image HOOFDSTUK 14 image

Ik was de eerste die de stilte doorbrak.

‘Weet u… weet u het zeker?’ vroeg ik. ‘Zou het niet… Ik bedoel… Is het geen toeval?’

Dokter Petter leunde tegen de deurpost en veegde zijn voorhoofd droog met zijn zakdoek. ‘Je hebt de dochter van Alderborn zelf gezien. Het ijlen, haar bleke huid. Als ze zo ver heen zijn… Maar Annabelle braakt niet meer. Ze heeft geen koorts meer. Ze is weer bij haar positieven. En ze heeft honger. Ze heeft zowaar honger.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Het is een wonder, Christopher. Een echt wonder.’

Buiten klonk rumoer. ‘Ze komen hierlangs,’ zei dokter Petter. Hij boog zich uit de deuropening en zwaaide. ‘Hier!’ riep hij. ‘Hierbinnen!’

Hierbinnen? Ik stond op om te zien wie hij riep.

Het was Galenus. Hij haastte zich over straat in de richting van het stadhuis, aan het hoofd van wat alleen maar omschreven kon worden als een horde. De mensen schreeuwden, bedelden, grepen naar zijn kleren terwijl ze hem smeekten om hen ook te helpen. Galenus keek opgejaagd, want ze werden steeds agressiever. Henry, die naast hem liep, moest rennen om de meute voor te blijven. Hij keek de hele tijd achterom en leek zich nog meer zorgen te maken over de horde die hen volgde dan Galenus.

Ik maakte me ook zorgen. Hordes maakten dingen kapot.

‘Doe de luiken dicht!’ zei ik tegen Tom en Sally. We deden net de haak erop toen de menigte langs de winkel kwam.

Galenus viel zo’n beetje naar binnen; de kraag was van zijn wambuis gescheurd en er ontbraken knopen aan zijn hemd. Henry viel écht, hij kukelde op de grond en kroop in paniek over de planken.

Ik probeerde de deur te sluiten. De mensenmassa duwde me langzaam terug. Tom schoof de deur dicht en zette toen zijn schouder lang genoeg tegen het hout om mij de grendel ervoor te laten schuiven. De deur – de múúr – trilde toen ze erop bonkten en Galenus bejubelden. Ik bad vurig dat ze dat niet bij de ramen zouden proberen.

Dokter Petter hielp Henry overeind. Sally hield met een van pijn vertrokken gezicht haar ribben vast terwijl ze zich bukte om de bril van de klerk op te rapen. Tom en ik stonden vlak bij Galenus. Hij leunde hijgend tegen de toonbank.

Dokter Petter greep zijn hand en schudde die. ‘U bent een Godsgeschenk, meneer,’ zei hij.

Galenus bloosde opgelaten. Henry leek eerst nog de mening van iemand anders te willen horen. ‘Waar is Melchior? Ik dacht dat hij met ons meeging naar het stadhuis.’

Ik kreeg een raar gevoel in mijn buik. Melchior? Hier, in mijn huis?

‘Melchior is met zijn mannen vertrokken,’ zei dokter Petter. ‘Maar hij heeft hetzelfde gezien als ik. Vraag het hem maar, dan zul je het horen. Het medicijn werkt.’

Henry wilde antwoord geven, maar hij werd de mond gesnoerd door een zwart leren buideltje dat tegen zijn borst kletste.

Galenus’ geduld was eindelijk op. ‘Uw magistraat Dent heeft de ziekte, toch? Geef hem dat maar. En kijk hoe hij in uw armen geneest.’

‘Dat zal ik doen,’ zei Henry. Volgens mij was het zijn bedoeling om het dreigend te laten klinken. Het klonk eerder verongelijkt. ‘En u zult me ook uw recept moeten geven.’

Ik kromp in elkaar. Had Henry nu echt een apotheker om zijn geheime recept gevraagd? Heel even keek Galenus hem alleen maar met open mond aan. Toen richtte hij zich op.

‘Meneer Koole,’ zei hij. ‘De afgelopen twintig jaar heb ik de hele wereld afgezocht naar dit medicijn. Ik heb mijn hoofd te rusten gelegd in beerputten. Ik heb maaltijden gegeten die enkel uit wormen bestonden. En ik heb gevaren getrotseerd die uw voorstellingsvermogen dusdanig te boven zouden gaan dat u zou zeggen dat ik enge verhaaltjes verzon om kinderen bang te maken als ik u erover zou vertellen.’

