Aroesi
De dag van de aroesi, de bruiloft, brak aan.
Zinat Ganoem vroeg haar dochter bij zich, deed de deur dicht, kuste haar en vroeg: “Benje blij met je huwelijk met Galgal?”
“Ik weet het niet…”
“Je moet blij zijn, hij is een knappe man enje vader zegt dat hij erg ambitieus is.”
“Juist daarom ben ik bang.”
“Ik was ook bang toen ik met je vader trouwde, alle meisjes zijn bang als ze opeens met een onbekende man weg moeten gaan, maar zodra jullie bij elkaar zijn verdwijnt die angst. Uiteindelijk moet ieder meisje trouwen en het huis van haar vader verlaten.”
Zinat Ganoem suste haar dochter met geruststellende woorden, maar diep in haar hart had ook zij haar twijfels. Ze wist niet waarom. Plots kwamen al die nare herinneringen van vroeger terug. Maar ze liet Sediq niets merken.
“Ik kan het nog steeds niet geloven,” zei ze tegen haar.
“Wat kunje niet geloven?”
“Gewoon, dat je zo groot geworden bent, dat je gaat trouwen en straks weggaat.”
“Waarom klink je zo droevig?”
Tranen sprongen in Zinats ogen.
“Om jouw geluk,” zei ze en ze kuste haar dochter.
∗
Zinat was vanaf het moment dat Sediq geboren was bang geweest om haar te verliezen. Bang om haar opeens dood aan te treffen, in haar bed, in de tuin of bij de hooz.
Sediqs kindertijd waren zwarte jaren voor Zinat. De angst liet haar in die tijd niet met rust. ‘s-Nachts durfde ze niet naar bed te gaan door de gruwelijke nachtmerries die ze had.
Zinat Ganoem was een nicht van imam Alsaberi en ze was pas zestien toen ze met hem trouwde. Eerst kregen ze een dochtertje, Ozra. Ze was vijf jaar ouder dan Sediq en achttien toen ze met een man uit Zinats familie trouwde. Ze had nu drie kinderen en woonde met haar man in Kashan.
Daarna baart Zinat een zoon, Abbas. Het jongetje wordt meteen als de hoop van de familie gezien, hij zal later Alsaberi opvolgen in de moskee. Maar op een warme zomerdag gebeurt er iets vreselijks als ze alleen met hem thuis is.
Het kind heeft net leren lopen en achtervolgt wankelend maar met plezier de katten van het huis. Op een gegeven moment gaat Zinat naar boven naar haar kamer en vergeet het kind compleet. Pas als ze de stilte hoort, kijkt ze uit het raam, maar ze ziet Abbas nergens. Ze stuift de trap af en ziet de katten bij de hooz zitten. In het water drijft het lichaam van haar zoon. Schreeuwend probeert ze het kind uit het water te trekken. Een paar mannen die het geschreeuw van Zinat hebben gehqord, verschijnen op het dak van de moskee en schieten haar te hulp. Ze grijpen het kind bij zijn buik, maar tevergeefs. Zinat gilt. Ze pakken het kind bij zijn voeten en schudden het in de lucht, maar ook dat werkt niet. Zinat gilt. Ze steken een vuur aan en houden het kind boven de warme vlammen. Maar het is allemaal te laat. Zinat gilt. De mannen laten het kind op de grond liggen en trekken Zinats chador over hem heen. Abbas, de hoop van het huis, is gestorven.
∗
Niemand verweet Zinat wat er gebeurd was. Maar zij trok zich geschrokken terug in haar kamer.
Aga Djan ging bij haar langs en sprak haar aan: “Zinat, ik leg me neer bij Gods wil. Jij moet hetzelfde doen.”
Verder werd er in het huis niet meer gesproken over Abbas. Maandenlang huilden ze in stilte, maar er werd niet over gepraat. Zinat zag de stilte als een straf, een zware straf.
Eenjaar later raakte ze zwanger van Sediq. Ze verliet haar kamer en hielp de grootmoeders in de keuken. Pas twee jaar later, na de geboorte van Ahmad, rechtte Zinat haar rug en keerde terug naar het gewone leven.
