image HOOFDSTUK 19 image

Opgewonden pakte Tom het bericht uit mijn hand. Sally boog zich over de toonbank om het nog eens te lezen. Maar zelf voelde ik de euforie van de ontdekking al plaatsmaken voor teleurstelling.

‘We hebben er natuurlijk helemaal niets aan,’ zei ik, ‘als de mannen van Melchior hem al gestolen hebben.’

‘Je weet niet wat ze meegenomen hebben,’ zei Tom geduldig.

Sally keek me niet-begrijpend aan. Ik aarzelde, want ik wist niet wat ik moest vertellen. Toen slaakte ik een zucht. Ze had de boodschap al gelezen en ons over een schat horen praten; het had weinig zin om de rest geheim te houden. En als ze me had willen bestelen was ze er gisteren wel met mijn voorraden vandoor gegaan, toen ze hier helemaal in haar eentje wakker werd. Ik moest er maar van uitgaan dat ze zo betrouwbaar was als ze leek.

Ik legde uit wat er was gebeurd en liet haar het bericht van meester Benedict zien met de omcirkelde hoofdletters. Ze fronste haar wenkbrauwen.

‘Waarom zou de dief de schat dan gevonden hebben?’ vroeg ze.

‘Ik had deze brief laten liggen toen ik naar de markt ging,’ zei ik. ‘Die heeft de dief vast gezien.’

‘Maar in die brief staat niet waar de schat ligt. Er staat alleen…’

Ik ging met een ruk rechtop zitten. ‘… waar ik de volgende aanwijzing kon vinden.’

Mijn gedachten gingen razendsnel. Sally had gelijk: de brief leidde niet naar de schat zelf, alleen naar een andere boodschap. Dus zelfs als de dief de boodschap had gezien die in de hoofdletters verborgen was, dan kon hij onmogelijk enkel daaruit afleiden waar de schat zich bevond.

Dat betekende… Ik probeerde de mogelijkheden op een rijtje te zetten.

De dief zag de verborgen boodschap in de brief, ontdekte dit bericht en vond de schat. Zeer onwaarschijnlijk.

De dief ging op zoek naar de schat en vond hem per ongeluk. Mogelijk, maar ook onwaarschijnlijk.

De dief vond niets en vertrok met lege handen. Ook mogelijk, maar ook onwaarschijnlijk. Als hij per se iets had willen stelen, had hij ook een paar waardevolle ingrediënten uit mijn voorraden mee kunnen nemen.

Of er was helemaal niet ingebroken om de schat te stelen… en de dief was voor iets heel anders gekomen.

Ik had nog steeds geen idee wat dat zou kunnen zijn. En de anderen ook niet. Maar Tom had wel een goed idee. ‘We kunnen toch hoe dan ook op zoek gaan naar de schat? Als we erachter komen waar meester Benedict hem heeft verstopt, dan is hij óf weg, en dan weet je dat de dief hem heeft meegenomen, óf hij ligt er nog, en dan heb je hem alsnog. Toch?’

Inderdaad. Mijn enthousiasme keerde terug en ik streek het bericht op de toonbank glad. De jonge vogel vindt zijn schat, stond er. Alweer vogels.

Dat was interessant. Meester Benedict had altijd veel aandacht aan onze vogels besteed, niet alleen als bron van salpeter. Als leerling was het een van mijn taken om voor de vogels te zorgen. Maar soms deed mijn meester het zelf. Hij zei dat ik dan meer tijd had om te leren, maar stiekem vond hij het volgens mij gewoon leuk om te doen.

‘Jullie hebben toch een oud duivenhok op het dak?’ vroeg Sally.

‘Daar hebben we al gekeken.’ Ik pakte Tom bij zijn mouw. ‘Maar we hebben er nog niet ónder gekeken. Dat is het, Tom, dat ís het!’

Tom fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat is er onder het hok?’

‘De aarde op de grond. En wat daarop ligt.’

‘Wat ligt daarop?’

‘Duivenpoep!’ zei ik triomfantelijk.

