De moedjahedien

Er waren hevige gevechten aan het front, Iran won een aantal strategische gebieden terug en opende een nieuw front op Irakese grond. Maar het leek nog steeds onmogelijk om het leger van Irak uit de belangrijke oliesteden Ghoramshar en Abadan te verbannen.

Saddam gebruikte chemische wapens en bommen en liet niemand in de buurt van de steden komen.

De linkse oppositie werd bijna helemaal uitgeschakeld, maar er was nog één georganiseerde vijand van het regime intact gebleven. De moedjahedien. Leden van de moedjahedien waren moslim, maar hielden er een andere interpretatie van de Koran op na. In het openbaar pretendeerden ze dat ze het regime steunden, maar in het geheim verzamelden ze wapens om op een geschikt moment toe te slaan.

Khomeini had hen tot de gevaarlijkste vijand uitgeroepen en zei dat ze het bewind van binnenuit wilden vernietigen. Nu het land in een oneindige oorlog verwikkeld was en met de dag zwakker werd, moest deze interne vijand definitief opgeruimd worden. Maar omdat de moedjahedien ook moslim waren, kon hij ze niet zomaar laten verdwijnen.

In een spoedbij eenkomst besprak het comité van de revolutie de kwestie. Ze besloten unaniem de moedjahedien net als de linkse bewegingen direct uit te schakelen.

‘s-Nachts reden er jeeps naar de woningen waar de leiders van de moedjahedien woonden. Gewapende agenten vielen via de daken de huizen binnen, maar ze troffen geen enkele leider in zijn woning aan, ze waren allemaal op tijd ontsnapt.

Er werd meteen een conclusie getrokken: er bevindt zich een spion in het comité.

Ayatollah Beheshti, de voorzitter, riep alle leden bij elkaar. Hij verwachtte dat de spion niet zou komen opdagen en zich zo zou verraden. Maar iedereen was aanwezig, er volgde een lange discussie over hoe het mogelijk was dat het bericht was uitgelekt.

Een van de leden van het comité, die bekendstond om zijn doordachtheid en snelle beslissingen, zei: “Ik denk dat ik weet hoe ons besluit naar buiten is gelekt en wie het gedaan heeft.”

Iedereen keek hem verbaasd aan en wachtte met spanning af op wat hij verder zou zeggen.

Hij duwde zijn zwarte tas, die onder de tafel stond, onopgemerkt voor de voeten van Beheshti, stond op en zei: “Ik heb bewijzen, ze liggen in mijn la, ik zal ze halen, ik ben zo terug.”

Zodra hij de vergaderruimte verlaten had, stormde hij de trap af, rende naar zijn auto, stapte in en startte.

Hij was de straat nog niet uit, toen het gebouw achter hem na een immense ontploffing in elkaar stortte. Er ging een wolk van rook en vuur de lucht in. Alle leden van het comité kwamen om.

Het bericht werd door de radio uitgezonden, massa’s mensen verdrongen zich bij het verblijf van Khomeini om hun medeleven te betuigen. Hij verscheen op zijn balkon en hield kalm een toespraak: “Enna lelellah wa enna elleihe radjeoen.* Deze keer kwam de hand van Amerika uit de mouw van de moedjahedien. Het maakt niet uit. Allah staat ons terzijde! Ik heb een nieuw comité in het leven geroepen. Een half-uur geleden hebben zij het werk hervat. Niets en niemand kan ons tegenhouden!”

En gelijk daarna begon de jacht op aanhangers van de moedjahedien. Ze werden overal willekeurig onder vuur genomen. Sympathisanten van de moedjahedien blokkeerden de straten van het centrum van Teheran en haalden hun wapens tevoorschijn. Er ontstond een straatoorlog tussen hen en de islamitische veiligheidstroepen.

Iedereen die op die dag gearresteerd werd, werd dezelfde avond nog zonder vorm van proces geëxecuteerd.

De daaropvolgende week bezocht de chef van de islamitische geheime dienst Khomeini persoonlijk om een belangrijke vei-ligheidskwestie met hem te bespreken.