∗
Of het met het ongeluk te maken had of niet, Zinat vond nooit meer haar plek binnen het huis. Ze leefde in de schaduw van Fagri Sadat. Ze voelde zich een tweederangs vrouw.
Als Fagri Sadat zoiets was overkomen, zou Aga Djan naast haar staan en hij zou doen wat hij kon om haar pijn te verzachten.
Maar Alsaberi was zwak, hij had het Zinat nooit verweten, maar hij had haar ook nooit gesteund in al die moeilijke jaren. Hij had haar nooit omarmd of haar met lieve woorden toegesproken. En als je manje negeert, zullen anderenje ook negeren. Alsje eigen manje niet ziet staan, wordje ook niet door anderen gezien. Net als nu. Haar dochter ging trouwen en niemand had haar toestemming gevraagd.
“Het geeft niets,” zei Zinat in de spiegel toen ze haar tranen wegveegde, “mijn tijd komt nog.”
∗
Het was druk in huis. Op de binnenplaats had men een heel lang gordijn opgehangen, het gordijn dat men in de moskee gebruikte om de vrouwen van de mannen te scheiden tijdens het gebed.
Er waren dure tapijten uitgerold en de mannen van de moskee hadden de muren van het huis bedekt met wandkleden waarop opgewekte heilige teksten stonden.
Aan de takken van de bomen hing groen satijn waarop poëzie van de meesters was gedrukt. Men had de bekendste zanger van heilige teksten uit Qpm laten komen. Als hij een ritmische soera uit de Koran zong, maakte dat een onuitwisbare indruk op iedereen.
Aga Djan had zijn nieuwe pak aangedaan en was naar de kapper geweest. Hij hield van nieuwe, schone kleren en dankzij Fagri Sadat was hij een van de weinige koopmannen van de bazaar die tijd aan zijn uiterlijk besteedde. Zijn knecht op de bazaar zorgde ervoor dat zijn schoenen altijd gepoetst waren en de grootmoeders streken zijn hemden. Fagri Sadat plaagde hem soms: “Je bent de knapste man van de stad. Als je je net geschoren hebt en je hoed opzet, gelooft niemand dat je ook nog de Koran uit je hoofd kent!”
∗
De imam zat nog altijd in zijn bibliotheek. Straks, als iedereen binnen was, zou hij zich even laten zien en dan weer naar zijn boeken terugkeren.
Het feest was begonnen, de families en de belangrijke mannen van de stad kwamen geleidelijk binnen. De mannen gingen naar de rechterkant van de binnenplaats, waar de oude ceder stond, en namen plaats in de stoelen om de hooz. De vrouwen liepen verder, ze verdwenen achter het grote gordijn en gingen om de mooie, geurige tuinen zitten die door Am Ra-mazan, de tuinman van het huis, goed verzorgd waren. Nie-xmand had zijn kinderen meegenomen, iets wat niet gebruikelijk was. Normaal waren de kinderen de eerste gasten, maar bij deze unieke gelegenheid niet. De gasten werden met thee en de heerlijkste lekkernijen van de bakker ontvangen. Zowel bij de mannen als bij de vrouwen werd er rozengeur in de handen gespoten.
Iedereen was benieuwd naar Galgal, vooral de vrouwen.
Er stopte een auto voor de deur en de burgemeester stapte uit. Aga Djan verwelkomde hem. De mannen stonden op toen hij binnenkwam en plaatsnam naast de hooz.
Er stopte een tweede auto voor de deur en iedereen wist dat het de bruidegom was. Aga Djan ontving Galgal en nam hem mee naar de plek waar de burgemeester zat.
Hij kwam overeind om Galgal te feliciteren, maar de jonge imam deed alsof hij de burgemeester niet zag of kende. Hij vond hem een knecht van de sjah en zou nooit naast hem gaan zitten, laat staan hem de hand drukken. De burgemeester ging weer zitten en er werd verder niets gezegd. Aga Djan was met iemand anders in gesprek en zag daardoor niet wat er tussen Galgal en de burgemeester gebeurde.
Tegen drie uur arriveerde de man van de burgerlijke stand met zijn twee bebaarde assistenten. Ze droegen elk een groot registratieboek onder hun arm en gingen aan de tafel zitten waar straks de huwelijksakten ondertekend zouden worden.
