HOOFDSTUK 8
Tom wankelde en kwam toen langzaam tot stilstand. Hij boog zich hijgend voorover met zijn handen op zijn knieën. ‘Moesten we echt… dat hele eind… rennen?’
‘Ik wilde… hem… niet mislopen,’ zei ik, al net zo buiten adem. Maar zo te zien waren we net op tijd.
De stenen muren van de Tower of London rezen boven ons op, vierkante torens die de wacht hielden over de stad. Vlaggen en banieren met het wapen van de koning wapperden aan de hoogste torentjes, bakens van kleur in een wereld die door de ziekte grauw geworden was. Bij de poort stonden vier paarden te wachten. Drie soldaten van de koning tilden grote pakken op de ruggen van de dieren en bonden die vast.
We strompelden naar de poort. Daar stond een man naar de zwoegende soldaten te kijken. Hij was gekleed in zwart satijn, met een zwaard dat al heel wat slagvelden had gezien en een pistool met een parelmoeren kolf aan zijn riem. Hij droeg een lapje over zijn linkeroog. Die helft van zijn gezicht, die al van zijn neus tot zijn hals zwaar beschadigd was, werd nu ook nog ontsierd door een nieuwer litteken, dat nog rood was. De wond liep vanaf het midden van zijn voorhoofd onder zijn ooglapje door, helemaal tot aan zijn mondhoek, waardoor zijn lippen daar nu permanent nors naar beneden wezen. Een normale man zou aan die verwonding bezweken zijn. Dat wist ik omdat ik zelf had gezien hoe hard de klap van de bijl in zijn gezicht was geweest.
Dit was lord Richard Asper, de adjudant van de koning. Achter zijn afschrikwekkende uiterlijk – en al even afschrikwekkende reputatie – ging een vriendelijk hart schuil, door en door trouw aan de koning. Na alle verwikkelingen met de Sekte van de Aartsengel had hij laten zien dat ik ook op zijn hulp en vriendschap kon rekenen. Maar ik moest bekennen dat ik nog steeds zenuwachtig van hem werd.
Hij zag ons aankomen. Hij zei iets tegen de soldaat die het dichtst bij hem stond en liep toen naar ons toe met een bundel opgerolde papieren in zijn hand. Maar hij hield wel afstand.
‘Jongens.’ Zijn stem knarste, en het klonk nog erger door het litteken dat zijn gezicht misvormde. ‘Goed om te zien dat jullie niet dood zijn.’
Dat vond ik ook. ‘Gaat… eh… gaat alles goed met de koning, meneer?’
‘Ja, maar hij maakt zich veel zorgen om zijn volk. Hoe wisten jullie dat ik in Londen was?’
‘Van meester Isaac.’
Lord Asper bromde. ‘Ik kwam een paar verslagen halen over de oorlog met de Hollanders,’ hij hield de papieren omhoog die hij bij zich had, ‘en ik moet onmiddellijk terug naar Zijne Majesteit.’ Zijn mannen brachten zijn paard naar hem toe. ‘Kwamen jullie alleen even gedag zeggen, of kan ik iets voor jullie doen?’
Ik vertelde over de inbraak in de apotheek. Hij luisterde met één hand op zijn zadel. Toen hij over het stuk hout in de deur hoorde, trok hij een wenkbrauw op.
‘Dat is wel heel brutaal.’
Ik vond het laf, en dat zei ik ook. Maar lord Asper schudde zijn hoofd. ‘De man – een van die twee mannen – die aan je deur gezeten heeft, liep het risico om gezien te worden terwijl hij bezig was. Dan was er nog de kans dat hun handlanger betrapt werd tijdens de diefstal, of herkend, als hun plan aan het licht kwam. Het zou veel makkelijker zijn om ’s nachts een ruit in te slaan.’ Zijn oog kneep samen. ‘Maar dan had hij natuurlijk sporen nagelaten.’
‘Wat bedoelt u?’
‘Denk maar eens na. Deze dief zou niet opgemerkt zijn als hij je potten niet verkeerd had teruggezet. En je weet alleen maar zeker dat hij is geweest doordat hij het stukje hout niet uit de deur kon krijgen terwijl dat dienstertje zat te kijken. Dit is niet zomaar een gewone inbraak. De dief vond het blijkbaar heel belangrijk dat niemand wist dat hij daar was geweest.’
Ik besefte dat hij gelijk had. Als meester Benedict niet altijd alles per se keurig op orde had willen houden, had ik niet eens geweten dat er een dief in mijn winkel was geweest. Al helemaal niet omdat ik niet gemerkt zou hebben wat hij had meegenomen.
‘Dat is het vreemdste.’ Lord Asper keek me indringend aan. ‘Waarom zou iemand al die moeite doen en dan niets meenemen?’
