HOOFDSTUK 3
Ik knipperde met mijn ogen.
‘Schat?’ vroeg ik. ‘Welke schat?’
De voordeur ging open en de twee mannen die ik de straat over had zien steken kwamen naar binnen. Isaac hield zijn hoofd schuin en luisterde. Toen legde hij zijn vinger op zijn lippen.
Tom keek vragend om naar mij. Ik gebaarde dat hij de twee bezoekers moest opvangen, deed de deur van de werkruimte weer dicht en rende terug naar Isaac. ‘Schat?’
Hij knikte. ‘Toen Benedict merkte dat de Sekte van de Aartsengel hem op de hielen zat, stelde hij een nieuw testament op waarin hij alles aan jou naliet. Toch bleef je meester zich zorgen maken over wat er na zijn dood met jou zou gebeuren. Er was iets wat hij aan jou wilde geven, maar dat wilde hij niet letterlijk opschrijven. Voor het geval het testament in verkeerde handen zou vallen, snap je.’
‘Schat?’ Het leek wel of ik in een papegaai veranderd was. ‘Wat is dat dan voor schat?’
Isaac fronste zijn wenkbrauwen. ‘Dat weet ik niet precies. Ik weet dat hij geld had, heel veel geld zelfs, maar Benedict liet doorschemeren dat hij iets bijzonders voor je had achtergelaten. Iets wat hij alleen aan jou wilde geven. Hij wilde niet vertellen wat het was, want je moest het zelf ontdekken. Maar hij was bang dat dat niet zou gebeuren. Daarom heeft hij nog één ding bij mij achtergelaten, voor het geval dat.’ Isaac gebaarde naar de tas op de tafel. ‘Er zit een stapeltje brieven in. Eentje is voor jou. Toe maar.’
Ik ontdekte zeven brieven die met een touwtje bijeengebonden waren. De eerste vijf namen kende ik niet. De zesde wel: lord Richard Asper.
Ik bleef er even naar kijken, want ik was benieuwd wat Isaac met de adjudant van de koning te bespreken had. Maar het allerliefst wilde ik de laatste naam zien. Hij stond er in het soepele handschrift van mijn meester. Ik liet mijn vinger over de letters glijden.
Christopher Rooy
Apotheek Sleedoorn, Londen
‘Ik heb Benedict moeten beloven dat ik minstens een jaar zou wachten voor ik dit aan je zou geven,’ zei Isaac. ‘Hij wilde echt dat je zelf zou ontdekken wat hij voor je heeft achtergelaten. Maar met die pest…’
Ik draaide de brief om. Op het zegel had mijn meester een symbool getekend: een cirkel met een punt in het midden.
Ik kende dat symbool. Mijn meester had als alchemist in het geheim gezocht naar de waarheden van het universum die voorbij de sterfelijke wereld lagen. Om hun onderzoek verborgen te houden, gebruikten alchemisten speciale symbolen om materialen, hemellichamen, instructies en meer van dat soort dingen weer te geven. De cirkel met de punt in het midden stond voor de zon: licht, leven, warmte. Net als alle hemellichamen was de zon verbonden aan een aards metaal. Mars was ijzer. Mercurius was kwik. De zon?
De zon was goud.
Er klonken stemmen door de deur naar de winkel, maar die negeerde ik. Ik verbrak het zegel en las de boodschap van mijn meester.
Christopher,
Zonder omhaal: In ons huis ligt een schat die ik voor je verstopt heb. Ergens waar je hem waarschijnlijk nog niet ontdekt hebt, want zo ben je.
Ongetwijfeld wil je deze schat graag hebben. Niettemin zul je hem pas vinden als je iets heel belangrijks hebt begrepen. Zorg dat je alles benut wat er tot je beschikking staat. En bedenk goed wat dat allemaal is.
Vergeet niet dat ons huis nu jouw huis is. Omdat je toch niet naar me zou luisteren als ik je nog meer vertelde, moet je het vanaf hier zelf doen. Ga op zoek naar de betekenis van deze brief. Elk woord verdient je aandacht. Los dit laatste raadsel op, christopher, dan zul je niet alleen je schat vinden, maar ook nog iets anders te weten komen, iets van grote waarde. Sterker nog, dat is het allerbelangrijkste wat ik je ooit zal willen leren.
Mijn ogen prikten. De pijn in mijn hart was nog even hevig als toen mijn meester net was heengegaan. Maar toch moest ik glimlachen om zijn brief. Want natuurlijk had hij me een puzzel nagelaten.