Ze sloegen meteen hun boeken op en openden de ceremonie officieel. Op dat moment werd het rumoerig aan de andere kant van het gordijn, de vrouwen riepen: “Salam baar Fatéme, salam baar Fatéme!”
Iedereen begreep dat de bruid was gearriveerd en dat ze in haar stoel aan de tafel was gaan zitten waar de mannen van de burgerlijke stand druk aan het schrijven waren.
De bruid was mooier dan ooit. Ze had een melkkleurige jurk aan en droeg een lichtgroene chador met daarop roze bloem-figuurtjes. Ze had voorzichtig wat mascara opgedaan en je zag dat een rij haartjes van haar wenkbrauwen was geëpi-leerd. Ze zag er zo meer uit als een jonge vrouw dan als een meisje.
De man van de burgerlijke stand vroeg naar de geboorteakte van de bruid. Aga Djan haalde een paar papieren uit zijn binnenzak en overhandigde ze aan hem. De man noteerde alles geduldig in zijn grote boek en vroeg vervolgens naar de geboorteakte van de bruidegom.
Galgal zocht in zijn zakken, maar haalde niets tevoorschijn, hij praatte zachtjes met zijn vader. Hij zocht in zijn tas. Iedereen keek naar hem en wachtte op zijn papieren, maar hij had geen papieren bij zich.
“Ik heb ze vergeten,” zei Galgal.
Achter het gordijn bij de vrouwen werd druk gereageerd.
Dit was een ongewone toestand.
De man van de burgerlijke stand dacht even na en zei: “Hebt u misschien iets anders bij u waarmee u uzelf kunt legitimeren?”
Galgal zocht weer in zijn zakken, praatte zachtjes met zijn vader. Nee, hij had geen enkel legitimatiebewijs bij zich.
Weer werd het rumoerig aan beide kanten van het gordijn. Aga Djan keek naar de burgemeester en las wantrouwen in zijn ogen. Hij keek naar een paar vooraanstaande mannen van de bazaar, nee, niemand keurde dit goed. Hoe was het mogelijk dat Galgal wilde trouwen en de noodzakelijke papieren niet bij zich had? Iedereen wachtte op de reactie van Aga Djan. Die was bang dat Galgal opzettelijk zijn papieren niet meegenomen had. Misschien wilde hij de familie op deze manier in een hoek drukken en zonder officiële registratie met hun dochter trouwen. Dat was misschien gebruikelijk op het platteland, de dorpsimam las dan de huwelijkssoera op, de bruid zei ja, de bruidegom zei ja en zo kreeg de man toegang tot het bed van de vrouw. Bij zo’n huwelijk was de man vrij om nog een paar vrouwen te nemen. Maar dat soort huwelijken vonden niet meer plaats in de stad en al helemaal niet in een voorname familie zoals die van Aga Djan.
“Misschien heb je de papieren bij je vader thuis laten liggen,” zei Aga Djan tegen Galgal.
“Nee, ik denk van niet. Ze liggen in Qpm.”
Aga Djan ging naast de burgemeester zitten en praatte met hem.
“U hebt gelijk,” zei de burgemeester, “u moet het niet doen!”
Daarna liep Aga Djan naar Alsaberi, die net de bibliotheek verlaten had en met de conciërge van de moskee naast de ceder stond.
“Het gaat nu niet door,” zei Aga Djan, “hij moet zijn papieren gaan halen.”
“Dan moet hij naar Qpm en is hij niet eerder dan middernacht terug. Misschien is het verstandig om de huwelijkssoera alvast voor te lezen. Dan kan hij daarna gerust naar Qpm gaan om zijn papieren te halen.”
“Nee, want als we eenmaal de soera hebben gelezen, is het afgelopen. Dan heeft hij onze dochter en kunnen we verder niets doen. Als hij haar dan meeneemt, blijven we met lege handen achter. Jij weet dat beter dan ik.”
“Je hebt gelijk. Laat hem zijn papieren halen,” antwoordde Alsaberi en hij keerde terug naar de bibliotheek.
