Cinema

Godaja to boesideie hitj gah

labbe sorge fame zani

mast ra?

be pestane kaelsh

zadi dast ra?

God, heb je ooit

de rode lippen van een

aangeschoten vrouw

gekust?

Heb je ooit

haar nog niet rijpe

borsten aangeraakt?

Dit gedicht lag op het bureau van Galgal. Aga Djan, die toevallig langsliep, zag het liggen, pakte het op en las het. Hij kon niet geloven wat hij las.

“Godaja to boesideie hitj gah.”

Het gedicht was schokkend. God, kussen, een aangeschoten vrouw, nog niet rijpe borsten, en dat allemaal op het bureau van Galgal.

De naam van de dichter stond onder in de hoek: Nosrat Raha-mani, maar Aga Djan had die naam nooit eerder gehoord.

Wie kon hij zijn?

Hoe durfde hij zulke godslasterlijke dingen op papier te zetten?

Alles is uit de hand gelopen, mompelde Aga Djan. De sjah stimuleert het, maar waar heeft Galgal deze rotzooi voor nodig? En waarom neemt hij zulke dingen mee naar de bibliotheek?

Er lagen nog een paar andere gedichten op het bureau, Aga Djan begon er een te lezen. Het was een opmerkelijk gedicht, het was namelijk geschreven door een vrouw:

Mijn dorstige lippen

Zoeken jou

Trek mijn kleren uit

Omarm me

Hier mijn lippen

Hier mijn hals en brandende borsten

Hier mijn zachte lichaam!

Hij hoorde de voetstappen van Galgal op de binnenplaats, hij kon het gedicht niet uitlezen; vlug legde hij het terug op het bureau, liep naar de boekenkasten en deed alsof hij iets zocht.

Toen Galgal binnenkwam, pakte Aga Djan een boek uit de kast. Snel verliet hij de bibliotheek en ging peinzend naar zijn werkkamer.

Het gedicht liet hem niet los, bleef in zijn gedachten hangen, hij kon zich niet meer concentreren op zijn werk:

Hier mijn lippen

Hier mijn hals en brandende borsten

Hier mijn zachte lichaam!

Wie zou die dichteres kunnen zijn?

Was het land zo veranderd dat vrouwen zo vrijelijk over zichzelf konden praten?

Was het land zo veranderd dat vrouwen zich zo intiem over hun lichaam en hun verborgen gevoelens konden uiten?

En hoe kon het dat hij dat niet had gemerkt?

Waar waren die vrouwen? Waarom kwam hij ze niet tegen? Hoe zagen ze eruit? En waar woonden ze? Allemaal in Teheran?

De sjah, alles kwam door de sjah en door de Amerikanen. De Amerikaanse cultuur stroomde door de radio’s, de televisies en de films de huizen binnen.

Het regime deed er alles aan om de jeugd uit de moskee te halen en voorstander van de sjah en zijn ideeën te maken.

De sjah was met een ‘Witte Revolutie’ begonnen. Hij had een dun boekje uitgegeven waarin zijn idealen voor het vaderland stonden. Hij wilde het analfabetisme bestrijden en daarom stuurde hij jonge vrouwen naar de dorpen om daar als leerkracht te werken. Ze deden hun sluier af, zetten een pet op en klommen als een soldaat van de sjah de bergen op om in afgelegen dorpen een school op te bouwen.

Ja, alles was veranderd en Aga Djan had het niet gezien of wilde het niet zien. De sjah was hard op weg om het land te industrialiseren en daarom kregen veel buitenlandse investeerders toestemming om in Teheran en andere grote steden een fabriek te beginnen. En ook Senedjan werd onderworpen aan deze nieuwe ontwikkelingen.

Tientallen Japanse en Europese ondernemers maakten gebruik van deze kans. Net buiten de stad werd er een tractorbe-drijf gebouwd waar straks honderden jonge mensen uit de stad en uit omringende dorpen zouden gaan werken.