Tom en Sally wisselden een blik. ‘Eh… juist,’ zei Tom.

‘Ik meen het. Kijk eens naar de aanwijzing.’ Ik wees naar de tweede en derde regel van de boodschap. ‘“Diep verborgen onder zijn voeten; laat hem niet liggen en gebruik hem goed.” Nou, als het hok de plek is die de duif opzoekt, wat ligt er dan onder zijn voeten? Duivenpoep. Hier staat dat we dat niet moeten laten liggen. En meester Benedict en ik hebben de duivenpoep altijd goed gebruikt: we maakten er salpeter van. Dat was de belangrijkste reden om duiven te houden.’

Tom dacht er even over na. ‘Slim,’ zei hij uiteindelijk. ‘Maar is er wel genoeg ruimte om een schat onder in het hok te verstoppen? Er ligt daar niet erg veel aarde.’

Ik dacht even na. Diep verborgen, zei de aanwijzing. Tom had een goed punt: er was maar een dun laagje aarde onder de vogels. Als we hun poep verzamelden, schraapten we bijna alle aarde weg en strooiden er dan een nieuwe laag op…

‘De pannen!’ zei ik. ‘De dakpannen eronder. Als meester Benedict er eentje heeft losgewrikt, heeft hij de schat misschien daaronder verstopt. Met een laag aarde eroverheen komt niemand er ooit achter. Wat een briljant idee!’ Ik schudde aan Toms arm. ‘Wie gaat er nou een schat zoeken onder een laag duivenmest?’

‘Alleen jij,’ zei hij.

Dat negeerde ik. ‘Kom, we gaan.’

‘Waarheen?’ vroeg Tom.

‘Naar het dak natuurlijk.’

‘We mogen van Galenus niet door de werkruimte.’

‘We kunnen een ladder lenen van een van de quarantaine-wachten.’

‘Hoe komen we aan een ladder die lang genoeg is om op jouw dak te kunnen klimmen?’

‘Die bestaat niet,’ zei ik. ‘We gaan gewoon zo ver mogelijk en dan klimmen we het laatste stukje langs het vakwerk.’

Tom keek me vol afgrijzen aan. ‘Het vak… wa…’

‘Wat is er nou?’ vroeg ik.

‘Ik ga echt niet langs de zijkant van jouw huis omhoog klimmen!’

‘Waarom niet?’

‘Ik zou denken dat dat wel duidelijk was.’

‘We gaan zo vaak het dak op!’

‘Door het luik, ja, niet door langs de muur omhoog te klimmen! Kunnen we niet gewoon wachten tot Galenus klaar is?’

‘Ik heb geen zin om te wachten,’ zei ik hard.

Tom gebaarde dat ik stil moest zijn en keek achterom naar de deur van de werkruimte.

Het kon me niet schelen. ‘Wat doet hij daar eigenlijk?’ vroeg ik. ‘Als jij alle ingrediënten moet vermalen, wat doet hij dan de hele dag?’

Daar dacht Tom even over na. ‘Hij zit altijd te lezen. Er liggen overal boeken. O, en één keer was hij in de weer met een klein zakje. Zo’n zakje dat hij gisteren ook naar Henry gooide.’

Weer zo’n zwart zakje? ‘Je hebt zeker niet gezien wat erin zat.’

‘Nee. Hij gebruikt de instrumenten haast nooit als ik er ben.’ Tom maakte een duimbeweging naar de werkruimte. ‘Volgens mij heeft hij me daarom weggestuurd. Hij is bezig met iets wat niemand mag zien.’

Nou, ik wilde het dus wel zien. Ik wist alleen niet hoe ik dat voor elkaar kon krijgen. Er waren geen ramen achter: die had meester Benedict laten dichtmetselen toen hij de apotheek kocht, juist om te voorkomen dat er iemand naar binnen zou gluren. Hij had zelfs plaatjes laten installeren die je over de sleutelgaten van de deuren naar de werkruimte kon schuiven, om dezelfde reden. Er was echt geen enkele manier waarop ik kon zien wat Galenus aan het doen…

Wacht eens even. Die was er wél.

