik wist dat dat mijn meest kwetsbare lichaamsdeel was, en terwijl ik dat deed verplaatste hij, nog steeds grommend, zijn greep van mijn gezicht naar mijn keel. Hij hield me nog een paar seconden in een ijzeren greep, maar toen liet hij me los en week met ontblote tanden achteruit.

   Als ik de signalen goed geïnterpreteerd had en als ik had geweten waarop ik moest letten, had ik die eend überhaupt nooit opgeraapt. Dan zou ik gemerkt hebben dat hij steeds feller was gaan bijten en grommen, wat mijn aandacht op zijn dodelijke wapen had moeten vestigen. Hij gaf me een waarschuwing, en ik had aan de stand van zijn oren kunnen aflezen dat hij de eend zou beschermen. Als hij ze als de vleugels van een vliegtuig uitsloeg, gaf dat aan dat hij bereid was te vechten voor iets wat van hem was.

   Het was een gebeurtenis die mijn wereldbeeld volledig veranderde. Toen ik het wolventerrein verliet, vroeg ik me af wie er op aarde eigenlijk de monsters waren. De mens heeft de wolf gebrandmerkt als een meedogenloze moordenaar, maar echt sterk ben je pas als je over de wapens beschikt en die toch niet gebruikt. Hoeveel mensen met zo veel dodelijke kracht tot hun beschikking zouden zich weten te beheersen?

   Tijdens mijn zeven jaar in het leger had ik gezien wat mensen elkaar kunnen aandoen, en dat had me met steeds meer afschuw vervuld. Als ik gelovig was geweest, had ik me misschien tot de kerk gewend om vergiffenis te vragen voor mijn daden en die van mijn soortgenoten – zoals veel oorlogsveteranen doen. In plaats daarvan observeerde ik wolven en voelde dat ik iets met ze had, iets wat ik alleen maar kan omschrijven als een spirituele band. Die wolf in de dierentuin had in mijn ziel gekeken en het verdriet gezien waardoor mijn jeugd gekenmerkt was. Deze wolven leken mijn pijn en schaamte te voelen en om de een of andere reden had ik het idee dat zij de sleutel tot mijn verlossing vormden.

   Er waren zo veel dingen die ik mooi vond aan het leger. Het had me over de hele wereld gebracht. Ik hield van de uitdagingen en ik vond het leuk om deel uit te maken van een knettergek team, en het was spannend om met zwaar wapengeschut om te gaan. Maar de moderne oorlogvoering staat zo ver van de realiteit af dat ik meestal niet wist waarvoor ik moest vechten. Ik raakte steeds meer gedesillusioneerd. Toen ik opgroeide leerde ik een dier alleen te doden als dat nodig was en respect te hebben voor dieren en hun plaats in de wereld. Als soldaat maakte ik deel uit van een organisatie die doodde uit hebzucht en voor het geld, en dat verafschuwde ik.

   Een missie in Noord-Ierland, waar toen een burgeroorlog woedde, was de druppel die de emmer deed overlopen. Ik weet nog dat ik op een dag in uniform over straat liep en mezelf moest verdedigen tegen een groep kinderen van hoogstens zes of zeven jaar oud. Ze scholden me uit en bekogelden me met stukken baksteen en alles wat ze maar te pakken konden krijgen. Ik weet zeker dat ze dat alleen maar deden omdat ze hun ouders en grootouders hetzelfde hadden zien doen, maar toch sprak uit hun ogen heel veel haat. Die kinderen hadden thuis moeten zijn om met lego en poppen te spelen of naar Sesamstraat te kijken, maar in ieder geval niet daarbuiten op straat, want voor hetzelfde geld gooien ze later bommen in plaats van bakstenen. 

   Ik weet niet of ik in Noord-Ierland iemand heb gedood. In het heetst van de strijd heb ik moeten schieten en er zijn mensen omgekomen, maar ik zal nooit weten of dat door mijn kogels gebeurd is, en dat wil ik ook niet weten. Het was al weerzinwekkend genoeg dat ik eraan heb meegedaan. Ik vond dat ik deelnam aan een verkeerde oorlog en daar kon ik maar moeilijk mee omgaan. De mensen die het leger daar wilden, hadden geen enkele waardering voor ons, en de mensen die ons niet wilden, haatten ons zo intens dat we de situatie alleen maar verergerden. Er moest een betere manier zijn om dit conflict op te lossen en jaren later wisten ze die uiteindelijk te vinden: de partijen gingen met elkaar praten.

   In de korte tijd dat ik wolven geobserveerd had, had ik een groot verschil gezien tussen hun agressie en de onze – en ik vermoed dat dat verschil ooit, honderden jaren geleden, maar heel klein was. Wolven beschikken over de kracht om te doden en dreigen er voortdurend mee, maar ze gebruiken hem alleen als dat nodig is. Ze kunnen op leven en dood vechten om hun familie te redden en om het voedsel te verdedigen waarmee hun familie door de winter kan komen – en ze kunnen aartsrivalen van andere roedels zijn, maar ze hebben ook respect voor hun tegenstanders en waardering voor wat ze doen. Wij respecteren onze tegenstanders helemaal niet; in de moderne oorlogvoering hoeven we onze vijanden niet eens te zien – we kunnen hen doden met een druk op een knop, en de meesten van ons die aan gevechtshandelingen deelnemen, weten niet eens waarom ze onze vijanden zijn. Het doden is zinloos en onnodig – en de moraal uiterst twijfelachtig. Ik had er meer dan genoeg van.