De leiding van de fabriek zou in handen komen van de bekende Japanse tractorproducent Mitsubishi. Het was de bedoeling een soort kleine tractor te maken die de boeren in de bergen konden gebruiken. Met overheidssubsidie had straks elke boer zo’n tractor en op die manier bond Mitsubishi de boer aan de sjah.

Nee, Aga Djan was niet op de hoogte van alles, hij was achtergebleven, hij luisterde nooit naar de radio en had nooit een televisietoestel gehad. Hij zou Farah Diba, de vrouw van de sjah, op de televisie moeten zien om te begrijpen wat er aan de hand was in het land.

Zij werkte hard om de vrouwen van het land een nieuw gezicht te geven. Aga Djan wist niet dat ze zeer geliefd was bij de vrouwen, zelfs bij de vrouwen die elke dag naar de moskee gingen.

Ze was de derde vrouw van de sjah en van haar kreeg hij zijn eerste zoon, een kroonprins. Zijn eerste twee vrouwen konden hem geen zoon geven. Hij had Farah Diba in Parijs ontmoet. Zij studeerde daar en hij kwam haar op een feest tegen.

Nu was ze koningin van het land en wilde de positie van de vrouwen verbeteren, hen uit de keuken bevrijden.

Tot nu toe liep alles naar wens en zag het ernaar uit dat de sjah erin geslaagd was de ayatollahs in de moskeeën te houden.

Dus reisde Farah Diba elke maand met een gerust hart even naar Parijs om bij de vermaarde boetieks waar bekende Holly-woodsterren hun kleding kochten, te winkelen.

Terwijl de New York Times het land onder leiderschap van de sjah een oase van rust noemde, maakte Farah Diba een afspraak bij een Franse kliniek om haar Perzische neus een Franse vorm te geven. En met een nieuw kapsel kwam ze terug naar het vaderland.

Geen krant durfde iets over haar neus te schrijven, maar haar kapsel werd meteen overgenomen door alle vrouwen van het land die naar een kapster gingen. Iedereen had het over Farahs coupe; zelfs Fagri Sadat, de vrouw van Aga Djan, had haar haar Farahi (naar Farahs stijl) geknipt, maar Aga Djan had het niet gemerkt.

Men was bezig in Senedjan een vrouwenkliniek op te zetten. Volgens de laatste statistieken was gebleken dat vrouwen in gelovige steden en religieuze dorpen meer vrouwenklachten hadden dan andere vrouwen, maar ze lieten zich niet door mannelijke artsen behandelen. Daarom hadden de autoriteiten in de religieuze steden besloten klinieken te openen waar alleen vrouwelijke artsen mochten werken. De kliniek van Senedjan zou de eerste en grootste vrouwenkliniek van het land worden.

Het koninklijke bureau van Farah Diba steunde de plannen en Farah zou persoonlijk naar Senedjan reizen om de kliniek te openen.

Galgal volgde alle ontwikkelingen van het land en geleidelijk nam hij het alledaagse leven van de stad op in zijn toespraken. Laatst had hij de burgemeester bekritiseerd om het feit dat de stad nog geen waardige bibliotheek had en dat de kiosken goedkope vertaalde Amerikaanse romannetjes als literatuur aan de jeugd verkochten.

Een andere keer nam hij het kleine theater van de stad onder vuur, omdat er een toneelstuk was opgevoerd waarin een imam belachelijk werd gemaakt. Het stuk was bedoeld voor scholieren, elke dag kwam een school met een groep leerlingen naar het theater. Galgal was razend: “Het is een schande voor de eerbiedige stad Senedjan. Hoe durft men een imam op het podium te zetten om de jeugd aan het lachen te maken? Ik waarschuw de bazaar: er is een sluw offensief begonnen tegen de islam in deze stad. Hebbenjullie in de schooltassen vanjullie kinderen gekeken om te zien met wat voor godslasterlijke ideeën jullie kinderen worden opgevoed op school? Zijn jullie op de hoogte van de giftige soort poëzie die als literatuur aan jullie dochters wordt gegeven? Mijn handen trilden toen ik een paar van die gedichten onder ogen kreeg. Uit respect voor onze vrouwen achter het gordijn zal ik het niet over de inhoud van die gedichten hebben. Men heeft de oorlog verklaard aan ons geloof. Speel niet met vuur. Ik waarschuw iedereen! Doe het niet!”

