image HOOFDSTUK 38 image

Stemmen.

Het gemompel kwam van buiten mijn kamer. Ik wist niet waar.

Ik deed mijn ogen open. Een wazig, zachtgeel licht schemerde door de zak over mijn hoofd. En een geur: wierook en kruiden.

Ik ging verliggen, maar ik hield me meteen weer stil. Mijn hóófd.

Mijn kaak bonsde waar Slagtand me had geslagen. De zijkant van mijn schedel klopte pijnlijk mee in het ritme. Mijn mondhoeken waren opengescheurd en schrijnden akelig. Ze hadden de prop weer in mijn mond gestopt toen ik bewusteloos was.

Ik kreunde.

De stemmen verstomden. Voetstappen kwamen dichterbij.

De zenuwen gierden door mijn buik terwijl ik me voorbereidde op de klap. Ruwe handen trokken de zak van mijn hoofd. De achterkant van mijn schedel stuiterde tegen de stenen.

‘Voorzichtig,’ zei een gedempte stem afkeurend.

Ik kon nu vaag iets zien. De kamer werd slechts door twee fakkels verlicht, maar toch moest ik mijn ogen samenknijpen en mijn hoofd afwenden. Maar ik wist nu wel waar ik was. Ik begon te beven.

Ze hadden me naar de lege ruimte onder de Sint-Andrieskerk gebracht, naast de kamer waarin Melchior zijn intrek had genomen.

De prop werd uit mijn mond gehaald. Het gevoel keerde tintelend terug naar mijn lippen, die bonsden en prikten. Mijn mondhoeken brandden heviger dan ooit.

Weer voetstappen, van iemand die wegging. Toen het geritsel van leer. Een hand ondersteunde mijn rug bij de schouder om me rechtop te laten zitten. Ik probeerde weg te kruipen.

De vingers op mijn schouder hielden me op mijn plek, maar niet hardhandig. ‘Hier,’ zei de gedempte stem. ‘Rustig maar, niemand zal je pijn doen. Drink.’

Ik deed mijn ogen open. Recht voor me zag ik de snavel van Melchior. De vlammen van de fakkels werden weerspiegeld in zijn bril alsof de man zelf in brand stond, een duivel van vlees en bloed.

Hij hield een beker vast. Door het zoete aroma van de rokende kruiden heen rook ik de bloemige, zure geur van gegiste druiven. Ik perste mijn lippen op elkaar en draaide mijn hoofd weg.

‘Het is maar wijn,’ zei Melchior. ‘Toe maar. Je zult wel dorst hebben.’

Dat had ik ook, heel erg zelfs. Mijn keel trok hunkerend samen, zo graag wilde ik de vloeistof naar binnen klokken. Maar ik hield mijn mond dicht. Ik wist wat er in de drank zat die Melchior aanbood.

Ik zei het bijna hardop, maar ik wist me nog net op tijd in te houden. Ik moest op meerdere manieren op mijn woorden letten. Opnieuw hoorde ik de waarschuwende stem van meester Benedict. Pas op, Christopher.

Ik luisterde naar hem en gebruikte het geluid van zijn stem om de paniek te onderdrukken die in mijn borst oplaaide. Mijn meester had gelijk. Ik had maar één ding voor op Melchior: hij had nog niet in de gaten dat ik wist dat hij een oplichter was.

‘Alstublieft, edelachtbare.’ Mijn stem sloeg over. ‘Laat me gaan.’

Melchior zette de beker neer. ‘Je hebt de wet overtreden.’

‘Ik heb helemaal niets gedaan. Uw mannen hebben bij mij ingebroken.’

‘Laten we geen spelletjes spelen,’ zei Melchior. ‘Je bent betrapt terwijl je Tom Beelen via de daken wegvoerde.’

Ik haalde diep adem en probeerde rustig te worden voordat ik antwoord gaf. Het lukte niet zo goed. ‘Dat… dat klinkt absurd.’

‘Inderdaad.’ Was ik nou gek of klonk Melchior echt geamuseerd? ‘Vooral als je kijkt naar het gat dat je in het huis van je vriend hebt achtergelaten. Waar heb je zo veel buskruit vandaan gehaald?’

