HOOFDSTUK 43
Ik draaide me om. Gouden munten rolden alle kanten op en lieten klingelend lichtflitsen over de vloer dansen.
Er stond een man in de deuropening. Ik kon niet goed zien wie het was; de lantaarn die hij aan een haak in de gang had gehangen onthulde alleen zijn silhouet. Maar zijn contouren zagen er maar al te bekend uit.
Ik sprong overeind. ‘Eh… meester Galenus… Ik…’ Toen zweeg ik.
Het was Galenus niet. Toen ik opstond viel het licht van mijn eigen lantaarn op zijn gestalte. Hij was lang, net als Galenus, maar iets slanker. De ogen van deze man waren kleiner, zijn neus een beetje krom, zijn lippen minder vol – lang niet zo knap als de nepapotheker. Maar het silhouet dat ik had gezien viel samen met zijn gelaatstrekken en schudde iets los in mijn hoofd. De laatste stukjes ploften op hun plek.
‘Broers,’ fluisterde ik.
De man trok zijn wenkbrauw op. ‘Kun je het zien? Wat interessant. Ik zie het zelf nooit.’ Hij liet zijn hand over zijn net-niet-aantrekkelijke gezicht glijden. ‘Ik zou in elk geval maar niet tegen mijn broer zeggen dat je een gelijkenis zag, als ik jou was.’
Hij liep de opslagruimte in, waardoor er ruimte ontstond tussen hem en de deuropening. Hij was kleiner dan Galenus, maar ik wist zeker dat hij sterker was dan ik. Ik vroeg me af of hij ook sneller was.
Ik deed een stap naar voren. Mijn hand ging naar mijn zij.
Hij trapte er niet in. ‘Nee, nee. Niet doen.’ Hij legde zijn vingers op het heft van het mes aan zijn riem. ‘Je zult zien dat ik een stuk beter overweg kan met mijn mes dan jij met het jouwe.’
Ik maakte me breed. ‘Ik wil de proef op de som wel nemen.’
‘O, hou toch op.’ De man maakte een neerbuigend handgebaar. ‘Die bravoure past niet bij je. Daar ben je niet gemeen genoeg voor.’
Hij had geen ongelijk. Ik had helemaal geen zin om met hem te vechten, of het nu met messen was of niet. Maar hij bleef nog steeds staan. Dat was mooi. Ik moest hem afleiden om Sally meer tijd te geven en te wachten op Tom.
‘Wat wilt u?’ vroeg ik.
‘Ik denk dat je dat al weet.’
‘Hoe zou ik dat moeten weten?’
‘Omdat het op je hele lijf geschreven staat. De manier waarop je naar me staart en dan telkens kort naar de deuropening kijkt. Je samengeperste lippen die een en al angst uitstralen. Je hand, die nog steeds langzaam verschuift naar iets wat je onder je hemd hebt verstopt. Zelfs de manier waarop je staat: niet recht tegenover me, je lichaam afgewend, klaar om te vluchten. Ik doorzie je, Christopher. Dat is mijn werk. Dus ik weet dat je weet wie ik ben.’
Ik verstijfde toen hij me beschreef, want ik besefte dat ik al die dingen inderdaad deed.
Ik kreeg het benauwd. Wat wist hij nog meer? Het had in elk geval geen zin om de schijn nog langer op te houden. ‘U bent Melchior.’
Hij maakte een buiginkje. ‘Eigenlijk heet ik Walter. Maar Melchior spreekt veel meer tot de verbeelding, vind je ook niet? Dat is heel belangrijk, hoor. Een goede naam bereidt de weg voor je personage voor.’
Melchior – ik kon hem niet als Walter zien – leek het wel een gezellig gesprek te vinden. Des te beter. ‘Melchior,’ zei ik, ‘was een van de drie wijzen die onze Heer in Zijn kribbe kwamen vereren.’
‘Inderdaad! Is het geen geweldige naam voor een onheilsprofeet? Onderdaan van God, maar met een zweem van mysterie. En dreiging, vind ik, in de klank. Mijn broer vond dat ik Ezechiël moest kiezen. Dat is toch niet te geloven. Zo vreselijk fantasieloos.’