De burgemeester hoorde de harde woorden die uit de moskee kwamen. Om een escalatie te voorkomen gaf hij opdracht aan het theater om het stuk niet meer op te voeren.

Het incident was nog niet overgewaaid of er gingen al geruchten dat men plannen had om een bioscoop in de stad te bouwen.

Een bioscoopondernemer die in Teheran een paar grote bioscopen bezat, had het oude badhuis van Senedjan, dat niet meer als zodanig functioneerde, gekocht om er een bioscoop van te maken. Het was een monumentaal gebouw, een unieke plek voor culturele activiteiten, een juiste plek voor een cinema.

Galgal liet de burgemeester meteen weten dat een bioscoop in de religieuze stad Senedjan onacceptabel was, maar de burgemeester liet hém weten dat de gemeente er niet bij betrokken was en dat de beslissing al in Teheran was genomen. Het koninklijke culturele bureau had het plan als bijzonder project gestimuleerd en Farah Diba had het persoonlijk goedgekeurd.

Toen de eigenaar van de aanstaande bioscoop hoorde dat Farah Diba voor de opening van de vrouwenkliniek naar Senedjan wilde komen, besloot hij alles op alles te zetten om de bioscoop af te krijgen, zodat hij haar kon vragen de bioscoop te openen.

Hij nam contact op met Teheran en er werd geregeld dat Farah op de avond van de dag waarop ze Senedjan bezocht de bioscoop zou openen. Maar omdat Senedjan een religieuze stad was, besloot men het nieuws tot het laatste moment geheim te houden.

Op een zonnige donderdag verscheen er een grote helikopter boven de stad die drie rondjes maakte boven de bazaar. Alle scholieren stonden klaar aan weerszijden van de straten waarlangs Farah Diba straks in een auto met open dak naar de kliniek zou rijden.

De scholieren juichten, klapten in hun handen en riepen: “Djawid sjah, lang leve de sjah!” Tegelijkertijd vlogen er drie straaljagers over. Ze lieten drie stroken rook in de kleuren van de nationale vlag achter. Tientallen agenten van de geheime dienst liepen in burger tussen de menigte en op alle hoeken van de straten stonden legerauto’s vol soldaten, gereed om elk teken van onrust onmiddellijk in de kiem te smoren.

Farah Diba zwaaide glimlachend naar de menigte. Een fris briesje speelde met haar haar, ze straalde macht uit.

Terwijl ze langsreed, deden de leraressen en medewerksters van de kliniek hun sluiers af om haar te laten zien dat ze hetzelfde kapsel hadden en ze gilden van opwinding en wapperden met hun sluiers.

De camera’s namen alles op om straks op de televisie te kunnen laten zien hoe de vrouwen van de religieuze stad Senedjan Farah Diba hadden gehoorzaamd en haar als voorbeeld in hun armen hadden gesloten.

Het was de eerste reis van Farah naar een religieuze stad. Voor het regime was het een graadmeter om te kijken of het erin zou slagen om ook de gelovige antiregimesteden te veroveren. En het was blijkbaar goed gegaan, zo goed dat de televisie niet wilde wachten tot acht uur ‘s-avonds om het reisverslag uit te zenden, maar meteen al om zes uur tijdens het nieuws verslag uitbracht. De gebeurtenis werd als de definitieve overwinning van het regime op de ayatollahs beschouwd. Maar ze hadden iets over het hoofd gezien, iets wat op het eerste gezicht niet zo belangrijk leek.

