Sajeh’
Aga Djan had al een paar keer gemerkt dat Zinat ‘s-nachts haar kamer verliet, maar hij wist niet waar ze naartoe ging. Zinats kamer was op de tweede verdieping en als ze naar beneden ging, moest ze de slaapkamer van Fagri en Aga Djan passeren.
Laat op de avond, toen Aga Djan in zijn werkkamer zat te lezen, hoorde hij de deur naar de trap van de bovenverdieping. Hij dacht dat het Fagri was, maar toen hij verder geen voetstappen hoorde, keek hij door een opening van het gordijn en zag dat iemand zich in het donker verplaatste.
Hij opende de deur en betrad de binnenplaats. Een ogenblik zag hij een fractie van een zwarte chador bij de trap. Misschien was het Zinat, maar wat moest ze daar zo laat in de nacht?
Hij ging de kamer weer binnen. De kraai kraste onverwachts.
De waarschuwing van de kraai deed Aga Djan denken aan de vrouw van Sarandieb:
∗
“Er was eens een koopman uit Sarandieb, hij had een vrouw die Djamis heette. Niemand kon geloven dat er ooit zo’n mooie vrouw had geleefd. Haar gezicht schitterde als de dag van de overwinning en haar haar was zo donker en zo lang als de nacht waarop je op je geliefde wacht die niet komt.
Djamis had een geheime relatie met een vermaarde tekenaar die kon toveren met zijn kwast. Ze ging wel eens in het geheim bij hem langs en samen maakten ze een van de mooiste Perzische nachten. Op een nacht zei ze tegen hem: “Het wordt steeds moeilijker voor me om bij je langs te komen en nog moeilijker om zo lang te wachten op een geschikte nacht. Bedenk iets waardoor ik vaker bij je kan zijn, je bent toch een kunstenaar?”
“Ik weet wel iets,” zei de kunstenaar, “ik zal een sluier voor je maken die aan de ene kant zo helder is als de morgenster in het water en aan de andere kant zo zwart als de nacht. ‘s-Nachts sla je de donkere kant van de sluier om en kom je naar me toe als een deel van de nacht. In de morgen draai je de sluier om en ga je met de heldere kant terug naar huis als een deel van de ochtend.””
∗
Nu de grootmoeders er niet waren, was er een nieuwe fase in het huis aangebroken. Het ritme dat zij aan het huis gegeven hadden, was weg. Je zag het aan de oude klok van het huis, die opeens stil was gaan staan. Toen de grootmoeders nog thuis waren, leefde de keuken; de kraai van de moskee kraste als er iemand op bezoek kwam en de bibliotheek was altijd opgeruimd, maar die tijd was blijkbaar voorbij.
Vroeger maakten de grootmoeders de kinderen wakker en hielpen Fagri Sadat haar kamer op te ruimen. Ze stelden Aga Djan op de hoogte van alles wat er in het huis gebeurde en hielden de pottenbakkerij van Moazen in de gaten. Maar nu was er niemand meer in het huis die deze taken op zich nam.
Niemand kon hun lege plek invullen. Waren ze er nog geweest, dan hadden ze Zinat allang achtervolgd op het dak.
∗
Aga Djan was tevreden over de invalimam; hij deed zijn werk met veel enthousiasme en zag er heel gelukkig uit. Tijdens hun eerste gesprek had Aga Djan gemerkt dat de man ambities had, maar hij twijfelde aan zijn kwaliteiten.
Hij kon nog steeds niet over iets anders dan plattelandskwes-ties spreken, maar toch deed hij het goed. Laatst had hij de minister van Landbouw met harde woorden bekritiseerd over zijn kortzichtige plannen ten opzichte van de armoedige dorpen.
Hij was nog nooit in Teheran geweest, maar in een van zijn preken maakte hij een opmerking die de voorpagina van de plaatselijke krant haalde: “In Teheran heeft iedereen een telefoon in huis, heb ik gehoord, maar in honderden dorpen in de bergen is geen enkel telefoontoestel te vinden. In Teheran kun je meteen een ambulance bellen alsjeje vinger snijdt in de keuken, maar wat moet ik doen als mijn vader doodziek in bed ligt? Ik waarschuw Teheran. Denk na! God heeft iedereen hetzelfde geschapen.”
De politie en de geheime dienst reageerden glimlachend op zijn onschuldige aanval. Ze waardeerden het, zulke kritiek werd zelfs van harte gestimuleerd.
De opmerkingen van de invalimam werden langzaamaan populairder en haalden regelmatig de plaatselijke kranten. Aga Dj an was tevreden en gaf hem meer ruimte. Een keer, toen een foto van de imam en een deel van zijn preek in de krant waren geplaatst, werd Aga Djan door een collega aangesproken: “Hij is naïef, maar hij komt vaak scherp uit een onverwachte hoek.”