Ik betrapte mezelf erop dat ik weer naar de deur keek en dwong mezelf ermee op te houden. ‘Heeft hij daarom de naam Galenus gekozen? Naar de belangrijkste arts die er ooit is geweest?’
‘Ah, zie je nou? Veel te zwaar op de hand. Je mag dit niet tegen hem zeggen, hoor.’
‘U klinkt alsof u denkt dat jullie hiermee weg gaan komen,’ zei ik.
Melchior gebaarde naar de munten rond mijn voeten. ‘Volgens mij is dat al gelukt.’
‘Ik heb jullie betrapt. Anderen zullen jullie ook betrappen.’
‘Dat betwijfel ik. En laten we wel wezen, Christopher, je hebt ons niet bepaald betrápt. Je hebt gewoon even achter de schermen van ons toneelstukje mogen kijken.’ Hij wreef over de zijkant van zijn neus. ‘Ik ben wel heel benieuwd hoe je dat voor elkaar hebt gekregen. Maar dat wil je me zeker niet vertellen?’
Zijn toon was zo redelijk dat ik verbaasd opkeek. ‘Vráágt u dat gewoon?’
‘Dat is toch beter dan je dwingen, of niet? Dat zou ik ook kunnen doen, als je te trots bent. Maar liever niet. Ik moet weten waar we de fout in zijn gegaan, dat klopt – al vrees ik dat we nooit meer zoiets groots zullen klaarspelen –, maar ik moet bekennen dat ik het leuk vind om met je te praten.’
Ik staarde hem verbluft aan.
‘Ik zit al de hele zomer achter dat vermaledijde masker,’ klaagde Melchior, ‘en ik praat alleen maar over voorspellingen en de pest. Ik ben buitengewoon verveeld. Ik heb al maanden geen fatsoenlijk gesprek meer gevoerd.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Je hoeft niets te zeggen, als je geen zin hebt. Maar je moet je goed realiseren dat we de waarheid uiteindelijk wel uit je zullen krijgen. Dan kun je jezelf dat ongemak toch beter besparen?’
Ik wist dat hij me probeerde te manipuleren, dat hij moest weten wat ik had ontdekt voordat hij me ombracht. Maar toch was mijn zenuwachtige buik het met hem eens. Hij zou de antwoorden toch wel krijgen. En door hem aan de praat te houden rekte ik wat ik echt nodig had: tijd.
Ik merkte dat ik weer naar de deur keek. Hou daar nou eens mee op, zei ik vermanend tegen mezelf. ‘Goed dan.’
Ik zweeg even, alsof ik mijn gedachten op een rijtje wilde zetten. Melchior leunde tegen de kapotte deurpost en keek me geïnteresseerd aan.
‘De pest treft Londen,’ zei ik traag. ‘U arriveert vroeg, eerder dan uw broer. Of misschien bent u al in de stad. U verschijnt in elk geval als eerste ten tonele.
U komt op in uw kostuum: als een pestmeester die hulp wil bieden. Die baan krijgt u meteen. De meeste artsen zijn de stad al uit gevlucht en de paar die er nog zijn, willen die taak niet: te gevaarlijk. En misschien weet u inderdaad wel het een en ander van de pest, misschien probeert u hier en daar zelfs wat mensen te behandelen. Maar daarom bent u hier niet. U bent hier om het pad te effenen.’
Melchior knikte glimlachend. ‘Vertel verder.’
Ik haalde diep adem. ‘U begint door mensen te vergiftigen. Dat is niet moeilijk: u hoeft ze alleen maar de Venetiaanse theriak aan te bieden en te zeggen dat ze dan niet ziek zullen worden. Vervolgens doet u bij degene die u wilt vergiftigen het gif in zijn of haar medicijn. Aangezien iedereen denkt dat ze dezelfde theriak krijgen, en de meeste mensen niet ziek worden, merkt niemand wat u aan het doen bent. En omdat u een gif gekozen hebt met symptomen die sterk op die van de pest lijken, bedenkt niemand dat het iets anders is als iemand daadwerkelijk ziek wordt. U blijft de zieke het “geneesmiddel” geven, wat het alleen maar erger maakt. Uiteindelijk gaat de zieke dood, een van de vele duizenden pestslachtoffers.