Enkele jonge vrouwen uit Senedjan, die als verpleegsters in de nieuwe kliniek zouden werken, stonden in witte doorzichtige zustersjassen met korte mouwen voor de deur van het ziekenhuis. Toen Farah Diba uit haar koninklijke auto stapte, liepen de fotografen naar voren. De camera’s richtten hun lens op de vrouwen. Ze overhandigden de koningin een prachtige bos bloemen en bogen hun hoofd eerbiedig. Maar omdat hun witte zustersjassen doorzichtig waren, waren hun lichtblauwe onderbroekjes zichtbaar. De bazaar schrok en Galgal, die het nieuws gehoord had, kon niet meer eten.

Hij was razend, beschouwde het als een klap in het gezicht van de ayatollahs en een opzettelijke belediging aan het adres van de bazaar. Het incident had plaatsgevonden in de stad waar hij de imam van de Djomè-moskee was. Hij moest hier straks op reageren in zijn rede.

Tegen de avond ging de telefoon van Aga Djan; iemand uit Qpm wilde met Galgal spreken. Het was een kort gesprek, een eenzijdig gesprek, want Galgal zei niets, hij luisterde alleen en besloot met: “Nee, ik wist het niet. Ja, ik begrijp het. Oké, ik weet voldoende. U ook.”

Aga Djan begreep niet waar het gesprek over ging en vroeg ook niet met wie Galgal gesproken had. Toen hij later door het raam de bibliotheek in keek, zag hij Galgal onrustig ijsberen.

De uitzending suggereerde dat Farah Diba na de opening van de kliniek de stad had verlaten en terug naar Teheran was gegaan, maar in werkelijkheid was ze nog niet vertrokken. Ze was naar een oude, historische vesting buiten de stad gevlogen.

De vesting aan de rand van de woestijn was omgebouwd tot een herberg. Het was een soort karavanserai, langs de Zijde-route, waar vroeger reizigers en handelaars overnachtten.

Omdat Farah in Parijs architectuur had gestudeerd, had ze de leiding over de restauratie van een aantal historische gebouwen in het land. Ze besteedde vooral veel aandacht aan het herstel van de vesting.

Later die avond zou ze naar Senedjan terugkeren voor de opening van de bioscoop.

De eigenaar van de bioscoop had speciaal voor de gelegenheid een nieuwe Amerikaanse liefdesfilm uit Teheran laten komen, één die nog nergens in het land was vertoond. Hij had verder niemand van het koninklijke bezoek op de hoogte gesteld, maar hij had wel gezegd dat er een paar belangrijke gasten uit Teheran aanwezig zouden zijn.

Toen Farah Diba in de oude vesting aan tafel ging om haar maaltijd te nuttigen en wat uit te rusten, pleegde Galgal een heimelijk telefoontje op de kamer van Aga Djan. Hij voerde fluisterend een kort gesprek met iemand in Qpm.

Om zeven uur stond hij klaar om naar de moskee te gaan. Shahbal, die hem kwam begeleiden, merkte dat hij onrustig was.

“Is er iets?” vroeg hij.

“Nee, hoezo?” reageerde Galgal terwijl ze de bibliotheek verlieten.

“Waar gaje het straks over hebben?”

“Ik ben er nog niet helemaal uit, de aanwezigheid van die slet heeft me beziggehouden.”

Shahbal wilde vragen: Welke slet?, maar hij deed het niet, kon het woord ‘slet’ niet in de mond nemen.

“Waar is Aga Djan?” vroeg Galgal.

“Hij is in de moskee.”

Ze gingen de moskee in, de gebedsruimte was vol, er waren meer mensen dan normaal aanwezig. Ze waren waarschijnlijk benieuwd hoe hun imam op het bezoek van Farah Diba zou reageren.

Galgal klom beheerst de preekstoel op, ging zitten en begon op rustige toon over de moskee en de rol van de imam te spreken. De moskee als het hart van de stad en de imam als het wakkere geweten van de gelovigen van de stad.

Hij maakte in zijn toespraak geen opmerking over de opening van de kliniek, ook begon hij niet over de uitzending van het bezoek van Farah Diba op de televisie. Hij richtte zijn pijlen op de bioscoop.

“Pas op!” riep hij opeens met een dreigende vinger. “Besef waar jullie mee bezig zijn!”

