HOOFDSTUK 34
Sally’s ogen werden groot. ‘Vergiftigd?’
‘Het kan niet anders,’ zei ik. ‘Daar is dit plantje voor. Daarom heeft Melchior Tom telkens opnieuw het mengsel toegediend, in plaats van hem één keer een dosis te geven.’
‘Maar… waarom zou iemand Tom willen vergiftigen?’
Ik dacht aan de wachten bij het huis van Tom. Ik dacht aan de bijl die naar mijn rug was gegooid.
Tom was ingedommeld. Ik schudde hem wakker.
‘Tom. Tom!’ Hij deed zijn ogen open. ‘Wat heeft Melchior je precies gevraagd over het medicijn?’
‘Zei ik toch al,’ lispelde hij. ‘Wat ik ervan wist.’
‘En de ingrediënten dan?’
‘Ken ik niet.’
‘Maar we hebben er in de winkel een paar besproken. Jij vertelde waar je Galenus mee bezig had gezien, en toen vertelde ik wat het was. Heb je dat tegen hem gezegd?’
‘Hmhm.’ Tom begon te snurken.
Eerst heeft Melchior geprobeerd om Galenus te vermoorden, dacht ik. En nu wil hij Tom dood hebben.
Ik schudde Tom weer wakker. ‘Wat heb je gezien? Vertel eens wat je Galenus hebt zien doen.’
‘Niks. Laat me met rust.’
‘Je hebt vast wel iets gezien. Een ingrediënt of een bereidingswijze. Iets.’
‘Nee.’
‘Je moet iets gezien hebben.’ Ik schudde hem weer door elkaar. ‘Denk na, Tom. Denk na!’
‘Ik weet het niet,’ zei hij wanhopig.
Hij móést het weten. Ik schudde harder.
‘Christopher!’ Sally legde haar handen over de mijne. ‘Hou op!’
Ik sloeg haar bijna van me af. Toen zag ik Toms gezicht.
Waar was ik mee bezig? Waarom gaf ik hém de schuld? Hij was door míj in deze ellende terechtgekomen. Het was míjn schuld.
‘Het spijt me.’ Ik legde mijn hand op Toms borst. ‘Het spijt me, Tom. Ga maar weer slapen.’
Hij nestelde zich weer tussen de dekens op de bank. Ik stond op.
Tom mompelde iets.
Ik draaide me om. ‘Wat zei je?’
‘Galenus,’ brabbelde hij. ‘Hij schreef iets op je beest.’
Hij viel weer in slaap. Ik keek naar Sally. ‘Galenus schreef iets op mijn beest? Op Bridget? Waar heeft hij het over?’
‘Zei hij “beest”?’ vroeg Sally. ‘Ik verstond “bezem”.’
Dat sloeg al helemaal nergens op.
‘Misschien is hij weer aan het ijlen,’ zei Sally.
Misschien. Het deed er niet toe. Het deed er simpelweg niet toe waarom Melchior Tom had vergiftigd. Hij had hulp nodig, en wel meteen.
Maar ik wist niet wat ik moest doen. ‘Als hij de pest had, zouden we tenminste nog het medicijn van Galenus kunnen gaan halen. Ik ken dat stomme plantje niet. Als dat hem vergiftigd heeft, weet ik niet hoe we aan een tegengif moeten komen. Ik weet niet eens of er wel een tegengif ís.’
‘We kunnen weer in de aantekeningen van je meester zoeken en…’
‘Waar dan?’ Ik had het gevoel dat ik elk moment kon instorten. ‘We hebben al zijn geneesmiddelen bekeken en…’
Mijn stem stokte.
‘Wat is er?’ vroeg Sally.
Ik was zo stóm geweest. ‘We hebben op de verkeerde plek gezocht,’ zei ik.
‘Maar… we hebben alles doorgenomen wat je meester over zijn geneesmiddelen heeft opgeschreven.’
‘Precies. We hebben naar genéésmiddelen gezocht. Dit is een gíf.’ Dat waren heel andere aantekeningen. Ik had er niet eens aan gedácht om daar te zoeken.
Maar dat kon alsnog.
‘We moeten terug naar Sleedoorn,’ zei ik.
‘Nu?’ vroeg Sally. ‘Allebei? Moet er niet iemand bij Tom blijven?’
Ik vond het vreselijk om hem hier achter te laten. Als hij wakker werd en er was niemand, zou hij bang worden. Maar op dit moment zou Sally hem alleen maar troost kunnen bieden. En een tweede paar ogen om mijn meesters aantekeningen te bekijken zou enorm helpen.
Sally vroeg zich af hoe we binnen moesten komen. ‘Denk je niet dat de handlangers van Melchior ons misschien op staan te wachten?’
‘Dat weet ik wel zeker,’ zei ik. ‘Daarom gaan we niet door de deur.’