Maar u doet het niet zomaar om mensen te vermoorden. U wilt de mensen laten geloven dat u een profeet bent. Dus voordat u ze vergiftigt, doet u een voorspelling. Die man, deze vrouw, die kinderen zullen sterven. En natuurlijk komen uw voorspellingen uit, omdat ú degene bent die hen ziek maakt.
In eerste instantie vergiftigt u alleen gewone burgers. Soms heel bewust: u vergiftigde de wezen van Cripplegate,’ ik moest even diep ademhalen om mezelf niet woedend op de man te storten, ‘om ongezien de Sint-Andrieskerk in en uit te kunnen. Maar over het algemeen maakt het niet uit wie u vergiftigt. Het gaat om de reputatie die u opbouwt. En dan, wanneer de stad u heeft opgemerkt en iedereen bang is, richt u zich op de slachtoffers om wie het u werkelijk te doen is: de magistraten.
Magistraat Oosthout vergiftigt u zelf. Maar magistraat Alderborn niet, want u wilt hem in leven houden. In plaats daarvan vergiftigt u de mensen die hem het allerdierbaarst zijn: zijn kinderen. Zijn jongste dochter sterft. Zijn oudere dochter, Annabelle, wordt ook ziek. Magistraat Alderborn is ten einde raad en vreest voor het leven van het meisje. En dan verschijnt Galenus ten tonele.
Net als u speelt hij ook een rol, door het op te nemen tegen de kwakzalvers op de markt en te beloven dat hij de mensen gratis zijn medicijn zal geven. Maar in tegenstelling tot de andere oplichters gebeurt er bij Galenus iets bijzonders: zijn medicijn werkt. Hij bewijst het aan Alderborn – en alle anderen op het stadhuis – door een meisje uit het pesthuis te “genezen”. In werkelijkheid bevat het medicijn van Galenus natuurlijk het middel tegen uw gif. Maar dokter Petter, die niet beseft wat u hebt gedaan, bevestigt haar wonderbaarlijke genezing.
Uw slachtoffer is uitgekozen. Magistraat Alderborn heeft er alles, maar dan ook alles voor over om Annabelle te redden. Hij geeft Galenus een kans en Galenus slaagt er natuurlijk in om zijn dochter te genezen. Daarna is Alderborn bereid om de werkruimte van Galenus te betalen. Helaas voor jullie kan die alleen bekostigd worden uit het liefdadigheidsgeld dat de rest van het land wekelijks naar Londen stuurt om het stadsbestuur te helpen en de armen te eten te geven. Ze kunnen niet alles aan Galenus besteden, zelfs niet voor een medicijn. Maar aangezien Galenus’ bedrog uiteindelijk ontdekt zal worden als zijn medicijn niet zal werken bij echte pestlijders, moeten jullie vóórdat dat gebeurt zo veel mogelijk geld bij elkaar zien te schrapen. Daarom doen jullie twee dingen om de boel op gang te helpen.
Ten eerste vergiftigt u nog een magistraat. Dent krijgt het medicijn op tijd en blijft leven. Oosthout niet, en hij sterft. Daarna zijn ook de twijfelaars op het stadhuis overtuigd dat het medicijn van Galenus echt is.
En ten tweede zorgt u ervoor dat de mensen zich achter Galenus scharen door een aanslag op hem in scène te zetten.’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Daar begreep ik echt niets van. Waarom zou iemand de ontdekker van het medicijn tegen de pest willen vermoorden? Maar dat wílde natuurlijk ook niemand. U was de “moordenaar”. Galenus stuurde Tom de kamer uit en wachtte tot Henry en dokter Petter er waren. Toen iedereen er was en het kon horen, deed Galenus de achterdeur open om u naar binnen te laten. Hij ging tegen de muur staan. U stak de kruisboog in zijn kraag, schoot een pijl af en ging er weer vandoor, waarbij u het wapen bewust liet liggen.