Mijn wangen werden rood. De adjudant van de koning voelde het altijd haarscherp aan als ik loog. Ik wilde natuurlijk niet zomaar aan iedereen over de schat van meester Benedict vertellen, maar in dit geval had het geen zin om het te verzwijgen. Ik wist dat ik lord Asper kon vertrouwen. En ik had zijn hulp nodig.
Heel zacht, zodat de soldaten verderop het niet konden horen, zei ik: ‘Meester Benedict heeft iets voor me verstopt. Ik denk dat de dief misschien daarnaar op zoek was.’
Nu was de interesse van lord Asper pas écht gewekt. En ik wist waarom. Hij was er nooit achter gekomen waar ik het recept voor het Vuur van de Aartsengel had verborgen. En dat wilde hij heel graag hebben.
‘Nee, niet dát,’ zei ik vlug. ‘Meester Benedict zou dat recept nooit in huis bewaard hebben.’
‘Maar deze “schat” zou wel iets soortgelijks kunnen zijn,’ drong lord Asper aan. ‘Het dienstmeisje zei dat ze niet kon zien of de man iets bij zich had: een stuk perkament – een recept – had hij makkelijk in zijn wambuis kunnen verstoppen.’
Dat was nog niet eens bij me opgekomen. Maar nu moest ik ineens denken aan wat Isaac had gezegd.
Hij liet doorschemeren dat hij iets bijzonders voor je had achtergelaten. Iets wat hij alleen aan jou wilde geven.
Meester Benedict had zijn beste recepten altijd versleuteld met geheime codes, om ze te beschermen tegen andere apothekers die tot het uiterste zouden gaan om zijn werk te stelen. Daarom had hij mij geleerd om die codes te ontcijferen. Voor meester Benedict wás een geheim recept een schat.
Zijn allerbelangrijkste recept – het Vuur van de Aartsengel – had hij alleen met mij willen delen. En als deze nieuwe schat ook maar een beetje op het Vuur van de Aartsengel leek, dan zou hij net zo wonderbaarlijk… of gevaarlijk kunnen zijn.
En veel waardevoller dan goud.
Het zwarte oog van lord Asper leek me te verschroeien. ‘Vertel me alles wat je over deze dieven weet.’
Ik beschreef ze zo goed mogelijk, ook de blauwe kleding van de inbreker en de penningen. ‘Er stond een symbool op. Een cirkel, met een driehoek erin en een kruis.’
Lord Asper schudde zijn hoofd. ‘Ik ken niets wat daarop lijkt. Ze hadden het ook over hun meester. Stond er verder nog iets op die penningen? Een leus? Een teken of een wapen?’
Er hadden wel woorden op de rand gestaan, maar die had ik niet kunnen lezen. Ik wilde dat net zeggen, toen een van de soldaten vroeg: ‘Zei je nou dat ze van brons ware?’
We draaiden ons om. De soldaat hield met gefronste wenkbrauwen de teugels van zijn paard vast. ‘Die penninkies. Ware die van brons? En ze droege ze op hun hart? O, pardon, generaal,’ zei hij toen hij besefte dat hij voor zijn beurt had gepraat.
Lord Asper wuifde de verontschuldiging weg. ‘Vertel wat je weet.’
‘Nou, ik kennie belove dat ’t dezelfde zijn,’ zei de soldaat, ‘maar m’n vrouw werkt in ’t stadhuis, in de keuken, weet u wel? En zij zegt dat iedereen ’t alleen nog maar over een of andere profeet heb.’
Ik keek naar Tom. Weer die profeet. Die door Sally de Vogelman was genoemd. Dit was al de derde keer vandaag dat ik over hem hoorde.
Voor lord Asper was het kennelijk de eerste keer. ‘Profeet?’
De soldaat knikte. ‘Weet waar de pest gaat toeslaan en alles. En m’n vrouw zegt dus dat-ie van die volgelingen heb, weet u wel? En die drage beschermende amuletten. Kleine bronzen penninkies, op hun hart.’ Hij tikte op zijn leren wambuis.
‘Hoe heet die profeet?’
De soldaat trok een grimas. ‘Mijn excuses, generaal, maar ’k heb niet zo goed geluisterd. Ik hou echt van m’n Agnes, maar ze kletst me de oren van de kop.’
Ik dacht aan wat Isaac had gezegd. Als er echt een profeet rondloopt, is dat een angstaanjagend teken dat andere werelden hun aandacht weer op onze stad hebben gericht. En ik hoef jou natuurlijk niet uit te leggen hoe gevaarlijk dat is.
De man in de winkel had gewaarschuwd dat zijn meester niet blij zou zijn. Was hij die Vogelman? Had ik een profeet tegen me in het harnas gejaagd?
Lord Asper gaf ons opdracht om dit verder uit te zoeken. Volgens mij vond Tom dat geen fijn idee, en ondanks het feit dat ik die dieven graag wilde opsporen, wist ik ook niet zeker of ík het wel een fijn idee vond. Maar ik kon niet bedenken wat ik anders zou moeten doen.