Hij knielde voor Khomeini, kuste zijn hand en fluisterde: “De leden van de moedjahedien zijn op alle cruciale plekken in het regime aanwezig. De afgelopen tijd, toen al onze aandacht bij de strijd aan het front lag, hebben zij op de een of andere manier alle strategische plekken veroverd. Ze hebben zelfs uw hof bereikt. Ik heb een lijstje van verdachte personen samengesteld die belangrijke posten bij de ministeries innemen. Als u het goedvindt, zal ik eerst de minister-president op de hoogte stellen en daarna de verdachten onmiddellijk laten arresteren.”

Khomeini zette zijn bril op, bestudeerde het lijstje en gaf toestemming hen allemaal te arresteren.

De chef ging rechtstreeks naar een geheim adres waar het kabinet vergaderde en praatte eerst onder vier ogen met de minister-president over de inhoud van zijn gesprek met Khomeini. Daarna gingen ze samen naar de kabinetsvergadering om de ministers in te lichten.

De chef nam meteen het woord. “Ik kom net uit de woning van imam Khomeini,” zei hij, “ik heb hem onder vier ogen gesproken. Hij weet dat ik hier op dit moment sta, ik verwacht elk moment een telefoontje van hem. Ook heb ik de ministerpresident gesproken. De moedjahedien heeft zich onopgemerkt geïnfiltreerd in ons systeem…”

Toen ging de telefoon, de chef zette zijn zwarte koffer op tafel, excuseerde zich en liep naar het bureau waarop het telefoontoestel stond.

Hij pakte de hoorn en zei duidelijk voor iedereen: “Ja, ik ben het. Ja zeker, ik heb net met de premier gesproken. Ik heb het bij me, het ligt in de auto, of nee, ik weet het niet zeker, ik ga het zo halen, hebt u een momentje?” Dat laatste zei hij extra luid, zodat iedereen hem kon horen. Hij legde de hoorn op het bureau, wandelde de kamer uit, ging de trap af naar buiten, stapte in zijn auto en reed met gierende banden weg. Niemand had iets door, niemand wist dat de geschiedenis zich herhaalde. De explosie liet de grond van de omliggende straten trillen.

Het gevecht van de moedjahedien tegen het regime hield aan. Wekenlang ontploften er op willekeurige plekken in de stad bommen. Zelfs het nieuwe kabinet dat Khomeini had samengesteld, werd met dezelfde truc omgebracht. Maar de terreur van de moedjahedien kreeg het bewind niet klein. Toen dat na een tijdje duidelijk werd, begonnen moedjahedien chaos te creëren in de stad. Ze staken bussen, banken en overheidsgebouwen in brand en schoten op iedere functionaris die ze tegenkwamen.

Maar het leek meer op een politieke zelfmoord, want de islamitische garde arresteerde op grote schaal sympathisanten en schoot ongenadig iedereen neer die wilde vluchten. Honderden leden van de moedjahedien werden in slechts een paar dagen zonder enige vorm van proces geëxecuteerd.

De moedjahedien trok zich terug uit de straten en begon aan een wraakactie.

Ze richtten hun woede op de ayatollahs in de grote steden en probeerden hen een voor een te liquideren.

Tot ieders verbazing doodden ze na de ayatollahs van Isfahan en Yazd zelfs ayatollah Mortazawi. Hij was een islamitische filosoof en een van de belangrijkste theoretici van het regime, maar hij bekleedde geen politieke functie.

Hij gaf les aan jonge imams en moest daarvoor iedere dag naar zijn imamschool. Toen hij op weg was naar het ochtendgebed, werd hij door een jongeman aangesproken.

“Salam eleikom, ayatollah!”

“Salam eleikom, jongeman,” antwoordde hij.

“Ik heb een mededeling voor u.”

“Vertel!”

“Het is afgelopen met uw interpretaties van de Koran!”

“Hoezo afgelopen met…?”

“Bij deze!” zei de man en hij loste drie schoten.

Deze ketting van aanslagen bracht het regime in grote verwarring. Men wist niet waar de volgende aanslag zou plaatsvinden en welke ayatollah het volgende slachtoffer zou zijn.

De ayatollah van Ghazwin ontsnapte evenmin aan de dood, de dader was zijn neef. Om veiligheidsredenen had de ayatollah hem een aantal dagen daarvoor gevraagd of hij zijn persoonlijke chauffeur wilde worden.