‘Ik weet niet waar u het over hebt.’

‘Dit kost alleen maar tijd. Je vriend is ziek. Hij heeft het medicijn nodig. Je begrijpt toch wel dat hij doodgaat als hij dat niet krijgt, hè?’

Ik wist dat hij me probeerde te chanteren, maar toch zonk de moed me in de schoenen. Tom had écht een geneesmiddel nodig, ook al was het niet het middel dat Melchior hem wilde geven. Ik wist niet of het Sally was gelukt om terug te gaan, en ook niet of het tegengif zou werken. Ik wist niet eens of ze Tom levend aan zou treffen.

‘Heb je hem bij dat meisje achtergelaten?’ vroeg Melchior. ‘Waar is ze gebleven?’

Probeerde hij me in de val te lokken? Of wist hij het echt niet? ‘Geen idee,’ zei ik.

‘Christopher.’

‘Ik ben haar meester niet.’ Zweetdruppels liepen van mijn voorhoofd mijn ogen in. ‘Ze is gewoon een dienstmeisje. Ze komt en gaat wanneer ze wil.’

Melchior slaakte een zucht. ‘Dit is allemaal niet nodig. Toe nou. Help Tom. En help jezelf. Zeg waar je hem hebt verstopt.’

‘Waarom kan u dat zo veel schelen?’ vroeg ik.

Zelfs door zijn masker heen zag ik hem verstrakken. ‘Hoe bedoel je?’

‘Tom is geen edelman of magistraat. Hij is maar een eenvoudige bakkerszoon. Waarom vindt u hem zo belangrijk?’

Mijn antwoord leek hem gerust te stellen. ‘Ik ben arts. Elk leven is belangrijk.’

‘Maar Tom is al dood.’ Ik probeerde verslagen te klinken. Dat was niet moeilijk. ‘U hebt hem vermoord.’

Melchior verstrakte weer en hield zijn hoofd schuin. ‘Waarom zeg je dat?’

‘Dat zeg ík niet, dat hebt ú gezegd. U zei tegen mij dat ik vervloekt was door de engel des doods. Dat er iemand van wie ik hield zou sterven.’

Hij zweeg even. ‘Dat kun je mij niet kwalijk nemen. Ik heb geen invloed op de visioenen die ik krijg.’

Ik gaf geen antwoord. Ik dacht koortsachtig na en probeerde een manier te verzinnen om hier weg te komen. Ik kon niets bedenken.

Melchior staarde me aan alsof zijn gloeiende ogen in mijn ziel konden kijken. Toen hij eindelijk weer begon te praten, klonk het meer als een mededeling dan een vraag. ‘Je gaat het me niet vertellen, hè?’

‘Ik kán het u niet vertellen,’ zei ik. ‘Ik weet niet waar hij is. En wat doet het er eigenlijk toe hóé Tom zal sterven?’

Melchior stond op.

‘Er zijn allerlei verschillende manieren om te sterven, Christopher,’ zei hij. ‘Sommige zijn veel erger dan andere. Je zult nog wel merken hoeveel dat ertoe kan doen.’

Tegen de mannen die voor de kamer stonden te wachten zei hij: ‘Neem hem mee.’

Ik was nog steeds vastgebonden en werd door vier mannen gedragen, een per arm en been. Ze trokken de zak weer over mijn hoofd, maar aan de visstank rook ik dat Slagtand degene was die mijn rechterarm vasthield. Voor ons klonk het geluid van krakend leer: dat was Melchior die voor zijn mannen uit schreed.

Aan het licht dat door de zak schemerde kon ik zien dat het dag was. Ik hoorde de mensen die we passeerden mompelen over deze vreemde stoet; ze kwamen achter ons aan als een zwerm duiven die een broodkruimelspoor volgt. Melchiors mannen hadden de doek niet terug in mijn mond gepropt, maar ik was zo bang dat ik niet om hulp durfde te roepen. Bovendien zou niemand het überhaupt proberen.

Ze brachten me naar een ander gebouw en lieten me daar op de stenen vloer vallen. Toen rukte Slagtand de zak van mijn hoofd.