Hij wees naar het zakje in Henry’s handen. ‘Dat recept is de optelsom van tientallen jaren werk. Ik heb mijn hele leven aan de ontdekking ervan gewijd. En ik laat het me niet afnemen. Niet door u. Niet door de magistraten. Niet eens door de koning zelf, al zou hij me heel Engeland beloven. Hebt u dat goed begrepen?’

Henry’s gezicht werd rood. ‘Dat zullen we nog weleens zien,’ mompelde hij, en hij maakte aanstalten om te vertrekken. Toen keek hij zenuwachtig naar de deur, die nog steeds trilde door het gebonk van de menigte. ‘Eh… Christopher? Heeft jouw winkel heel toevallig ook een achteruitgang?’

‘Wacht even, Henry,’ zei dokter Petter. ‘We moeten nog afspreken hoe we het medicijn over de stad gaan verdelen. Galenus, hoeveel hebt u nog?’

Die vraag leek Galenus te verbazen. ‘Niets.’

We staarden hem allemaal met open mond aan.

‘Niets?’ vroeg Tom vol afgrijzen.

‘Maar meneer!’ protesteerde dokter Petter.

Galenus keek een beetje onthutst. ‘Hoeveel dachten jullie dat ik nog zou hebben? De ingrediënten voor het medicijn zijn heel moeilijk te krijgen, en duur. Ik ben pas zaterdag in Engeland aangekomen en ik moest de kapitein van het schip bijna alles geven wat ik al had gemaakt om hem zover te krijgen dat hij me enigszins in de búúrt van Londen wilde afzetten. Het weinige dat ik nog overhad, heb ik gebruikt om Beatrice in het pesthuis en de dochter van Alderborn te behandelen. Dat is het allerlaatste wat er nog is.’ Hij knikte naar Henry.

‘Wat hebt u nodig om meer te maken?’

‘Ingrediënten. Instrumenten. Een werkruimte. Of eigenlijk een pakhuis, als ik genoeg moet maken voor een hele stad.’

Mijn hart maakte een sprongetje. Een werkruimte? ‘U kunt Sleedoorn gebruiken,’ zei ik.

‘Ja!’ De ogen van dokter Petter begonnen te glimmen. ‘Goed idee, jongen!’

Galenus knipperde met zijn ogen. ‘Wat is Sleedoorn?’

‘Dit, meester,’ zei ik. ‘Hier. Deze apotheek.’

Ik probeerde rustig te blijven, maar vanbinnen stond ik te juichen. Dit was perfect. Met het geld van de stad zou de winkel uit de problemen zijn. En belangrijker nog, véél belangrijker nog, was dat de werkruimte van mijn meester gebruikt kon worden om de hele stad te redden!

‘We hebben alles wat u nodig hebt,’ zei ik. Ik rende naar de werkruimte om die aan hem te laten zien. ‘Kijk maar.’

Maar Galenus was niet zo onder de indruk als ik had gehoopt. ‘Nee, knul. Hier heb ik niets aan,’ zei hij, en mijn gezicht betrok. ‘Het is een prima werkruimte, daar niet van. Maar ik heb veel grotere hoeveelheden ingrediënten nodig. En dit vertrek is niet bepaald groot genoeg om heel Londen te kunnen voorzien.’

‘Maar het is een begin, toch?’ vroeg dokter Petter. ‘Totdat de magistraten een goed onderkomen voor u hebben gevonden. Alstublieft, meneer. Er vallen doden. U moet onmiddellijk aan de slag!’

‘John heeft gelijk,’ zei Henry. ‘Dit lijkt me een uitstekende plek voor u om te beginnen. Aangezien de goedkeuring voor geld om ingrediënten aan te schaffen door magistraat Alderborn gegeven moet worden, heb ík het laatste woord over alle transacties.’

Galenus leek een beetje van zijn stuk gebracht doordat Henry ineens zo’n andere toon aansloeg. ‘Ik heb al gezegd dat ik hier niet genoeg ruimte heb om…’

‘Maakt niet uit. U gaat hier werken tot er een groter onderkomen is gevonden.’

Galenus keek Henry achterdochtig aan. ‘Er zal niets gebeuren als u me niet geeft wat ik nodig heb.’

‘Ik zal het persoonlijk met magistraat Alderborn bespreken,’ zei dokter Petter. ‘En ondertussen kan Christopher u helpen en wegwijs maken.’

