Tajjare

Als je op de binnenplaats stond, hoorde je constant de vliegtuigen over de stad vliegen. Ze kwamen uit Teheran, passeerden de woestijn en vlogen verder naar de Perzische Golf om dan naar Europa of Amerika te gaan.

Op de weg terug namen ze meestal een andere route, over de Omanzee kwamen ze via Bandar Abbas het land binnen.

Toen de kinderen nog klein waren, zongen ze een liedje zodra ze een vliegtuig hoorden aankomen, ze richtten zich tot de kleine mysterieuze vogel hoog in de lucht en zongen:

“Tajjare, tajjare

Waar ga je naartoe, tajjare?

Wie heb je aan boord, tajjare?

Wanneer ben ik aan de beurt, tajjare?”

Fagri Sadat zat op het bankje naast de hooz te breien. Ze was ooit begonnen aan een trui voor Hagedis, maar had hem nooit afgemaakt.

Aga Djan was in de tuin bezig, hij begroef zijn verdriet met de dode bladeren in een kuil. Toen vloog met veel lawaai een passagiersvliegtuig heel laag over het huis. De zon scheen op zijn brede vleugels, die het licht weerkaatsten op het gezicht van Fagri Sadat, op de bomen, de hooz en de ramen van het huis.

Aga Djan dacht dat het een oorlogsvliegtuig was, hij pakte zijn vrouw bij haar arm en trok haar mee naar de kelder, waar Moazen zat.

Daar keken ze door het luik naar de lucht, maar het vliegtuig was al verdwenen.

Nadat ze van de schrik bekomen waren, zagen ze Moazen achter zijn tafel staan. Aan zijn handen kleefde geen klei, hij droeg een donkerblauw pak en had zijn reisbril en hoed opgezet. Voor hem stond een koffer.

“Gaje op reis, Moazen?” vroeg Fagri bedroefd.

“Ik zie dat je je koffer hebt gepakt, waar gaje naartoe?” zei Aga Djan.

“Jij, die alles noteert, noteer dit ook. Ik verlaat het huis.”

“Je verlaat het huis?” zei Fagri verbaasd. “Waarom?”

“De jongen huilt de hele nacht lang in dit huis. Hij is dood, maar hij kruipt nog altijd naar de kelder en rommelt onder mijn voeten als ik aan het werk ben. Hij ligt ginder in de tuin begraven, maar hij zit in de boom. Hij huilt ‘s-nachts voor mijn deur. Hij kruipt in mijn slaap.”

Fagri Sadat begon zacht te huilen.

“Dat geldt ook voor ons, wij horen hem ook in de tuin, maar dat is geen reden om het huis te verlaten.”

“Ik wil niet weg, maar het huis stuurt me weg, zet me buiten de deur. Kijk naar mijn handen, ik kan niets meer maken. De kelder staat vol met mijn aardewerk, de tuin staat vol met vazen en ook op het dak is geen plaats meer om iets neer te zetten. Niemand koopt mijn schalen. Ik word verdreven, wens me geluk. Laat me gaan, broer.”

Hij liep naar Aga Djan toe, omhelsde hem, kuste Fagri, pakte zijn koffer en klom de trappen van de kelder op. Hij stond even stil op de binnenplaats, luisterde naar de geluiden van het huis en riep: “Oude kraai! Pas goed op het huis. Ik ga weg.”

Nadat hij de deur achter zich had dichtgeslagen, vlogen er drie oorlogsvliegtuigen met een oorverdovend lawaai over het huis en verdwenen in de wolken.

“Irakezen!” riep Aga Djan.

Het waren geen Irakese vliegtuigen, maar drie straaljagers van de Iraanse luchtmacht die op weg waren om het passagiersvliegtuig te overmeesteren.

In het toestel zat Bani Sadr, de Iraanse president, die het land probeerde te ontvluchten. De straaljagers vlogen op topsnelheid om hem tegen te houden. Khomeini had hem de week daarvoor ontslagen. Hij had hem ervan beschuldigd dat hij voor de moedjahedien werkte.

De president was ondergedoken en de moedjahedien ontwierp een meesterplan om hem uit het land te smokkelen. Alles was tot in de kleinste details uitgewerkt, ook Saddam Hussein was op de hoogte van de vlucht en er stonden Irakese toestellen gereed om de ontsnapte president te escorteren.

De Iraanse straaljagers waren te laat, want het vliegtuig bereikte net op tijd het Irakese luchtruim en vloog richting Europa.

Vierenhalf uur later naderde het toestel Parijs. De piloot nam contact op met de Franse medewerkers in de controletoren: “Dit is een noodvlucht. Ik heb de president van Iran aan boord. Hij vraagt asiel!”

De directeur van het vliegveld werd op de hoogte gesteld, hij nam meteen contact op met de Franse president. Daarna stelde hij de Iraanse president een aantal vragen, die de man beantwoordde in accentloos Frans: “Ik ben de gekozen president van de Islamitische Republiek van Iran. Aan boord is ook de leider van de moedjahedien. Ik vraag asiel aan voor mezelf, voor de leider van de moedjahedien en voor de piloot.”

Het vliegtuig vloog een paar rondjes boven Parijs, de tijd die de directeur nodig had om de kwestie met zijn president te bespreken.