Mijn meester had een hartstochtelijke voorliefde voor puzzels gehad: geheimen onder geheimen, codes in codes. Naast andere dingen had hij ook die liefde aan mij doorgegeven. Ik veegde mijn ogen droog en speurde in de brief naar aanwijzingen.
Isaac schraapte zijn keel. ‘Ik merk dat je weinig aandacht meer voor mij hebt.’
Ik keek op. ‘Pardon.’
Hij wuifde mijn verontschuldigingen weg. ‘Benedict was precies zo.’ Hij stond op. ‘Ik wou dat ik je kon helpen om de verborgen boodschap te ontcijferen, wat het ook mag zijn, maar ik zou niet weten waar ik moest beginnen. En jij wilt vast graag aan de slag. Bovendien is het tijd dat ik naar huis ga.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘En ik geloof dat Tom misschien wel wat hulp kan gebruiken.’
Ik was zo op de brief van mijn meester gericht geweest dat ik niet in de gaten had gehad wat er in de winkel gebeurde. Nu hoorde ik het: verhitte stemmen. Een woordenwisseling.
Ik deed de deur van de werkruimte open. Tom stond bij de toonbank en probeerde verschillende klanten te sussen. Recht voor me stonden twee mannen, het stel dat ik eerder had gezien. Aan de andere kant van Tom stond nog een derde man met een kromme rug. Die was kennelijk binnengekomen nadat ik de deur had gesloten.
Deze man had het duidelijk zwaar. Zijn versleten kleren zaten vol vlekken, met knullig vastgenaaide lapjes over de scheuren. Zijn huid was al net zo vies en hij droeg geen pruik op zijn ongewassen haar. Zijn handen waren schurftig en hij had een enorme wrat bij het puntje van zijn klompneus. Het allerergste was nog wel dat hij rook alsof hij net in iets heel onprettigs was gestapt. De eerste twee mannen leken de aanwezigheid van de man net zo verachtelijk te vinden als het doel van zijn komst: hij was aan het bedelen.
‘Alstublieft, meester,’ zei hij tegen Tom. ‘Ik ben blij met alles.’
‘Het spijt me,’ zei Tom. ‘Maar het is mijn winkel niet, zoals ik al zei…’
‘Wij waren hier eerder,’ klaagde een van de andere twee mannen.
Tom leek opgelucht dat ik eindelijk de werkruimte uit was gekomen. De bedelaar zag Isaac achter me in de deuropening staan. Hij strompelde meteen kromgebogen naar hem toe. ‘Mijnheer…’
Voordat hij verder kon gaan, gebaarde Isaac naar mij. De bedelaar keek een beetje verbaasd, maar zette toen zijn smeekbede voort tegen mij. ‘Jonge meester, alstublieft. Ik ben Miles Gaspar. Voordat de ziekte kwam was ik leerlooier in de haven. Nu is de looierij gesloten. Ik heb al twee maanden geen werk meer. Hebt u een baantje voor me? Ik wil alles doen, alles.’
‘Het spijt me,’ zei ik. ‘Ik heb geen…’
‘O, alstublieft, meneer. Ik haal nergens mijn neus voor op. Ik doe alle klusjes. Ik kan mijn gezin niet te eten geven.’ Handenwringend keek Miles me aan. ‘Mijn vrouw en ik hebben twee kleintjes. We hebben geen onderdak meer, omdat we de huur niet kunnen betalen. Alles wat we bij elkaar kunnen scharrelen geven we aan de kinderen. Ik heb al drie dagen niet gegeten. Alstublieft. Ik ben blij met alles.’
Ik voelde me vreselijk. Bij het zien van de winkel had de man waarschijnlijk gedacht dat ik baadde in weelde. Hoe kon ik hem duidelijk maken dat ik zelf bij Isaac om geld moest bedelen?
‘Ik… ik kan niets missen,’ zei ik. ‘Het spijt me echt.’
Hij boog zijn hoofd. ‘Ik begrijp het. Het spijt me dat ik u heb lastiggevallen.’ Hij draaide zich om.
Zijn strompelende gestalte deed me denken aan mijn eigen bestaan van nog maar een paar maanden geleden. Toen had ik ook op straat geleefd. En zelfs met de shillings van Isaac zou ik binnenkort misschien wéér op straat staan als ik de schat van meester Benedict niet vond.
Ik kon niet veel voor de man doen, want ik zat echt op zwart zaad. Maar ik wist nog goed dat ik in juni in bescherming was genomen door iemand die óók op zwart zaad zat en een enorme beloning had afgeslagen om mij te helpen.