∗
Aga Djan liep naar de man van de burgerlijke stand en zei: “Zonder geldige papieren geen huwelijk!”
Iedereen praatte door elkaar heen.
Aga Djan richtte zich tot Galgal en zei beheerst: “Ik wacht. Wij wachten. U kunt gerust naar Qpm gaan om uw papieren te halen.”
Galgal had die reactie niet verwacht.
“Maar dat kan niet! Er rijdt nu geen trein naar Qpm. En ik vertrouw de bussen niet.”
“Ik zal het regelen,” zei Aga Djan.
Hij liep weer naar de burgemeester en sprak met hem. De burgemeester knikte een paar keer instemmend.
“Het is geregeld,” zei Aga Djan, “er komt straks een jeep om u op te halen, de chauffeur van de burgemeester brengt u weg. Ik heb geduld, maar u moet opschieten.”
Galgal was de mond gesnoerd. Hij kwam overeind en liep kwaad naar de deur in afwachting van de jeep. Een ogenblik dacht Aga Djan iets gemeens in zijn ogen te lezen, alsof plots zijn masker viel en zijn ware gezicht verscheen.
∗
Het was niet de bedoeling dat de gasten voor het diner zouden blijven. Maar Aga Djan richtte zich tot de aanwezigen en zei: “Neemt u het me niet kwalijk. Dit kan gebeuren, ik nodig u allemaal van harte uit voor het diner.” En hij stuurde Shahbal onmiddellijk naar het restaurant tegenover de moskee om het diner te regelen.
Fagri Sadat riep Aga Djan op zijn kamer, ze wilde hem spreken: “Denkje nietdat je te hard bent opgetreden?”
“Misschien moet ik het niet zeggen, maar ik vertrouw hem niet.”
“Nu al niet?”
“Hij is geen gewone imam, hij is scherp, ik had niet verwacht dat hij zonder papieren zou komen opdagen. Hij heeft een plan, maar wat weet ik niet.”
“Jullie mannen hebben het altijd over een plan, wat voor een plan?”
“Het is nu een gedane zaak en hij is onderweg naar Qpm. We zullen geduld moeten hebben.”
“Zo gaat het altijd, mannen beslissen en vrouwen moeten geduld hebben.”
“Dat is niet waar. Ik ga een dochter van ons huis niet zomaar weggeven. Ik dacht dat jij dat wel zou begrijpen.”
“Ik begrijp je, maar wat moet ik tegen de vrouwen zeggen?” zei ze zonder naar hem te kijken.
“Je weet wat je tegen de vrouwen moet zeggen. Ontvang ze, eet met ze, toonje glimlach, laat ziendat je boven deze gebeurtenis staat en blijf geduldig.”
∗
Om halfelf was er nog geen teken van Galgal. De gasten waren klaar met dineren. De bedienden liepen voor de zoveelste keer met verse thee rond. De waterpijpen gingen van hand tot hand. De burgemeester, die een paar uur weg was geweest, was weer terug. De mannen van de bazaar gingen na het eten een wandeling maken langs de rivier. Ze hadden hun begrip aan Aga Djan getoond: zij zouden precies hetzelfde gedaan hebben.
Shahbal stond op het dak van de moskee en hield de straat in de gaten.
Toen hij de auto eindelijk aan zag komen, gaf hij Aga Djan een signaal.
Even later stopte de jeep voor de deur.
Galgal stapte uit en liep rechtstreeks naar de man van de burgerlijke stand en legde demonstratief zijn papieren voor hem neer op tafel.
Iemand riep: “Sa lawat baar Mohammad…”
Iedereen riep: “Sa lawat baar Mohammad!”
Aga Djan glimlachte. De mannen van de bazaar keerden terug van hun wandeling. De zanger zong luid:
“Bij de nacht wanneer ze toedekt! Bij de dag wanneer ze verschijnt! Bij de zon en haar morgenlicht! Bij de maan, wanneer zij haar volgt! Bij de dag, wanneer zij hem beschijnt! Bij de hemel en wie haar heeft gebouwd! Bij de aarde en wie haar hebt uitgebreid! Bij de ziel en wie haar heeft gevormd!”