Hij laste een stilte in.

“Uit naam van de moskee,” ging hij verder, “uit naam van de stad, uit naam van de bazaar zeg ik, vraag ik, waarschuw ik jullie om het niet te doen. Stop met je duivelse plannen. Sene-djan is geen plek voor de losbandige Amerikaanse cultuur. Geen plek voor zonde. Stop! Anders zullen wij het stoppen!”

“Allaho Akbar!” riep iemand luid.

“Allaho Akbar!” riepen de gelovigen met z’n allen.

Niemand wist wat Galgal met zijn preek bedoelde, maar iedereen begreep dat hij op deze manier zijn woede over de vrouwenkliniek uitte.

De mannen van de bazaar keken tevreden naar Aga Djan, ze waardeerden Galgals reactie.

Aga Djan was ook trots op hem, maar hij besefte dat Galgal het niet lang vol zou houden in Senedjan. Hij was te ambitieus om de imam van een moskee te zijn, hij had ruimte nodig, hij zou het straks benauwd krijgen tussen de muren van de moskee. Maar deze moskee was een goed begin voor hem.

De eigenaar van de bioscoop was er zeker van dat Galgal tegen zijn bioscoop zou preken in de moskee, maar hij was niet bang voor zijn uitlatingen. Hij wist dat de gehele geheime dienst en de politie van de stad hem zouden beschermen. Het was donderdagavond en hij was blij dat de gelovigen tijdens de opening van zijn bioscoop in de moskee zaten en naar Galgal luisterden. Zo kon hij met een gerust hart Farah Diba ontvangen.

Maar hij kende zijn tegenstander blijkbaar niet genoeg, want Galgal was goed geïnformeerd, hij wist precies hoe laat de opening zou plaatsvinden.

Galgal keek op zijn horloge, de tijd naderde, maar hij ontspande zich, wreef over zijn baard en glimlachte. Aga Djan dacht dat hij uitgepraat was over de bioscoop en dat hij ergens anders over zou beginnen. Dat hij de bedreiging voldoende had gevonden. Maar Galgal verraste hem met de vurige soera Abi Lahab, over een vrouw tegen wie God in woede sprak. Hij begon rustig en zei de woorden kalm op:

“Gebroken de armen van Abi Lahab!

Gebroken Abi Lahab!

Gebroken zijn vermogen!

Gebroken de vrouw van Abi Lahab!

Abi Lahab die vuur bracht!

Zijn vrouw die het hout bracht!

Een koord van touw om de nek

Van de vrouw van Abi Lahab!

Gebroken Abi Lahab!”

Aga Djan snakte een ogenblik naar adem, opeens besefte hij dat Galgal meer van plan was dan bedreigingen uiten.

Abi Lahab was de oom van Mohammad, de broer van zijn vader. En hij was de gezworen vijand van Mohammad en van de Koran.

Tijdens de openbaring van de islam, in de nacht waarop Mohammad voor de machthebbers van Mekka een redevoering hield om hen van zijn missie te overtuigen, schold Abi Lahab Mohammad uit en verliet de bijeenkomst. De vrouw van Abi Lahab deed hetzelfde, ze schold Mohammad uit en nam ongepaste woorden in de mond tegen de Koran. En ze stopten niet, ze zetten hun vijandige daad voort op de bazaar en scholden met name de Koran en zijn Allah uit. Mohammad, die eronder leed, kon hen niet tegenhouden. Op een nacht werd hem de soera Abi Lahab geopenbaard:

Tabat jada Abi Lahab Een koord van touw om de nek Van de vrouw van Abi Lahab! Gebroken Abi Lahab!

Als iemand ergens Abi Lahab citeerde, zag iedereen meteen de ernst van de zaak in. Galgal ging verder:

“Gebroken de handen van de man die het oude badhuis van de stad gekocht heeft.

Gebroken de handen van de man die van een oud badhuis een bioscoop wil maken.

Gebroken de deur van het badhuis.