‘Wacht,’ zei ik.
Miles draaide zich halverwege de deur hoopvol om. Ik liep door de werkruimte naar de voorraadkamer. Die was bijna leeg, op een halve zak haver, een vat verschaald bier en een punt gezouten kaas na. Ik pakte de kaas, wikkelde hem in de linnen doek die om Isaacs honingcake had gezeten en liep terug naar de winkel.
Ik stak hem de kaas toe. ‘Voor uw kinderen.’
Met trillende handen nam Miles het eten aan. Hij knipperde tranen uit zijn ogen. ‘De Heer zegene u, beste meester. Moge God u zegenen.’
‘Meer heb ik niet,’ zei ik.
‘Ik begrijp het, meester, heus waar. Ik zal u niet meer lastigvallen, dat beloof ik. God behoede u.’
God behoede ons allen, dacht ik toen Miles de winkel uit hinkte. Tom keek tevreden omdat ik de man had kunnen helpen. De andere twee mannen in de winkel leken vooral tevreden omdat de bedelaar de lucht niet langer bezoedelde.
‘Hebt u nu eindelijk tijd voor betalende klanten?’ vroeg de man die al eerder zijn mond open had gedaan.
Tijd had ik in overvloed, dat was het probleem niet. ‘Het spijt me, maar ik kan u niet…’
‘Onze meester heeft ons gestuurd om uw Venetiaanse theriak te kopen.’ Dat was een veelgehoord verzoek geworden. Veel mensen waren ervan overtuigd dat theriak, een middel tegen bepaalde vergiftigingen, ook werkte tegen de pest. ‘We willen graag uw hele voorraad, en alles wat u nog kunt maken.’
Ik had twee maanden geleden een bordje voor het raam gezet: TIJDELIJK GESLOTEN – BINNENKORT WEER OPEN! Dat hielp niet altijd, want veel mensen konden niet lezen. ‘Het spijt me, meneer,’ zei ik, ‘maar de winkel is nog niet open. Ik wacht op een nieuwe meester.’
‘Komt hij vanochtend nog?’
‘Eh… nee.’ Ik wilde niet zeggen dat Sleedoorn voor onbepaalde tijd gesloten was. Als dat bekend werd voordat ik een nieuwe meester kreeg toegewezen, zou ik misschien al onze oude klanten verliezen. ‘Hij… Het kan nog wel even duren.’
De man hield me een geopende geldbuidel voor. ‘Nou, we hebben geen tijd om te wachten. Geef ons alles wat we hiervoor kunnen krijgen.’
Ik staarde naar de buidel. De munten die erin zaten waren van goud. Gienjes, stuk voor stuk een pond plus een shilling waard. Ik telde er minstens acht.
Mijn keel werd dichtgesnoerd. ‘Ik… ik kan het u niet meegeven.’
‘Hebt u niets meer?’
Ik had nog een heleboel, ik zag het zo staan op de plank achter de toonbank. ‘Ik… mag geen geneesmiddelen verkopen zonder meester.’ Ik slikte. ‘Er zit nog een andere apotheek in…’
‘We willen geen andere apotheek,’ zei de man. ‘We hebben opdracht gekregen om het hier te kopen. Onze meester zegt dat Sleedoorns theriak de beste is.’
Ik voelde me steeds beroerder worden. Onze theriak wás de beste. En van het geld in die buidel zou ik járen kunnen eten.
Tom staarde met open mond naar de munten. Neem ze nou gewoon aan, zei een stemmetje in mijn hoofd.
Ik keek eens goed naar de mannen. Ze hadden het over hun meester, maar ik wist niet wie dat was. De mannen zelf herkende ik ook niet. Ze droegen redelijk eenvoudige kleren van wol en linnen. Bedienden, zou ik gedacht hebben, maar twee dingen pasten niet in dat plaatje.
Ten eerste waren ze allebei gewapend. De een had een strijdknots met een ijzeren punt over zijn rug hangen en de ander droeg een kort zwaard aan zijn riem. En ten tweede was er bij hen allebei een kleine bronzen penning op de borst van hun wambuis genaaid, precies op de plek van hun hart. Op de penningen stond een symbool: een cirkel met een driehoek in het midden, en daarin iets wat op een kruis leek. In de rand waren letters gegraveerd. Ik kon niet lezen wat er stond.
De man duwde me de buidel toe. De munten rinkelden. Als ik ze aannam, zouden we de hele epidemie geen geldzorgen meer hebben.