‘Ga naar de stadskantoren op het stadhuis,’ zei lord Asper. ‘Bespreek het met Will Gonson. Hij is schepen voor de wijk Crooked Lane.’
De soldaat schraapte zijn keel. ‘Eh… nogmaals mijn excuses, generaal, maar Gonson is dood, meneer. Drie weken nu, door de ziekte.’
De adjudant van de koning vloekte. ‘Hij heeft met ons gevochten tijdens de slag bij Edgehill. Wie is zijn opvolger?’
‘Meekens, volgens mij.’
‘Geef me iets om mee te schrijven.’
‘Eh…’ zei de soldaat weer terwijl hij om zich heen keek.
‘Ik heb dit bij me, meneer,’ zei ik.
Ik tilde mijn hemd op. Daaronder, om mijn middel, droeg ik de apothekersgordel van mijn meester. Er waren allerlei kleine zakjes op genaaid, en in de meeste daarvan zaten afgesloten glazen flesjes met ingrediënten en geneesmiddelen. Maar er zat ook een aantal handige voorwerpen in. Uit een van de zakjes haalde ik een korte veer en een flesje inkt.
Het gezicht van lord Asper vertrok heel even. Ik wist natuurlijk wel beter, maar ik zou gezworen hebben dat de adjudant van de koning moest grinniken. Hij scheurde een reep van een de papieren die hij bij zich had en krabbelde er iets op voordat hij het aan mij gaf.
‘Breng dat naar magistraat Meekens in het stadhuis. Vraag hem of er inbraken zijn geweest en kom zo veel mogelijk over die profeet te weten. Meekens valt niet onder mij, dus ik kan niet beloven dat hij jullie zal helpen, maar het is een fatsoenlijke vent en ook zonder mijn zegel zou hij mijn handschrift moeten herkennen. Maar zorg ervoor dat je uit de buurt blijft van zijn klerk, Singelton. Dat is de grootste gluiperd die ik ooit heb gezien.’
Tom en ik lazen het briefje.
Meekens,
Geef de jongen waar hij om vraagt.
Asper
‘Kort en bondig,’ fluisterde Tom.
Lord Asper zwaaide zijn been over het zadel. De soldaten stegen ook op en kwamen te paard achter hem staan.
‘Moet ik u op de hoogte houden?’ vroeg ik.
‘Jouw winkel is jouw zaak,’ zei lord Asper, ‘en ik moet terug naar de koning, dus dit raadsel zul je zelf op moeten lossen. Tenzij je ontdekt dat je meester je iets interessants heeft nagelaten. Dan wil ik het weten. Onmiddellijk.’ Hij boog zich naar me toe. ‘En Christopher, als er daadwerkelijk een recept is, dan ga ik ervan uit dat ik dat te zien zal krijgen. Dus deze keer geen ontploffingen die toevallig wel erg goed uitkomen. Begrepen?’
‘J-ja, meneer,’ stamelde ik. ‘Maar… hoe kan ik u bereiken? U gaat toch terug naar Salisbury?’
‘Eén dag maar.’ Hij dempte zijn stem. ‘Dit mag je niet verder vertellen, maar de pest verspreidt zich daar nu ook. Het hof vertrekt binnenkort naar Oxford. Dus na morgen ben ik daar, om de komst van Zijne Majesteit voor te bereiden.’
‘Als ik een boodschap voor u heb, zal ik die dan bij de Tower achterlaten?’
‘Nee. Dit mag je ook tegen niemand zeggen, maar de Tower is dicht. Ik laat een wacht bij de poort staan, om de schijn op te houden, maar verder is er niemand. Als je me een boodschap wilt sturen, meld je het bij Meekens. Die regelt het wel.’
‘O. Eh… goed.’
‘Is er iets?’
‘Nee, maar…’ Ik vertelde hem over Sally. ‘Ik hoopte eigenlijk dat er misschien werk voor haar zou zijn in de Tower.’
‘Weet je wat?’ zei lord Asper. ‘Als je me laat vertrekken, kan ik misschien aan het hof vragen of iemand nog een dienstmeid nodig heeft. Nadat ik deze papieren afgeleverd heb. Aan de koning. Die op mij zit te wachten.’
Ik werd rood. ‘Pardon.’
Hij liet zijn teugels knallen en zijn paard kwam in beweging. De blik van lord Asper werd milder – een heel klein beetje maar – toen hij zijn hand naar ons opstak.
‘Ik ben echt blij om jullie gezond en wel te zien, jongens. We zijn al te veel goede mannen verloren aan deze ziekte. Dus pas goed op jezelf.’ Hij voelde even aan het pistool in zijn riem. ‘Zie dat maar als een bevel.’