Gebroken de benen van de mannen die nu in dat badhuis bijeen zijn gekomen.

En een koord van touw om de nek van hun vrouwen die zich in dat badhuis bevinden.”

Aga Djan kon zijn hoofd niet meer optillen, niet meer naar Galgal kijken. Hij keek naar de figuurtjes van het tapijt waarop hij zat en had het gevoel dat Galgal hem van achteren vasthield en zijn hoofd naar beneden drukte.

Galgal had hem verrast en hoewel hij eigenlijk blij moest zijn, had hij er gemengde gevoelens over. Waarom had Galgal hem niet verteld dat hij het over de bioscoop wilde hebben? En waarom plotseling die harde toon? Was het goed voor de moskee wat hij deed? Wat voor gevolgen zou het voor de stad hebben? Maar het was nu geen tijd om over zulke dingen na te denken, hij ademde diep in, tilde zijn hoofd op en keek rond.

In de moskee was het doodstil, iedereen keek aandachtig naar Galgal: “Ik had de gemeente al lang van tevoren gewaarschuwd, en ook de nieuwe eigenaar van het badhuis, maar ze wilden niet luisteren. Ze zijn zover gegaan dat ze vanavond een zondige Amerikaanse film in het badhuis gaan draaien. Precies vanavond! Weten jullie welke dag het vandaag is?

Het is de sterfdag van de heilige Fatéme!

Ik, Galgal, de imam van de moskee, verbied het.

Ik, Galgal, de imam van de Djomè-moskee, verbied de toegang tot die bioscoop!

Ik, Galgal, zal met een koran in mijn hand de deur van die zondige plek dichtspijkeren,” zei hij, terwijl hij zijn koran uit zijn zak tevoorschijn haalde.

De massa riep: “Allaho Akbar! Allaho Akbar! Allaho Akbar!”

“Naar het badhuis!” riep Galgal.

Hij kwam overeind en snelde naar beneden.

De massa stond voor hem op.

Aga Djan, die zo’n plotselinge wending niet had verwacht, stond als aan de grond genageld. Hij voelde zich bedrogen door Galgal, hij merkte dat de imam de leiding had overgenomen. Maar het was nog niet te laat. Aga Djan had meer ervaring dan Galgal. Hij moest proberen de touwtjes weer in handen te krijgen en de reputatie en het aanzien van de moskee te behouden. Galgal telde niet mee, alleen de moskee telde. Hij kwam overeind en rende Galgal achterna terwijl hij naar Shahbal riep: “Rennen! Laat hem niet alleen! Ga met hem mee!”

De spanning was zo hoog opgelopen dat niemand meer onder controle te houden was.

“Ik kan het wel,” zei Aga Djan binnensmonds, “ik ben de enige die de chaos kan tegenhouden.”

Galgal liep al in de richting van de bioscoop terwijl hij zijn koran boven zijn hoofd hield. De gelovigen achtervolgden hem terwijl ze ‘Allaho Akbar’ riepen.

De agenten van de geheime dienst, die overvallen werden door de invasie, renden geschrokken door het donker terwijl ze hard in hun portofoon schreeuwden: “Oproer! De bioscoop is in gevaar!”

Met vertraging verschenen er twee politieauto’s, maar de agenten begrepen nog niet wat er aan de hand was en waar de massa mensen naartoe ging.

Een paar legervrachtwagens vol soldaten blokkeerden de weg naar de bioscoop. De gewapende soldaten sprongen uit de wagens en vormden een muur om de demonstranten tegen te houden.

Ook vloog er een helikopter naar de bioscoop. Het toestel landde midden op het Badhuisplein om Farah Diba op te halen.

De auto van de burgemeester stopte op de stoep. De burgemeester stapte meteen uit en rende naar de demonstranten terwijl hij zijn armen boven zijn hoofd in de lucht hield. Hij zocht in de drukte naar Aga Djan en toen hij hem vond, riep hij: “Wat benje in godsnaam aan het doen? Je bent in een val gelopen! Hou die mensen tegen, voordat er een bloedbad ontstaat.”