De ayatollah had een vurig pleidooi gehouden tegen de aanslagen: “Amerika doodt ons! Saddam doodt ons. De moedjahe-dien doodt ons, maar wij blijven overeind. We hebben Amerika al eerder een lesje geleerd. Dat zullen we ook met Saddam doen! En met de moedjahedien!”

“Wat een moeilijke dagen zijn dit,” klaagde hij in de auto toen hij ‘s-avonds door zijn neef naar huis werd gebracht.

“En moeilijke nachten,” zei zijn neef en hij reed een zijweggetje in.

“Waar breng je me naartoe?” vroeg de ayatollah.

“Naar de hel,” zei de neef. En hij schoot hem ter plekke dood.

Niemand was meer veilig, wie door de buren verdacht werd verklaard, werd direct gearresteerd. Iedereen dook onder. Wie nog kon vluchten probeerde te ontsnappen.

Maar de onvoorspelbare aanslagen werden niet alleen door de moedjahedien gepleegd, ook gewapende leden van linkse groeperingen beraamden individuele wraakacties.

Hoewel de angst overal domineerde, wilden de ayatollahs niet buigen voor de terreur, ze zetten hun activiteiten gewoon door. Hetzelfde gold voor ayatollah Araki van Senedjan.

Men wist dat hij doelwit was. Daarom werd hij zwaar bewaakt.

Araki was een fanatieke ayatollah die een islamitische voorbeeldstad van Senedjan wilde maken. Hij sprak vol haat over de families van de geëxecuteerden en had Zinat Ganoem de vrije hand gegeven om de vrouwelijke gevangenen zo onder druk te zetten dat ze na een handgebaar van haar als robots richting Mekka gingen staan.

De bewoners van de stad hielden hun adem in en wachtten tot iemand deze gehate ayatollah zou neerschieten.

Dat moment liet niet lang op zich wachten.

De zon was net ondergegaan, buiten had de warmte plaatsgemaakt voor een frisse avond. De deur van de kamer van Aga Djan ging zachtjes open en er kwam iemand binnen. Aga Djan zat in zijn stoel en las een boek, hij dacht dat het Hagedis was.

Hij tilde zijn hoofd op. Sinds de nacht dat ze samen het lijk van Djawad naar de bergen hadden gebracht, had hij Shahbal niet meer gezien. Toen ze thuis waren gekomen, was hij meteen vertrokken. Nu stond hij voor hem.

Aga Djan zette zijn bril af.

“Je verrast me, sinds wanneer benjij hier?”

“Ik ben er net.”

“Heb je je vader al gezien?”

“Nee, nog niet. Ik, ik was toevallig in de stad en wilde naar u toe.”

Zijn stem trilde.

Aga Djan voelde dat het noodlot weer wilde toeslaan.

De deur ging zachtjes open en Hagedis kwam binnen, maar hij zag aan Aga Djans blik dat hij niet welkom was. Hij sloot de deur zachtjes achter zich en ging ervoor zitten.

“Hoezo was je toevallig in de stad?” zei Aga Djan.

“Ik had een aantal dingen te doen in de stad en ik vond het een goed moment om u te komen groeten.”

“Waarom gaje niet zitten, neem een stoel.”

“Ik blijf niet lang, ik ga er zo weer vandoor, ik kom afscheid van u nemen.”

“Afscheid nemen? Waarom? Waar gaje naartoe?”

“Ik weet het nog niet zeker, ik moet eerst een paar dingen afhandelen, daarna zal ik waarschijnlijk het land een poosje moeten verlaten. Ik wilde u daarvoor nog een keer zien, sorry, ik, ik moet weg,” zei hij en hij keek op zijn horloge.

“Wat betekent dit toch, jongen?”

Het silhouet van Moazen verscheen achter het raam, maar hij kwam niet binnen.

“Zal ik je vader er even bij roepen?”

“Nee, ik moet echt weg, ik zal hem later bellen, ik kwam alleen voor u, ik maakte me zorgen om u, ik moet nu weg, iemand wacht op mij in de stad,” zei hij.