En als hun meester iemand zou vertellen waar ze hun theriak hadden gekocht?
Ik voelde de blik van Tom terwijl ik naar woorden zocht. Maar ik wist al wat mijn antwoord moest zijn. ‘Het… het gaat niet. Het spijt me.’
De man hield de buidel nog even onder mijn neus. Toen trok hij hem dicht. ‘Daar zal onze meester niet blij mee zijn.’
Het klonk als een dreigement. Maar mijn besluit stond vast. Als ik betrapt werd op het verkopen van geneesmiddelen, zou ik alles kwijtraken: mijn winkel, mijn toekomst, alles wat meester Benedict me had nagelaten. Ik wilde dat niet vergooien. Al boden ze me alle gouden gienjes van de wereld.
‘Het spijt me echt,’ zei ik.
De man deed zijn mond open om antwoord te geven, maar toen deed Isaac een stap naar voren. ‘De jongen is duidelijk geweest.’
De man keek ons allemaal boos aan. Toen draaide hij zich met een ruk om en verdween met zijn metgezel. Ik moest mijn uiterste best doen om niet achter hen aan te rennen.
Isaac legde zijn hand op mijn schouder. ‘Je hebt de juiste keuze gemaakt. Je zult je veel beter voelen als je op de markt weer eten hebt ingeslagen. En nog beter als je de schat van Benedict hebt gevonden.’
Ik knikte treurig. Tom trok alleen maar een verbaasd gezicht.
‘Schat?’ vroeg hij. ‘En éten?’
Tom moest bijna huilen toen hij de honingcake zag. Terwijl hij zat te kauwen liet ik hem de boodschap van mijn meester zien.
‘Ongelooflijk,’ zei hij terwijl de kruimels in het rond vlogen. Tom keek om zich heen in de werkruimte, alsof hij zich afvroeg in welke van de honderden apothekerspotten op de plank de schat van meester Benedict zou zitten.
In geen van alle, vermoedelijk. ‘Hij wilde dat ik deze puzzel zou oplossen om die schat te vinden. Hij zou hem niet ergens verstoppen waar ik hem misschien per ongeluk al zou ontdekken.’
Tom nam nog een plak cake. ‘Waarom zou meester Benedict ervan uitgaan dat je hem níét zou vinden?’
Voor mij was dat het grootste raadsel. Hij zei er twee keer iets over in de brief.
Ergens waar je hem waarschijnlijk nog niet ontdekt hebt, want zo ben je.
Niettemin zul je hem pas vinden als je iets heel belangrijks hebt begrepen.
Maar het was duidelijk heel belangrijk voor hem. En voor mij. Terwijl het niet alleen om geld ging. Los dit laatste raadsel op, christopher, dan zul je niet alleen je schat vinden, maar ook nog iets anders te weten komen, iets van grote waarde. Sterker nog, dat is het allerbelangrijkste wat ik je ooit zal willen leren.
Zelfs Isaac had het opgemerkt. Benedict liet doorschemeren dat hij iets bijzonders voor je had achtergelaten. Iets wat hij alleen aan jou wilde geven.
Wat kon er volgens mijn meester zó belangrijk zijn, terwijl hij tegelijkertijd bang was dat ik er in mijn eentje nooit achter zou komen? Ik begreep niet wat hij bedoelde. Maar ik had wel iets ontdekt in zijn bericht.
Tom zag het ook. Hij wees naar de een-na-laatste zin. ‘Had hij “christopher” niet met een hoofdletter moeten schrijven?’
‘Ja,’ zei ik. ‘Maar meester Benedict zou nooit zo slordig zijn. Het moet een aanwijzing zijn.’
‘Wat voor aanwijzing dan?’
Dat wist ik niet. Meester Benedict had me de afgelopen drie jaar zo veel verschillende geheimschriften geleerd dat ik me ze lang niet allemaal meer kon herinneren. En natuurlijk waren er ook nog een heleboel codes die hij me nooit had laten zien – codes die hij me had willen leren maar waar hij niet aan toe gekomen was, of codes waarvan hij vond dat ik ze zelf moest ontcijferen.
Ik vroeg me af of ik moest proberen zijn aantekeningen te doorzoeken. Het probleem met de aantekeningen van mijn meester was echter dat ze, zacht uitgedrukt, een zooitje waren. De winkel en de werkruimte hield hij heel netjes, maar boven was het een heel ander verhaal. De meeste kamers, ook de slaapkamer van mijn meester en de gang ernaartoe, stonden zo vol met boeken en papieren dat hij zijn eigen bibliotheek had kunnen beginnen. En mijn meester had zijn aantekeningen nooit geordend, in elk geval niet op zo’n manier dat andere mensen er wijs uit konden worden.
