image HOOFDSTUK 28 image

Slagtand was er nog. Sally en ik keken aan het eind van de straat vanaf de hoek toe hoe de wacht zijn behoefte deed tegen de voorgevel van Toms huis en toen weer aan zijn tanden begon te pulken.

‘Hoe wil je langs hem komen?’ vroeg Sally.

‘Niet,’ zei ik. ‘We nemen de achterdeur.’

Een smal steegje tussen een slager en een goudsmid leidde naar een ander steegje achter Toms huis. Zodra Slagtand de andere kant op keek, renden we naar voren en schoten tussen de winkels door naar achteren.

‘Maar denk je niet dat daar ook een slot op zit?’ zei Sally.

‘Daar laat ik me niet door tegenhouden.’ Ik klopte op de apothekersgordel onder mijn hemd, waar onder andere een flesje met vitriool in zat. Dat ijzeroplossende goedje was de reden dat ik eerst nog langs huis had gewild. Het zou binnen een paar minuten door dat slot heen vreten en…

Ik bleef zo abrupt staan dat Sally tegen me op botste.

‘Terug. Terug!’ fluisterde ik.

Ik duwde haar terug naar het zijsteegje waar we net uit waren gekomen.

‘Wat is er?’ fluisterde Sally.

Ik gluurde om het hoekje en wees. Toms achterdeur was zes huizen verderop. Ervoor stond een verveeld kijkende wacht die op een speer leunde. Hij had een bronzen penning op zijn borst.

Sally begreep niet waarom ik zo verbaasd was. ‘Er zijn toch altijd twee wachten per huis?’

‘Niet tegelijk,’ antwoordde ik. ‘De een hoort er overdag te zijn. De ander doet de nachtdienst.’

Ik vloekte. Ik wist al dat Melchior niet wilde dat iemand zag wat hij met Tom aan het doen was. Dit had ik kunnen verwachten.

‘Denk je dat we de wachten op de een of andere manier kunnen overtuigen ons naar binnen te laten?’ vroeg Sally.

Dat betwijfelde ik. Maar aangezien we geen keus meer hadden, konden we net zo goed nog één ding proberen. Ik trok mijn hemd uit.

‘Hier, pak aan,’ zei ik. ‘Maak er een mooi stapeltje van.’ Ik trok ook mijn schoenen en mijn broek uit, tot ik alleen nog mijn onderkleding aanhad. Ik gaf al mijn kleren aan Sally.

Sally vouwde ze op en keek me nieuwsgierig aan. ‘Ga ja de gek spelen?’

‘Nee, jíj gaat spelen.’ Ik haalde een flesje wijnazijn uit mijn gordel en goot de vloeistof over de kleren. ‘Zeg tegen de wacht dat je de dienstmeid van de familie Beelen bent en dat je van dokter Petter opdracht hebt gekregen om Tom deze kleren te brengen; dat hij ze moet dragen tegen de pest.’

Sally trok een vies gezicht door de azijn. ‘Die past hij nooit.’

‘Ik durf er een halve kroon om te verwedden dat die man niet eens weet hoe Tom eruitziet. Zeg gewoon dat je ze écht naar binnen moet brengen.’

Sally leek een beetje in de war, maar ze nam mijn kleren mee en droeg ze door het steegje naar Toms huis. De wacht keek haar ongeïnteresseerd aan toen ze dichterbij kwam. Ik verstopte me in de steeg en gluurde voorzichtig om het hoekje.

Sally zei iets. De wacht gaf antwoord en schudde zijn hoofd.

Sally probeerde het nog eens. De wacht reageerde.

Nu gebaarde ze met een bezorgd gezicht naar de bovenverdieping. De wacht trok een verontschuldigend gezicht, maar schudde toch zijn hoofd.

Sally kwam met een gefrustreerde blik terug naar het steegje.

‘Wat heb je tegen hem gezegd?’ vroeg ik.

‘Alles wat in me opkwam,’ zei ze. ‘Ik vroeg of ik naar binnen mocht, hij zei nee. Ik zei dat ik opdracht had van dokter Petter, dat maakte niets uit. Toen vroeg ik of hij dan voor me naar binnen kon, of in elk geval de deur kon opendoen om de kleren neer te leggen. Ik heb zelfs gevraagd of ik ze door een van de ramen kon gooien. Ik zei dat ik mijn betrekking zou verliezen als ik terug zou komen met de nieuwe kleren die ik aan Tom had moeten geven. Hij zei dat hij het heel vervelend vond, maar dat hij strikte orders van Melchior had gekregen en dat niets het huis in of uit mocht.’

Nu wist ik het zeker. Dit had niets te maken met Tom die ziek was. We moesten naar binnen.

De vraag was alleen: hoe?

We liepen terug naar de straat en verscholen ons in een van de steegjes tegenover Toms huis. Vanuit het schemerdonker tuurde ik naar het gebouw en overwoog alle mogelijkheden om binnen te komen. Maar bij alles wat ik bedacht stuitte ik op hetzelfde probleem: de wachten.

De hangsloten op de deur vormden geen obstakel, daar zou het vitriool korte metten mee maken. Maar de kettingen waren van dik ijzer, dus het zou wel een paar minuten duren voordat die waren opgelost.

De ramen van de benedenverdieping waren dichtgetimmerd. Ik kon de planken eraf wrikken en de ruit inslaan, maar dat zou veel herrie geven. En het zou tijd kosten om een gat te maken dat groot genoeg was om erdoorheen te kruipen.

De ramen op de bovenverdieping waren níét dichtgetimmerd. Daar zou ik met een ladder naartoe kunnen klimmen. Maar ook daar zou ik tijd voor nodig hebben.