“Waar heb je het over? De gemeente luistert niet eens meer naar de moskee! Ze beledigt iedereen in de stad met de komst van die bioscoop en nu bedreig jij me met een bloedbad?”

“Nee, dat niet, je begrijpt me verkeerd, ik bedreig je niet, ik vraag je om hulp, het loopt straks uit de hand. Ik kan het niet hardop zeggen.” Toen fluisterde hij: “Farah Diba is in de bioscoop. Geloof me, als die mensen nog dichter bij de bioscoop komen, zal het leger gaan schieten. Doe iets! Hou ze tegen!”

De gewapende soldaten hielden de demonstranten tegen en een legerofficier riep met een luidspreker in zijn hand: “Keer terug! Kom niet verder naar voren!”

Galgal luisterde niet, hield zijn koran boven zijn hoofd en passeerde de officier, hij probeerde zich een weg te banen tussen de soldaten door, maar de officier liep naar hem toe en hield hem tegen.

“Terug, zei ik!” riep hij luid. “Anders wordt er geschoten.”

“Schiet maar!” riep Galgal en hij liep verder.

De officier trok hem aan zijn kraag naar achteren, bracht zijn hoofd naar zijn oor en riep: “Als je niet teruggaat, doe ik je tulband om je nek en neem ik je mee!”

Zijn woorden raakten Galgal, hij gaf de officier een harde duw zodat die struikelde en bijna op de grond viel. De officier greep naar zijn pistool. Aga Djan handelde snel. Hij trok Galgal weg en riep tegen Shahbal: “Neem hem mee!”

Maar Galgal wilde niet mee, hij trok zich los van Aga Djan en holde naar de officier.

Aga Djan kon hem nog net op tijd beetpakken: “Het is genoeg! Nu stop je!”

Galgal duwde Aga Djan aan de kant en schoot naar voren, maar weer haalde Aga Djan hem in, greep hem in zijn kraag en riep: “Vergeet nooit dat ik bepaal!”

Daarna nam hij de luidspreker uit de hand van de officier en riep: “Beste mensen! Doe rustig! Luister! Ik heb goed nieuws!”

Het werd stil.

“Ik heb net met de burgemeester gesproken. De gemeente trekt haar plannen terug. Er komt geen bioscoop in de stad! Keer terug naar de moskee!”

“Allaho Akbar!” riep de menigte.

De gebeurtenis had grote indruk gemaakt. Mensen bleven nog lang voor de moskee staan en Aga Djan was daar blij mee.

De moskee had een harde actie ondernomen en hij was in staat geweest om een slagveld te voorkomen. Het was een rechtstreekse aanval uit een onverwachte hoek tegen de plannen van de sjah en een forse klap in het gezicht van zijn minister-president. Hij wilde de religieuze steden hun macht ontnemen en ze een valse westerse cultuur geven. Morgen zou het verslag van het voorval in alle kranten staan: Muiterij in Se-nedjan!

De Djomè-moskee van Senedjan had zich weer laten gelden. De ayatollahs van Qpm zouden het zeer waarderen en de imams van alle moskeeën in het land zouden erover praten.

Het was nu middernacht, iedereen was naar huis gegaan, de moskee was leeg en de conciërge had de deur van de moskee op slot gedaan. Aga Djan zat in zijn werkkamer en schreef: “Na een stilte heeft onze moskee zich weer laten gelden. Misschien zijn we terug op het oude pad.”

Hij was nog aan het schrijven toen er twee personenauto’s stopten voor de moskee. Een van de auto’s bleef onder de bomen voor de moskee staan en de andere deed zijn lichten uit en reed zachtjes de steeg van het huis in.

Drie agenten in burger stapten uit. De chauffeur bleef in de auto zitten. De hoofdagent liep naar de deur en belde aan, de andere twee bleven bij de auto.

Aga Djan hoorde de bel en rook meteen onraad. Hij had erop gerekend dat de politie morgen op de bazaar langs zou komen, maar niet dat ze midden in de nacht voor de deur zou staan.