Nu was de stad echt in alle staten. Henry zei dat Galenus het nieuws over de moordpoging zelf had verspreid omdat hij te boos was om het stil te houden. Maar hij wílde het ook helemaal niet stilhouden. Het doel was juist om de mensen woedend om het medicijn te laten schreeuwen – nu, onmiddellijk! De magistraten stonden met hun rug tegen de muur en konden niet anders dan Galenus tot op de laatste penny betalen.
Het zal alsnog uitkomen dat Galenus niet echt een medicijn heeft. Maar als hij het proces zo veel mogelijk vertraagt, hoelang zal het dan duren voordat dat ontdekt wordt? Weken? In de tussentijd zullen jullie duizenden ponden stelen. En als jullie dan elk moment ontmaskerd kunnen worden, maken jullie je stilletjes uit de voeten. Uw broer zal zich schuil moeten houden, maar u? U hoeft alleen maar uw kostuum uit te trekken. Niemand zal er ooit achter komen wie u was.’
Melchior klapte in zijn handen. ‘Geweldig. Werkelijk waar, Christopher, ongelooflijk knap. Je hebt een paar dingen over het hoofd gezien – belangrijke dingen zelfs – maar je komt heel dicht in de buurt. Ik ben diep onder de indruk. Je hebt alleen nog steeds niet verteld hoe je dit allemaal ontdekt hebt.’
‘Dat begon toen u bij mij inbrak,’ zei ik.
Dit was de eerste keer dat ik Melchior verbaasd zag kijken. ‘Wist je dat? Hoe dan?’
‘Mijn apothekerspotten waren verplaatst. En u had dat stuk hout in mijn slot laten zitten.’
Melchior trok een grimas. ‘Dat stomme kind van de taveerne. Ik kon dat hout er niet uit halen omdat zij naar me zat te staren. Maar… de potten? Heb je dat gemerkt?’
‘Mijn meester hield de winkel nauwgezet op orde,’ zei ik.
‘Juist. Maar dat verklaart nog niet hoe je wist dat ik het was.’
‘Dat wist ik in eerste instantie ook niet. Ik dacht dat het een van uw handlangers was. U had uw blauwe kleding aan, met een van die penningen erop genaaid.’
‘Ach.’ Hij schudde met een spijtige blik zijn hoofd. ‘Dat was niet slim van me. Normaal gesproken zou ik een van mijn andere kostuums gedragen hebben, maar die had ik allebei al eens aangehad naar jouw winkel en ik was bang dat iemand me zou herkennen. Eerlijk gezegd had ik niet gedacht dat iemand in de gaten zou hebben dat er een verband was.’
En terecht: ik zou dat ook niet geweten hebben, als Dorothy niet de Godganse dag in het raamkozijn zou zitten breien.
Melchior hield zijn hoofd een beetje schuin. ‘Dus je dacht eerst dat het een van mijn handlangers was. Hoe kwam je dan uiteindelijk bij mij uit?’
‘Door uw berichten in geheimschrift,’ zei ik. ‘Ik wantrouwde u al vanaf het begin. Niet dat ik ooit had vermoed dat u met Galenus samenwerkte, maar ik dacht wel dat u achter die moordpoging zat. En toen vond ik een van uw berichten in uw kamer.’
Hij was met stomheid geslagen. ‘Ben je in mijn kamer geweest?’
Ik besloot dat er even in te wrijven. ‘U bent niet de enige die ergens kan inbreken.’
Hij lachte. ‘Wat enig.’
Melchior bleef maar kletsen. Ik begon me steeds meer zorgen te maken. Hoelang zou het nog duren voordat Sally kwam? En wat was er met Tom gebeurd? Waarom was hij Melchior niet gevolgd toen hij naar binnen ging?
‘Ik begrijp nog steeds niet alles wat u hebt gedaan,’ zei ik.
Melchior spreidde zijn handen. ‘Vraag maar raak.’
‘Waaróm hebt u in mijn winkel ingebroken?’
‘Dat heb je zelf al gezegd. Vanwege de vorige eigenaar.’
‘Meester Benedict?’ vroeg ik verbaasd.