Bani Sadr had jarenlang in Parijs gewoond, hij had er economie gestudeerd. Hij had de sleutel van zijn flat in Parijs nog altijd in zijn zak. Hij was net begonnen aan zijn postdoctoraal toen Khomeini Irak verliet en naar Parijs kwam.

Bani Sadr had tijdens zijn studie een modeleconomie bedacht, waarin hij kapitalistische ideeën met die van de islam combineerde. Zijn plannen waren ideaal voor Khomeini, die geen flauw benul van economische zaken had.

Toen Khomeini uit Parijs naar Teheran vloog, was Bani Sadr een van de zeven hoogopgeleide mannen uit het Westen die hem assisteerden. Daarna werd hij als eerste Iraanse president gekozen.

Het vliegtuig was aan zijn vierde ronde boven Parijs begonnen, toen de mobilofoon ging. De directeur van de luchthaven gaf het bericht aan Bani Sadr door: “De Franse regering biedt u en uw medereizigers asiel aan. Uw vliegtuig mag hier landen. U bent welkom.”

Het Franse journaal opende met het bericht over de zojuist gearriveerde Bani Sadr.

Khomeini was net klaar met zijn avondgebed toen Rafsanja-ni, de toenmalige legerbevelhebber, naast hem neerknielde en hem het nieuws vertelde.

Hoewel Khomeini klaar was met zijn gebed, stond hij weer op en begon met een extra gebed. Nu hij het ongelukkige nieuws had vernomen probeerde hij met een extra gebed dichter bij God te komen om hem raad vragen. Toen hij het laatste rokat* van zijn gebed had opgezegd, schitterden zijn ogen. Hij keerde zich tot Rafsanjani en zei: “Het gezegende moment is aangebroken.”

Sinds het begin van de oorlog wachtte het Iraanse leger op een gunstig moment om de bezette oliestad Ghoramshar te bevrijden. In de strategische havenstad stond de grootste olieraffinaderij van het hele Midden-Oosten. Tot nu toe was deze operatie onmogelijk geweest, omdat Amerikaanse satellieten alle gebeurtenissen in en rondom de stad aan Irak doorgaven.

“Allah staat aan onze zijde,” zei Khomeini tegen Rafsanjani, “we zullen Ghoramshar bevrijden. Het moment is aangebroken. Roep je generaals bij elkaar!”

Saddam dronk een glas van geluk, hij was onderweg naar zijn kabinetsvergadering over de geslaagde vlucht van Bani Sadr naar Frankrijk. Hij wilde persoonlijk het goede nieuws aan zijn ministers brengen.

Hij was nog niet gearriveerd, toen het Iraanse leger van zes kanten tegelijk Ghoramshar binnenviel.

Overal in de stad sneuvelden honderden Irakese en Iraanse soldaten, de grond was bezaaid met lijken. Na een zwaar gevecht van een halve dag wisten twee Iraanse soldaten de Irakese vlag die boven op de olieraffinaderij stond te vervangen door de groene vlag van de islam. De Irakezen verzamelden al hun krachten, maar de ayatollahs hadden onverwachts een nieuw front geopend, op de Irakese havenstad Al Basra. De schrik van deze plotselinge invasie maakte de Irakese soldaten gek, ze vernielden alle huizen in Ghoramshar en staken de bomen in brand. Daarna trokken ze zich vergeefs terug in de hoop Al Basra nog te kunnen redden.

Na deze historische overwinning kwam voor het eerst een glimlachende Khomeini op de televisie. Hij prees Allah en feliciteerde de ouders van de gevallenen met de moed van hun zonen. Miljoenen mensen gingen de straten op om de bevrijding van Ghoramshar te vieren. Er werd vuurwerk afgestoken en overal reden auto’s, toeterend en met knipperende lampen. Mensen dansten op de daken van de bussen en iedereen trakteerde elkaar op koekjes, snoepgoed en fruit.

Het feest ging door tot diep in de nacht, het was het eerste landelijke feest sinds de komst van de ayatollahs.

Die nacht scheen de volle maan, dat gaf de mensen troost na zoveel pijn en verdriet geleden te hebben om de oorlog.

Maar niet iedereen was aan het feesten, sommigen gebruikten de vreugdevolle nacht om wraak te nemen. Het licht van dezelfde maan viel op een zoutwatermeer aan de rand van de woestijn bij Senedjan, waar het lijk van Zinat Ganoem half in het water lag en halfin het zand.

Om haar nek hing een papiertje in een plastic hoesje, waarop stond: “Ze dwong jonge ongetrouwde vrouwen die de doodstraf gekregen hadden om met een islamiet naar bed te gaan voordat ze geëxecuteerd werden. Aan dit zoute meer is zij berecht en gestraft. Het was de wens van de moeders wier dochters bruid zijn geworden in de laatste nacht van hun leven.”

Straks zou de maan langzaam verdwijnen en plaatsmaken voor de zon. Een vlucht woestijnvogels zou het lijk van Zinat aan het meer zien liggen, lawaaiig zouden ze over het meer vliegen. Een reiziger op een kameel zou naar het meer rijden om te kijken wat er aan de hand was.

Hij zou van zijn kameel afstappen, naar het lijk lopen, neerknielen en de tekst op het briefje lezen.