Aga Djan voelde dat er iets niet klopte, het was het begin van de avond, waarom had hij geen tijd om afscheid van zijn vader te nemen? Waarom keek hij zo vaak op zijn horloge? Zijn plechtige afscheid was niet te verklaren. Toen drong het tot Aga Djan door wat er ging gebeuren. Over tien minuten zou het gebed in de moskee beginnen en de Mercedes van de ayatollah kon ieder moment arriveren.

Hij moest dit tegenhouden, maar hoe?

“Ik ga,” zei Shahbal en hij omhelsde Aga Djan.

Toen deze hem omarmde voelde hij het pistool onder Shah-bals riem. Aga Djan duwde hem in een onverwachtse beweging tegen de muur en trok het pistool onder zijn riem vandaan.

“Wat bezielt je, jongen?” zei hij fel.

Hagedis ging op zijn handen en voeten staan.

“Voor u is uitleg overbodig, Aga Djan,” zei Shahbal met een stalen gezicht, “ik heb geen tijd meer. Geef het me alstublieft terug voordat het te laat is!”

Aga Djan voelde zich machteloos tegenover hem. Hij wilde luid roepen: “Dit mag niet! Weg! Uit mijn kamer!”

Maar hij kon het niet. Hij verraste zichzelf met de gedachte dat hij hem eigenlijk niet tegen wilde houden, dat hij het wel goedvond.

Shahbal trok het pistool uit Aga Djans hand.

Aga Djan wilde hem bij zijn arm grijpen, maar Shahbal hield hem met een hand op een afstand en zei: “Doe niets! Zeg niets! Bewaar uw woorden voor later! Wens me geluk!”

Onthutst bleef Aga Djan in de kamer achter. Hij was alsof hij voor een ogenblik uit het leven was gestapt. Dat hij gedurende een minuut niet kon bewegen, geen woord mocht zeggen.

Shahbal knielde voor Hagedis, kuste hem en haastte zich naar buiten. Hij botste tegen zijn vader. Moazen viel op de grond.

Shahbal knielde neer, nam zijn hoofd tussen zijn handen en kuste hem op zijn hoofd: “Ik heb haast, vader, ik bel u straks!”

Hagedis rende achter Shahbal aan.

De Mercedes van de ayatollah stopte net voor de moskee. Shahbal stond in het donker van de steeg en hield alles in de gaten. De drie bodyguards van de ayatollah stapten uit en inspecteerden de omgeving, er was geen kip. Een van de bewakers opende het portier. De andere bewakers gingen voor naar de moskee. Shahbal trok zijn pistool onder zijn riem vandaan. Hagedis, die tot dan toe stil gehurkt achter Shahbal op de grond zat, kroop naar de Mercedes. Shahbal wilde hem tegenhouden, maar het was al te laat. Hij kroop op zijn handen en voeten naar de ayatollah. De bewaker die net de ayatollah hielp uitstappen, schrok van Hagedis. Alsof Hagedis een hond was, zette de ayatollah achteloos een stap naar achteren en riep: “Oprotten!”

Maar Hagedis kroop verder, stopte zijn hoofd onder zijn gewaad en bracht de ayatollah uit zijn evenwicht.

“Ayatollah!” riep Shahbal luid.

De ayatollah keek geschokt op, maar hij wist niet waar hij precies moest kijken.

Er werd drie keer geschoten. De ayatollah spreidde zijn armen in de lucht, zette twee stappen naar achteren en viel op de grond.

De bewakers trokken hun geweer en schoten blindelings op alles wat bewoog.

“Allaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaah!” het was de stem van Aga Djan op het dak.

Razendsnel kwam er een motor om de hoek van de steeg, Shahbal sprong achterop en ze reden weg.

Voor de moskee lag het lijk van de ayatollah op de grond. Zijn tulband was een paar meter verderop gevallen op de plek waar Hagedis languit op de grond lag. Hij zag er niet meer uit als een hagedis, maar als eenjongen die in het donker op de stoep sliep in het bloed dat van onder zijn lichaam wegkroop.

Aga Djan knielde naast hem neer, kuste hem op zijn koude wang, tilde hem van de grond en nam hem in zijn armen.