Melchior knikte. ‘We hebben hem jaren geleden ontmoet in Parijs, tijdens een andere pestepidemie. We waren toen met een ander toneelstukje bezig, rond een rijke oude vriend van je meester. Chastellain heette hij volgens mij. Hij liet vallen dat Sleedoorn naar verluidt op het punt stond om een remedie te ontdekken.
Wij gingen natuurlijk op onderzoek uit, al was het maar omdat wij een nieuwe oplichtingspraktijk moesten verzinnen als er een echt pestmedicijn werd ontdekt. Het leverde niets op, maar zijn onderzoek bracht ons op een nieuw, veel beter idee: een nepmedicijn dat echt leek te werken. Maar dat stelde ons wel voor een probleem. Sleedoorn kende het gif dat we gebruikten maar al te goed. Als íémand ons plan had kunnen doorzien, dan was hij het wel.’
Melchior schudde zijn hoofd. ‘Je kunt je niet voorstellen wat een paniek ik voelde toen ik iemand de naam van je meester hoorde noemen. We dachten dat hij nog in Parijs woonde. Ik moest onmiddellijk op onderzoek uit. Daarom kwam ik vorige week naar de apotheek, in deze kleding.’ Hij gebaarde naar zijn edelmannenkostuum. ‘Ik was van plan om mezelf weer aan hem voor te stellen, om zijn vertrouwen te winnen voordat we hem uit de weg zouden ruimen. Maar Tom zei dat hij al vermoord was. Dat was een opluchting, maar ik moest zeker weten dat je meester geen dingen uit Parijs meer in huis had die ons zouden kunnen ontmaskeren. Daarom stuurde ik twee van die ezelachtige handlangers van me naar de winkel om jou af te leiden, en vervolgens kwam ik vermomd als Miles Gaspar terug om je slot onklaar te maken. Zo kon ik inbreken en door de spullen van Sleedoorn neuzen om te zien of hij dat oude gif nog had.’
‘Hebt u dat uit mijn winkel gestolen?’ vroeg ik.
‘Het gif? Nee, ik had mijn eigen voorraad meegenomen naar Londen. Je meester had het niet in huis. Ik kon het in elk geval niet vinden.’
Ik knipperde met mijn ogen. ‘Maar… wat hebt u dan gestolen?’
‘Van jou?’ Melchior keek verbaasd. ‘Niets. Ik wilde alleen maar zeker weten dat jij dat gif niet had.’ Hij gebaarde naar de gouden munten rond mijn voeten. ‘Als we hier klaar zijn hebben we duizenden ponden. Waarom zou ik dit alles voor een paar penny’s op het spel zetten?’
Ik dacht koortsachtig na. Hij had niets meegenomen uit Sleedoorn! ‘Maar… als u alleen maar onderzoek naar mijn meester deed, waarom zei u dan tegen mij dat iemand van wie ik hield zou sterven? En waarom nam u Tom gevangen?’
‘Ah.’ Melchior knikte. ‘Om je eerste vraag te beantwoorden: die voorspelling deed ik voor het publiek, niet voor jou. Jij was de jongste aanwezige en zou dus waarschijnlijk het meeste medelijden opwekken: een onschuldig jongetje dat zomaar van een dierbare beroofd zou worden. Ik was eigenlijk niet van plan om er verder iets mee te doen, want ik moest me ook al met de magistraten bezighouden, en toen Galenus in jouw apotheek aan het werk moest – een hele verrassing –, leek het me niet verstandig om er al te veel nadruk op te leggen.
En wat Tom betreft: dat was de schuld van mijn broer.’ Melchior klonk geërgerd. ‘Hij was veel te roekeloos door in het bijzijn van die jongen onze geheime boodschappen te schrijven. Hij ging ervan uit dat jouw vriend zo bang was dat hij niet eens durfde te kijken naar wat hij aan het doen was. Maar toen Philip – pardon, Galenus – zag dat Tom vlak naast hem stond, kon hij weinig beginnen. Hij kon de jongen niet zomaar in de werkruimte neersteken, want met al die wachten rond Sleedoorn kon hij niet beweren dat er wéér een moordenaar naar binnen was geslopen. De enige manier om van hem af te komen was door hem te vergiftigen.