‘Nee,’ zei Tom.

‘Nee waartegen?’ zei ik.

‘Tegen wat je aan het uitbroeden bent.’

‘Ik heb nog helemaal niets gezegd.’

‘Beter zo.’

‘Ik weet hoe we Galenus kunnen bespioneren,’ zei ik.

‘Die deur blijft dicht,’ zei Tom.

‘Die hoeft ook niet open. We gaan naar het dak op de manier die ik beschreef. Maar vervolgens gaan we vanaf daar het huis in. Dan lopen we heel zachtjes naar beneden om in de werkruimte te kijken…’

‘Hoe wil je naar binnen? Het luik is vergrendeld.’

‘Niet waar,’ zei ik. ‘Ik heb het vanochtend van de grendel gehaald.’

Tom draaide zich om naar Sally. ‘Zie je? Veel beter toen ik het nog niet wist.’

‘Het is een perfect plan,’ zei ik.

Tom sloeg zijn armen over elkaar. ‘Ten eerste: als Galenus je ziet, denkt hij dat je zijn recept probeert te stelen. Hij zal je niet alleen uit dit huis laten zetten, hij zal je ook in de boeien laten slaan. En ten tweede gaat je plan nooit werken, want je kunt de trap helemaal niet af. De treden kraken te veel. Zodra je een stap zet, zal Galenus je horen.’

Dat kon ik niet ontkennen. Ik zakte onderuit op mijn kruk. ‘Ik wil mijn huis terug.’

Toen kreeg ik een ingeving.

‘Nee!’ zei Tom.

‘Ik heb nog helemaal niets gezegd!’

‘Beter zo!’

‘Als we langs de trapleuning naar beneden glijden…’

Toms weerwoord bleef me bespaard doordat de voordeur openging. Dokter Petter kwam binnen. Henry kwam achter hem aan met een grootboek in zijn handen.

‘Geweldig nieuws,’ zei dokter Petter. Zijn hemd en jas waren verkreukeld, alsof hij met zijn kleren aan had geslapen – of helemaal niet had geslapen. Maar zijn ogen schitterden. ‘De dochter van Alderborn is geheel genezen! En magistraat Dent heeft het medicijn ook gekregen en… Zeg jij het maar, Henry, jij hebt het hem toegediend!’

Henry leek zelf ook een beetje verdwaasd. ‘Het heeft gewerkt. De magistraat is ook aan de beterende hand. Ik… ik had het mis. Galenus heeft echt een medicijn gevonden.’

Ik had het gevoel alsof er een enorme last van mijn schouders werd getild. Na alle ellende was het bijna niet voor te stellen, maar voor het eerst in maanden was ik niet meer doordrongen van angst. Tom en Sally zeiden niets, maar op hun gezichten zag ik dezelfde blijdschap, en dezelfde opluchting.

Dokter Petter en Henry keken al even opgelucht, hoewel Henry zich nogal stom leek te voelen na zijn eerdere kritiek. Hij zuchtte. ‘Galenus zal me wel de wind van voren geven. Maar dat verdien ik waarschijnlijk ook.’

‘We willen hem graag spreken,’ zei dokter Petter. ‘Is hij in de werkruimte?’

Tom hield hem tegen voordat hij door kon lopen. ‘Het spijt me, dokter. Meester Galenus heeft gezegd dat ik niemand binnen mag laten.’

Dokter Petter reageerde goedmoedig. ‘Dan blijf ik hier.’

Henry reageerde feller. ‘Nee, nee,’ zei hij. ‘We moeten Galenus onmiddellijk spreken. Er is een groot probleem met zijn eisen.’ Hij stak het grootboek omhoog dat hij bij zich had.

‘Wat is er dan?’ vroeg ik.

‘De hoeveelheden kloppen niet. Kijk maar.’