Ik kon mijn oren nauwelijks geloven. Ik ging helpen om het medicijn tegen de pest te maken! ‘Ik zal u laten zien waar alles staat, meester…’

‘Wacht.’ Galenus zette zijn vinger op mijn borst. Hij keek van mij naar Henry. ‘Was jij niet bij hem op het stadhuis?’

‘Nee,’ zei ik. Galenus kneep zijn ogen samen. ‘Of nou ja… jawel. Soort van. Ik bedoel, ik was wel bij hem, maar niet…’

‘En nu belanden we zomaar toevállig hier. Heel merkwaardig.’ Galenus liet zijn blik over me heen glijden. ‘En ondertussen weet ik nog steeds niet wie je bent.’

‘O, pardon, meester,’ zei ik. ‘Ik ben Christopher Rooy. Ik ben hier de leerling. Of dat was ik. Ik bedoel, ik ben het nog steeds, maar…’

‘Juist.’ Galenus keek de werkruimte rond. ‘Dus je weet hoe al deze instrumenten werken? Waar al deze ingrediënten voor dienen?’

‘Ja.’

‘Dan is het antwoord nee.’

‘Ik… Meester?’

‘Ik kan je niet aannemen.’

‘Maar… waarom niet?’

‘Omdat jíj,’ Galenus prikte in mijn borst, ‘samen met hém op het stadhuis was.’ Hij wees naar Henry.

‘Christopher was daar alleen omdat hij de magistraat wilde spreken,’ zei dokter Petter.

‘En Henry wil alléén maar dat ik hier ga werken.’ Galenus wendde zich weer tot mij. ‘Vertel eens: jouw vorige meester, die Sleedoorn. Deelde hij zijn recepten met de rest van de wereld?’

Ik werd rood. ‘Eh… nee.’ Eerder het tegenovergestelde. ‘Maar…’

‘Dat bedoel ik.’

‘Meneer,’ zei dokter Petter geduldig. ‘U moet genoeg medicijn maken voor de hele stad. Daar zullen een heleboel mensen voor nodig zijn: assistenten, leerlingen. U kunt niet alles alleen doen.’

‘Ik ben ook niet van plan om alles alleen te doen. Maar mijn assistenten kies ik zélf.’

Galenus keek de ruimte rond. Sally stond achterin. Ze keek gespannen toe en hield alles nauwlettend in de gaten, maar ze had zich zo stil en afzijdig gehouden dat ik helemaal vergeten was dat ze er stond. Galenus leek haar niet eens op te merken. Zijn blik gleed over haar heen alsof ze een van de opgezette dieren in de winkel was en bleef rusten op Tom.

‘Jij.’ Hij bekeek mijn vriend van top tot teen. ‘Werk jij hier ook?’

Tom was helemaal perplex omdat hij werd aangesproken. ‘Ik? Nee, meneer. Ik ben bakkersleerling.’

‘Aha.’ Galenus knikte terwijl hij een aardewerken pot van de planken pakte en met het etiket naar achteren voor Tom neerzette. Hij haalde de deksel eraf en duwde de pot naar Tom. ‘Wat is dit?’

Zelfs van een afstandje kon ik zien dat het vermiljoen was. Tom keek me verbijsterd aan en antwoordde toen: ‘Dat weet ik niet.’

‘En dit?’ Hij zette een doorzichtige glazen pot voor Tom neer. De geur sloeg ervan af: een scherpe alcohollucht met een zweem van ongewassen sokken. Ik probeerde het antwoord met mijn gedachten naar Tom te sturen. Valeriaantinctuur. Valeriaantinctuur.

‘Ik weet het niet,’ zei Tom opnieuw, nog verbouwereerder nu. ‘Ik ben maar een gewone bakkersleerling, meneer, zoals ik al zei. Christopher is de apothekers…’

‘Uitstekend.’ Galenus legde zijn hand op Toms schouder. ‘Ik neem hem.’

Tom knipperde met zijn ogen. ‘Maar ik…’

‘Weet helemaal niets,’ zei Galenus. ‘Precies. En aangezien je niet zult weten waar je aan werkt, kun je mijn recept ook onmogelijk stelen.’

Mijn mond viel open. ‘Meester Galenus,’ zei ik. ‘Ik zou uw recept nooit stelen!’

Galenus trok zijn wenkbrauw op. ‘Ik mag hopen van niet,’ zei hij. Toen legde hij zijn hand op mijn borst, duwde me naar achteren en ontzegde me de toegang tot mijn eigen werkruimte.