En ik had juist géén tijd. Beide wachten zouden niet bij de deur moeten staan, en het leek me sterk dat ik ze van het huis vandaan zou kunnen lokken. Slagtand had al vrij duidelijk gedemonstreerd dat hij niet eens van zijn plek week om zijn behoefte te doen. De man bij de achterdeur zag er minder boosaardig uit, maar nam zijn taak ongetwijfeld even serieus.

Als ze dezelfde tijden aanhielden als de andere quarantainewachten zouden ze om tien uur afgelost worden door twee andere mannen. Maar de kans was groot dat die in dat geval dezelfde instructies hadden gekregen. En hoe meer tijd er verstreek…

Misschien moest ik het van de andere kant bekijken. Niemand had ooit geprobeerd om ín een pesthuis te komen. Maar er waren een heleboel mensen uit ontsnapt. Hoe hadden die dat voor elkaar gekregen?

De meest gebruikelijke manieren waren geen optie voor ons. Toen de pest net was uitgebroken, bleken sommige gezinnen binnen een sleutel verstopt te hebben waarmee ze stiekem via de achterdeur naar buiten gingen, daarom zaten er nu hangsloten op de deuren. Andere mensen hadden gewoon de deur ingetrapt; dat konden wij natuurlijk niet doen vanwege de wachten. En de wachten omkopen was ook geen optie; deze mannen waren door en door trouw aan Melchior.

Er waren ook gezinnen geweest die zich een weg uit hun huis hadden gegráven. Aangezien de meeste huizen met de woningen ernaast verbonden waren, was het vrij eenvoudig om een zijmuur kapot te slaan en door andermans voordeur de vrijheid tegemoet te wandelen. Maar wij zouden in dat geval dus bij een onbekende moeten inbreken, en bovendien waren de muren van het huis van de familie Beelen van dikke steen. Het zou heel lang duren om daar een gat in te hakken.

En dat bracht ons bij de laatste optie die ik kon bedenken. De optie waar ik liever niet aan wilde denken.

De wachten vermoorden.

Dat was de akeligste manier waarop mensen waren ontsnapt. Ze hadden de wachten neergeslagen met knuppels, aan stukken gehakt met zwaarden, neergeschoten met pistolen en zelfs levend verbrand. Ik dacht aan die arme man die Tom en ik hadden geholpen toen hij door buskruit was verwond en zo hartverscheurend op straat had liggen jammeren.

Slagtand met een knuppel of zwaard aanvallen viel meteen af. Ik was geen soldaat en hij zou me uitschakelen zodra ik met een wapen op hem afkwam.

Maar we hadden de kruisboog van de moordenaar nog.

En ik kon buskruit maken.

Ik keek naar Slagtand. Hij schuifelde met zijn voeten en maakte een ongemanierd geluid.

Wist hij wel waar zijn meester mee bezig was? Ik vermoedde van niet. De handlangers van Melchior kwamen over als fanatieke volgelingen. En door de manier waarop Melchior zijn bezigheden in de kerk voor iedereen geheimhield wist ik eigenlijk zeker dat zijn mannen ook slachtoffers waren, ze waren gewoon poppetjes in zijn plan, net als alle andere inwoners van de stad. Als dat waar was, dan waren Slagtand en de anderen niet echt medeplichtig aan Melchiors misdaden.

Dus als we de wachten alleen konden omzeilen door ze te vermoorden… kon ik dat? Zou ik zo ver gaan om Tom te redden?

Ik werd bang van het antwoord.

Want het antwoord was: ik zou alles doen wat nodig was als ik Tom daarmee kon bevrijden.

Maar ik wílde helemaal niemand vermoorden.

Meester, help me, smeekte ik. Alstublieft. Ik weet niet wat ik moet doen.

Sally trok aan mijn mouw. ‘En het dak?’ fluisterde ze. ‘Kunnen we niet via het dak naar binnen?’

Ik schudde mijn hoofd. Het dak van Tom liep schuin; het had geen luik zoals bij Sleedoorn.

Maar ik kon wel bij de bovenste verdieping komen, besefte ik. Het huis van Tom was een verdieping hoger dan de huizen links ervan. Als ik daar op het dak zou kunnen klimmen, dan zou ik door een raam…

Ik vloekte. Toms huis had geen ramen aan die kant.

‘Kunnen we door een muur breken?’ vroeg Sally.

‘De muren zijn van massief steen,’ zei ik. ‘Dat duurt eeuwen. Daar zouden we…’

Buskruit voor nodig hebben, dacht ik.

Nee, dat zou niet lukken. Om een gat in zo’n dikke muur te blazen had je veel meer buskruit nodig dan ik met de spullen uit de winkel nog zou kunnen maken. Ik zou iets anders nodig hebben…

Iets sterkers.

Mijn hart sloeg een slag over. Het was mogelijk. Ik zou een gat in de zijmuur van Toms huis kunnen blazen, vlak bij het dak.

Maar het lawaai. Het zou een oorverdovende knal geven. De wachten zouden meteen komen kijken wat er aan de hand was.

Tenzij ze dachten dat het iets anders was.

‘Kom mee,’ zei ik tegen Sally.

‘Waar gaan we heen?’ vroeg ze.

‘Terug naar de winkel.’

‘Om op dokter Petter te wachten?’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Daar hebben we geen tijd voor. Bovendien weet ik haast wel zeker dat die wachten hem ook niet naar binnen zouden laten. Nee, we moeten een paar dingen maken.’

‘Wat dan?’ vroeg Sally.

‘Vuurpijlen.’

En iets waarvan ik Tom had beloofd dat ik het nooit meer zou maken.