Dat was ook veel beter. Want op deze manier zou er met de dood van Tom weer een van mijn voorspellingen uitkomen. Vervolgens kon Galenus de magistraten de schuld geven en zeggen dat ze hem nog niet genoeg geld hadden gegeven om het medicijn te vervaardigen. De assistent van de pestredder die stierf aan de ziekte omdat de stad te gierig was! De geldkisten zouden wijd open staan.’
Melchior keek me nieuwsgierig aan. ‘De fout van mijn broer zou dus in ons voordeel hebben uitgepakt als jij Tom niet uit zijn huis had bevrijd. Ik begrijp nog steeds niet waar je al dat buskruit vandaan hebt gehaald.’
Ik haalde mijn schouders op. Dat ging ik hem niet aan zijn neus hangen.
‘Ook goed,’ zei hij. ‘Het doet er niet toe. Maar je bent ongekend vindingrijk. We zouden je een baan moeten aanbieden.’
‘Jullie zouden me de keel doorsnijden zodra ik met mijn rug naar jullie toe stond.’
Nu keek Melchior me geïnteresseerd aan. ‘We zouden je écht een baan moeten aanbieden.’
‘Ik zou hem toch niet aannemen.’ Ik wees naar de munten rond mijn voeten. ‘Al gaven jullie me al het goud dat hier ligt. Dit geld was voor de armen. Ze zullen van de honger omkomen. Hoe kunnen jullie zo veel onschuldige mensen vermoorden? De inwoners van de stad. De magistraten. Hun kínderen, die nooit een vlieg kwaad hebben gedaan. Is er nog niet genoeg ellende in de stad? Denkt u daar weleens aan?’
Melchior lachte. ‘Waarom zou ik?’
Ik wist niet wat ik daarop moest zeggen. Melchior keek alleen maar geamuseerd. ‘De mensen die jij zo hoog hebt zitten, Christopher, stonden gisteren nog op het punt om je op straat aan stukken te scheuren. Ik had hun kunnen bevelen om je hart uit je lijf te rukken en het op te eten, en dan hadden ze elkaar in de rug gestoken om een stukje te bemachtigen.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Dat zul jij nooit begrijpen. Jíj denkt aan hen, maar zij niet aan jou. Ze bekommeren zich niet om jou of mij, alleen om hun eigen hachje. Je leert veel als acteur: hoe mensen in elkaar zitten, hoe ze werken, hoe hun mechaniek draait en loopt. Familie gaat voor alles, Christopher, en de ergsten geven zelfs daar niet om.’
Glimlachend praatte Melchior door, maar zijn stem kreeg een scherpe ondertoon. ‘Kijk dan wat ze doen. O, ze gaan in groten getale naar de kerk, geven met veel vertoon aan de armen, voor het geval dat. Maar kijk eens naar wat ze dóén. Als er rellen uitbreken op de markt, verenigen ze zich dan, beschermen ze elkaar? Of maken ze van de chaos gebruik om zo veel mogelijk bij elkaar te grissen en te stelen? Als ze in quarantaine worden geplaatst, blijven ze dan in hun afgesloten huis, voor het welzijn van de stad? Of vermoorden ze de wachten om te ontsnappen terwijl ze “liever hij dan ik” kakelen? Als de kinderen van de stad het zwaar hebben, staan er dan Miles Gaspars op elke straathoek te verhongeren om hun kleintjes te eten te kunnen geven? Of worden die kinderen arm en hongerig op straat aan hun lot overgelaten, waar ze ten prooi vallen aan de wreedste mannen die je je maar kunt voorstellen?’
En toen hoorde ik het.
In zijn stem. De boosheid, de verbittering, de met moeite ingehouden woede.
‘Dat waren jullie,’ zei ik.
‘Wat waren wij?’
‘Die kinderen op straat. Arm en hongerig. Dat waren jullie. Jullie ouders… hebben die jullie in de steek gelaten? Tijdens de vorige pestepidemie in Londen? Moesten u en uw broer zichzelf toen maar zien te redden?’
Melchior bleef even stil. Toen hij eindelijk weer iets zei, was het met een vreemde mengeling van bewondering en boosheid. ‘Wat ben je toch slim.’