Het was nog niet eerder voorgekomen dat er een foto van een imam in de krant werd gepubliceerd. De krant had speciaal een fotograaf naar de moskee gestuurd en had de imam op het dak van de moskee tussen de twee minaretten gefotografeerd.
Toen de imam de volgende dag zijn foto in de krant zag staan, kon hij de hele dag van spanning niet meer stilzitten. Zijn droom was uitgekomen. Het was zijn jeugddroom om ooit een preek in een grote moskee te houden. Nu stonden zijn preek en zijn foto in de krant en was hij plotseling een bekendheid geworden in Senedjan.
∗
Volgens de sharia deden Zinat en de invalimam niets verkeerds en ze hoefden dus niet bang te zijn. Als een gelovige een poosje elders verkeert en ver van zijn wettige vrouw woont, mag hij een vrouw als siegé’ hebben. Maar de imam wist dat hij een groot risico nam met Zinat. En dat Aga Djan hem meteen het huis zou uitzetten als hij erachter kwam. Zinat voelde zich ongemakkelijk bij haar positie als tweede vrouw. Ze schaamde zich dat ze met de invalimam in de moskee in bed lag, daar waar haar man en nog tientallen andere imams in de grafkelder begraven lagen. Hij had haar elke nacht wel in bed willen hebben, maar zij weigerde, bang als ze was dat Aga Djan het zou ontdekken.
Als ze hem in het daglicht zag, kon ze niet geloven dat ze met hem geslapen had en dat hij haar had uitgekleed. Maar in het donker was alles anders, dan zag ze hem niet, voelde alleen zijn handen, zijn schouders, zijn rug en zijn bewegingen in bed, hij was zo sterk als een paard.
Zodra ze gevreeën hadden, pakte Zinat haar chador en ging er snel vandoor. Ze wilde dan niets meer met hem te maken hebben, geen woord van hem horen. Maar de volgende nacht, als ze het licht uitdeed en in bed kroop, miste ze zijn lichaam.
Haar overleden man, Alsaberi, had nooit haar borsten gekust, hij had nooit als een beest in haar billen gebeten, maar de invalimam bracht haar naar een hoogte van genot waar ze alles en iedereen vergat.
∗
Laatst had hij haar mee naar de grafkelder genomen; hij had haar uitgekleed en met haar gevreeën op de harde, koude zerken. Ze had geprotesteerd dat ze het niet op de grafstenen wilde doen, maar omdat hij aandrong, had ze hem omarmd, vastgehouden en zich overgegeven.
“Ik zal het nooit meer doen, ik ga nooit meer terug naar die man,” besloot Zinat iedere keer als ze terug naar huis liep, “het is mooi geweest, ik heb geluk gehad dat nog niemand erachter gekomen is. Ik moet stoppen en ik stop. Ik ga een poosje weg, ik ga naar Qpm, naar mijn dochter en blijf een poosje bij haar. Ik ga naar het graf van de heilige Fatéme om berouw te tonen, ik zal om vergiffenis vragen. Ik doe het, ik zal het morgen doen, ik pak mijn koffer en ik ga.”
Maar ze deed het niet en nu was ze weer op weg naar hem.
De invalimam hoorde haar zachtjes naar de trap lopen. Ze verdween in het donker van de trap, maar even later waste ze haar handen bij de hooz van de moskee en gooide water in haar gezicht.
De invalimam wilde haar weer mee naar de grafkelder nemen, maar ze weigerde. Toen hij haar met zijn grote handen vasthield en zijn hoofd op haar borsten drukte, gaf ze zich over. Hij tilde haar van de grond, opende de deur van de kelder met zijn voet en daalde de trappen af.
Diep in het donker van de kelder brandde een kaars op een hoge grafsteen. Hij deed haar kleren, schoenen en sokken uit en nam haar op blote voeten mee naar het kaarslicht. Hij legde zijn imamgewaad op een grafsteen naast de kaars. Onverwachts toverde hij een tros rode druiven tevoorschijn en hij legde die op haar blote borsten en at ze van haar af. Het sap van de druiven liep over haar borsten en buik, hij likte het op en Zinat ging bijna dood van genot.
Ze waren zo bezig dat ze niet merkten dat iemand met een handlantaarn de raampjes van de kelder passeerde.
De invalimam was dronken van Zinat en het sap, hardop reciteerde hij de Al Falag terwijl hij boven op haar lag:
∗
“Ik zoek bescherming bij Hem De Heer van de ochtendschemering Tegen het kwaad dat Hij geschapen heeft En tegen het kwaad van de donkere nacht Als hij aanbreekt…”
∗
Hij sprak en Zinat luisterde met gesloten ogen, ze merkten niet dat iemand met een handlantaarn de trappen van de kelder afdaalde.
Op een gegeven moment zagen ze het licht en hoorden de voetstappen. Zinat duwde de imam weg, pakte haar zwarte chador en verschool zich in het donker.
De invalimam draaide zich om en zag een silhouet met een handlantaarn boven zijn hoofd staan.
“Imam! Pak je koffer!”