Henry sloeg het grootboek open en liet ons een lijst zien die Galenus hem had gegeven. Ik zag meteen wat het probleem was. Galenus had karrevrachten vol ingrediënten besteld. Net als de potten die Tom me in de werkruimte had laten zien, was een aantal van de ingrediënten vrij gangbaar – kruidnagel, houtskool, lavendel, suiker – maar veel waren een stuk moeilijker verkrijgbaar, vooral in zulke grote hoeveelheden. Met de lijst die Galenus aan Henry had gegeven kon je minstens twaalf apotheken bevoorraden. Ik kon me niet eens voorstellen wat dat zou kosten.

Henry wel. ‘Duizend pond. En dat is alleen voor de eerste lading en het pakhuis. Uiteindelijk zal het bedrag minstens tien keer zo hoog worden.’

‘Het is het waard,’ zei dokter Petter.

‘Maar waar moet ik het geld vandaan halen?’

Dokter Petter gaf ogenblikkelijk antwoord, alsof hij dit bezwaar al eerder had gehoord. ‘Alderborn zei dat je het liefdadigheidsgeld moest gebruiken.’

‘Maar dan blijft er niets over,’ zei Henry. ‘Hoe moet ik de artsen, verpleegsters en quarantainewachten betalen? En de armen, waar moeten die dan van leven? Ik kan geen stad onderhouden met een paar penny’s.’

‘Als de pest genezen is, hoef je niets meer te onderhouden.’ Dokter Petter zei het rustig, maar zijn stem had een scherp randje gekregen.

‘Dat is zo, maar het kost wéken om genoeg medicijn te maken. Wat moeten we dan tot die tijd?’

‘Bezuinigen. Offers brengen. Man, hou mijn loon maar in.’

Henry was met stomheid geslagen. ‘Ik… werkelijk. Een zeer nobel gebaar, John. Maar daar kunnen geen tweehonderdduizend armen van leven. Galenus kan vast wel een paar goedkopere alternatieven bedenken voor een aantal ingrediënten.’ Hij liep langs Tom en klopte op de deur van de werkruimte. ‘Galenus! Kunt u even opendoen? Ik wil iets overleggen.’

Dokter Petter was nog niet klaar. ‘Anderen zullen dezelfde offers brengen, Henry. Dat spreekt vanzelf, als ze daarmee levens kunnen redden!’

Henry keek ongelovig. ‘Dat zou je nog weleens vies tegen kunnen vallen. Maar daar gaat het niet om. Zonder dit geld verhongeren de mensen voordat iemand het medicijn kan krijgen.’

‘Dan halen we ze terug!’ riep dokter Petter.

Henry keek bevreemd. ‘Waar heb je het in ’s Heren naam over?’

Bonk.

Het geluid kwam uit de werkruimte. Als een bijl die op hout sloeg.

Toen hoorden we het gegil.

‘Help!’

Dat was de stem van Galenus.

‘Help! Heeelp! Heeeeeeeeeeeeeeelllp!’

Henry greep naar de deurknop en probeerde hem om te draaien.

Hij zat vast.

Galenus bleef gillen.

‘Sakkerloot – zit de deur op slot?’ vroeg Henry.

Tom schudde angstig zijn hoofd.

‘Waarom gaat hij dan niet…’

De deur vloog open. We tuimelden met z’n vijven de werkruimte in.

De achterdeur zwaaide heen en weer in de wind. Mijn ogen gleden van het licht naar de hoek aan de andere kant van de kamer. Daar was Galenus. Hij kromp gillend in elkaar tegen de muur.

‘Help! Moordenaars! Help me toch!’

Heel even dacht ik dat de man gek geworden was. Er was verder niemand in de kamer.

Toen zag ik een snee in zijn wang waar bloed uit druppelde. In de balk achter hem stak een houten schacht met veren eraan die tegen zijn hals drukten. Zijn geplooide kraag was door de schacht doorboord en aan het hout gespietst.

Galenus kromp niet in elkaar tegen de muur. Hij was eraan vastgepind door een kruisboogpijl die door zijn hemd was geschoten.