‘Jullie waren het écht,’ zei ik verbluft.
Zijn ogen fonkelden. ‘Pas op dat je niet te ver gaat, Christopher. Ja, we leefden op straat. Maar niet lang. Een jonge toneelspeler nam ons in huis en liet ons zien wat we in onze mars hadden. Tijdens zijn eigen zware bestaan had hij al ontdekt dat je nooit van de honger zult omkomen als je hoop slijt aan hen die geen hoop meer hebben.’
Maar nu zag ik de waarheid. ‘Dit gaat niet om geld,’ zei ik. ‘Dit is wráák.’
Melchior haalde zijn schouders op. ‘Betaalt ook goed.’
Ik dacht aan Sally, aan mezelf, aan de kinderen in Cripplegate. Aan de kinderen die helemaal geen dak boven hun hoofd hadden. De woede, de schaamte. Helemaal alleen, ongewenst. Ik begreep het. Elke wees zou het begrijpen.
En ik vroeg me af… als ik in plaats van meester Benedict de jonge acteur van Melchior was tegengekomen… zou het mij dan ook zo zijn vergaan?
Ik dacht weer aan Sally. Ze was alles kwijt en ook zij zou binnenkort op straat staan. En toch was ze niet naar me toe gekomen om me te bestelen, maar om me te helpen. Ik was geen meester Benedict en kon haar geen toekomst bieden. Maar ze hielp me toch, gewoon omdat het kon. Ze leek in niets op deze mannen. Dat zat niet in haar.
‘Jullie zijn monsters,’ zei ik. ‘En jullie zullen boeten voor wat jullie hebben gedaan.’
‘Och, Christopher toch.’ Melchior lachte. ‘Het is bijna jammer dat we je gaan vermoorden.’
Zijn stem klonk weer ongedwongen en vriendelijk. Hij had zijn aardige masker weer opgezet. Maar hij was heel even uit zijn rol gevallen.
Doorzetten, dacht ik. Blijf hem uitdagen. Breng hem van zijn stuk, totdat de anderen er zijn. Als je wilt blijven leven is dit je kans.
Toen hoorde ik iets in de gang achter hem. Voetstappen.
Mijn opluchting verdween toen ik naar Melchior keek. Hij leek zich niet druk te maken om de naderende persoon. Zodra de man in de deuropening verscheen begreep ik waarom.
Melchior keek me geamuseerd aan. ‘Niet wie je hoopte, zie ik.’
Het was Galenus. Hij droeg dezelfde kleren als altijd, vol ingrediëntenvlekken, hij zag er precies hetzelfde uit. Maar ik begreep nu eindelijk wat Tom had gezien toen hij samen met hem in mijn werkruimte opgesloten had gezeten. Het masker van Galenus was ook afgevallen, en daarachter zat iets heel wreeds.
Hij keek me aan alsof ik een vies insect was dat hoognodig geplet moest worden. ‘Wat doet hij hier?’
Dat vond Melchior niet leuk. ‘Hij heeft de aanwijzingen gevolgd die jíj hebt achtergelaten.’
‘Waarom haalt hij dan nog adem?’
Galenus liep op me af. Ik deinsde achteruit en botste tegen de kast die midden in de kamer stond. De kast kraakte, trilde en wankelde, en heel even was ik bang dat hij boven op me zou vallen om het Galenus makkelijk te maken.
Melchior stak zijn hand uit. ‘Niet doen. Ik heb nog niet alles gehoord wat hij weet.’
‘Wat zou hij kunnen weten?’ vroeg Galenus.
‘Heel wat, zo blijkt. Wat heb je nog meer verteld?’
‘Aan deze? Niets. Ik heb alleen maar met die grote stommeling gepraat die hij een vriend noemt.’
Toen zag ik verderop in de gang een andere gedaante opdoemen.
‘Zo zou ik Tom maar niet noemen, als ik u was,’ zei ik.
Galenus keek me minachtend aan. ‘Waarom niet?’
‘Omdat hij recht achter u staat.’ Ik knikte naar de deur. ‘En als ik me niet vergis houdt hij een kruisboog vast.’