O nee.

Ik lag in de grote hal van het stadhuis. Ik was omsingeld door de handlangers van Melchior, en de menigte daarachter gonsde van nieuwsgierigheid.

Er kon maar één reden zijn waarom Melchior me hiernaartoe had gebracht. Ik wist dat de mensen me niet zouden helpen, maar ik begon toch te smeken.

Melchior knikte naar Slagtand. De man greep mijn kaken en kneep ze dicht. Toen hield Melchior de pestmeesterstaf in zijn handschoenen omhoog; de waterspuwer zweefde boven zijn hoofd. De menigte werd stil.

‘Beste mensen,’ zei Melchior. ‘Deze jongen heeft de wet overtreden. Met minachting voor de hoeders van onze stad heeft hij ingebroken in een pesthuis, waardoor de besmette persoon die binnen zat nu vrij kan rondlopen.’

De menigte begon te morren.

Melchior wees naar me. De punt van zijn vinger was gebogen als een klauw. ‘Deze jongen lapt alle regels aan zijn laars. En nu zwijgt hij, terwijl zijn vriend doodziek over straat dwaalt en onschuldigen met de pest besmet.’

De mensen wierpen me duistere blikken toe, ziedend van angst en woede. Met een knoop in mijn maag probeerde ik me los te wurmen, maar Slagtand hield me stevig vast.

Melchior richtte zijn staf op de menigte. ‘Welke straf verdient deze jongen? Hoe moet hij boeten voor zijn daad?’

Hun antwoorden deden me huiveren.

‘Zweepslagen!’ riep een vrouw.

‘Aan de galg!’ zei een man.

‘Gooi hem in de Theems!’

‘Gooi hem in het graf!’

Ik maakte me zo klein mogelijk, alsof dat op de een of andere manier zou helpen. Toen sneed er een schrille stem door de menigte. ‘Wat is dit? Wat is er hier aan de hand?’

Henry hield zijn bril vast terwijl hij zich langs de mensen wrong. Zodra hij Melchior zag werden zijn ogen groot. Toen zag hij mij op mijn knieën voor de profeet zitten. ‘Christopher? Goeie God… Melchior! Wat heeft dit te betekenen?’

‘Deze jongen heeft de quarantaine op het huis van de familie Beelen verbroken,’ zei Melchior. ‘Nu wacht hij op zijn vonnis.’

Ik rukte mijn hoofd los uit de greep van Slagtand en begon te smeken. Mijn stem was schor en trilde. ‘Ik heb de quarantaine niet verbroken, meneer Koole, echt niet. Ik ben onschuldig. Help me, alstublieft.’

‘Ik…’ Henry’s ogen schoten van mij naar Melchior.

‘Meneer Koole.’ Melchior keek de kleine man indringend aan en Henry kromp in elkaar. ‘Heeft hij de wet niet overtreden? Verdient hij geen straf?’

‘Alstublíéft,’ smeekte ik voordat Slagtand mijn mond weer dichtklemde.

Henry leek de druk van de dreigende menigte te voelen. ‘Als dat zo is, dan moet hij voor de rechter komen,’ zei hij zwakjes.

De menigte jouwde hem uit. Henry kromp nog verder in elkaar.

‘Z-zo is de wet,’ stamelde hij.

Melchior stak zijn handen op. De mensen gehoorzaamden en werden stil.

‘Maar u weet heel goed, meneer Koole, dat de rechtbanken vanwege de pest gesloten zijn.’

‘J-ja.’ Henry veegde zijn voorhoofd af. ‘Maar we kunnen niet zomaar…’

‘Wat?’ Melchiors stem dreunde als de donder. ‘Het recht laten geschieden? Wilt u soms beweren dat we deze jongen moeten laten gaan?’

‘Nee!’ schreeuwde een vrouw in de menigte.

‘Nee!’ brulde de rest. ‘Nee!’

Henry was piepklein geworden. Hij keek naar mij en zag mijn smekende blik.

Toen gleden zijn ogen naar de stenen vloer.

‘Nee,’ mompelde hij.

En de menigte juichte van vreugde.