Hij had me vaak naar boven gestuurd voor een boek. ‘Ga Culpepers kruidenboek halen,’ zei hij dan bijvoorbeeld. ‘Het ligt in de voorraadkamer op de tweede verdieping.’
In een normaal huis zou onze ‘voorraadkamer’ iemands slaapkamer geweest zijn. Maar hier stond dit vertrek net als de andere vol met stapels papieren en boeken. De enige plek waar mijn meester géén boeken had staan was in de kruipruimte onder het huis waar we het ijs bewaarden en waar hij altijd een echte kelder van had willen maken, maar daar was het nooit van gekomen. En de enige reden dat die kruipruimte niet vol met aantekeningen lag, was omdat mijn meester bang was dat het er te vochtig was.
Dan ging ik dus naar boven, in de wetenschap dat ik daar hulpeloos rond zou kijken. ‘Meester…?’
‘Twaalfde stapel vanaf de hoek rechtsvoor, tegen de klok in,’ riep hij langs de trap omhoog. ‘Vierde van onderen. Het omslag is van bewerkt leer.’ En vervolgens kwam ik hoofdschuddend weer beneden met precies het goede boek.
Maar mijn meester kon me niet meer vertellen waar ik moest zoeken. Dus daar zaten Tom en ik dan, terwijl we honingcake aten en vergeefs naar een kleine c staarden.
Later die ochtend drong het tot me door.
We hadden afgesproken om na het middageten naar de markt te gaan om Isaacs geld uit te geven, want ik wilde nog een tijdje aan de boodschap van meester Benedict werken. Bridget hield ons gezelschap. Ze trippelde over de werktafel en pikte naar alles wat ze kon vinden terwijl Tom het brood voor die dag bakte. Hij haalde net de versgebakken broodjes uit de oven met een houten plank toen ik met een luide kreet van mijn kruk sprong. Bridget zocht haastig dekking. ‘Ik heb het!’ juichte ik.
‘Aaah!’ riep Tom, en het dampende brood vloog door de lucht.
‘Sorry,’ zei ik.
Bridget klapperde geërgerd met haar vleugels naar me. Tom keek met een trieste blik in de ketel, waarin twee goudbruine hompen langzaam verdwenen. ‘Nu is mijn brood weg.’
‘Laat dat brood toch. Kom kijken.’ Ik streek het bericht van mijn meester glad op de werktafel. ‘Ik ben eruit. De c van Christopher is niet klein omdat hij belangrijk is. Hij is juist klein omdat hij níét belangrijk is.’
‘Ik snap het niet,’ zei Tom.
‘Ik dacht dat die c bij de boodschap hoorde omdat meester Benedict geen hoofdletter had gebruikt. Maar dat was juist om de c niet bij de boodschap te laten horen. Kijk maar. Het geheim zit verstopt in de hoofdletters.’
Ik pakte een inktpot en omcirkelde met een ganzenveer alle hoofdletters in de brief van mijn meester.
Zonder omhaal: In ons huis ligt een schat die ik voor je verstopt heb. Ergens waar je hem waarschijnlijk nog niet ontdekt hebt, want zo ben je.
Ongetwijfeld wil je deze schat graag hebben. Niettemin zul je hem pas vinden als je iets heel belangrijks hebt begrepen. Zorg dat je alles benut wat er tot je beschikking staat. En bedenk goed wat dat allemaal is.
Vergeet niet dat ons huis nu jouw huis is. Omdat je toch niet naar me zou luisteren als ik je nog meer vertelde, moet je het vanaf hier zelf doen. Ga op zoek naar de betekenis van deze brief. Elk woord verdient je aandacht. Los dit laatste raadsel op, christopher, dan zul je niet alleen je schat vinden, maar ook nog iets anders te weten komen, iets van grote waarde. Sterker nog, dat is het allerbelangrijkste wat ik je ooit zal willen leren.
De boodschap kwam tevoorschijn, één woord per alinea, helder en duidelijk leesbaar.
ZIE ONZE VOGELS
Tom was onder de indruk. ‘Slim,’ zei hij. Toen zag hij het afgrijzen over mijn gezicht trekken. ‘Wat is er?’
‘Tom,’ zei ik. ‘Onze vogels zijn weg.’