De grootmoeders hadden de bel ook gehoord, ze wisten dat er iets ongewoons aan de hand was en dat ze niet naar buiten moesten komen, maar dat ze op de reactie van Aga Djan moesten wachten.

Shahbal, die de bel ook gehoord had, ging onmiddellijk naar de kamer van Aga Djan.

“Het zijn waarschijnlijk agenten,” zei Aga Djan zachtjes, “waarschuw Galgal! Hij moet hier weg! Neem hem mee, via het dak!”

Galgal had de agenten verwacht, hij was nog in de bibliotheek toen de deurbel ging. Hij had meteen het licht uitgedaan, de bibliotheek verlaten en was op zijn tenen naar de trap gelopen.

Aga Djan deed zijnjas aan, zette zijn hoed op en liep naar de binnenplaats. Hij zag het silhouet van Galgal bij de trap. Hij wachtte nog even tot hij in het donker was verdwenen.

Opnieuw ging de deurbel.

“Ik kom eraan!” riep hij en hij liep naar de deur.

De vrouwen stonden achter de gordijnen en hielden alles in de gaten.

“Wie is daar?” riep Aga Djan voordat hij de deur openmaakte.

“Doe open!”

Hij deed de deur open. In het licht van de lantaarn zag hij de agent en de andere mannen die bij de auto stonden.

Hij wist meteen dat het agenten van de geheime dienst waren. Een agent van de stad durfde midden in de nacht niet aan zijn deur te komen. Het waren waarschijnlijk nieuwe agenten, of ze kwamen uit een andere streek. Aga Djan zag het aan hun houding. Ze kenden Aga Djan niet en groetten hem zelfs niet.

“Wat doenjullie heren midden in de nacht voor mijn deur?”

“We zijn op zoek naar de imam! Hij moet mee!” zei de agent terwijl hij zijn politiepasje toonde.

Uit zijn harde woorden proefde Aga Djan de ernst van de situatie. Om wat tijd te winnen, ging hij buiten staan en deed de deur achter zich dicht.

“De imam is niet thuis,” zei hij, “als het dringend is, kunnen jullie hem morgenavond in de moskee spreken.”

De hoofdagent, die niet verwacht had dat Aga Djan de deur achter zich dicht zou doen, riep onhandig: “Laat de deur openstaan!”

“Praat niet zo hard, agent, iedereen slaapt,” zei Aga Djan.

“Doe de deur open,” zei de agent, terwijl hij met zijn vuist op de deur sloeg.

“Gedraag je, agent! Ik heb net gezegd dat de imam niet thuis is. Hij is weg! En weg is weg! Hij is morgenavond aanwezig in de moskee. Verstaje me? Of verstaje me niet?” zei Aga Djan luid zodat Galgal zijn stem zou kunnen horen.

“Doe de deur open, anders schiet ik hem open,” zei de agent en hij maakte de knoop van zijn zwarte pistoolhouder los.

Plots rende een van de agenten de steeg in en riep: “Hij is op het dak van de moskee! Pak hem!”

Onmiddellijk klommen de agenten via de deur op de muur; ze stonden binnen een paar seconden op het dak en renden in de richting van de minaretten.

Aga Djan opende de deur en wilde naar de trap om ook het dak op te gaan, toen een van de agenten riep: “Jij blijft daar!”

Aga Djan liep naar de gastenkamer, bleef onder de bomen in het donker staan en hield alles in de gaten.

“Ik zag een schaduw achter de koepel!” riep een agent vanaf de straat.

“Handen omhoog en naar voren komen!” riep de hoofdagent op het dak.

Aga Djan dacht dat ze Galgal opgepakt hadden en hij liep naar de oude ceder om beter op het dak te kunnen kijken. In het groene licht van de minaretten zag hij dat de hoofdagent met zijn pistool op de koepel gericht naar voren liep, maar hij zag Galgal niet.

“Er is hier niemand!” riep hij naar de agent op straat.

“Ik zag net een schaduw, hij kan niet ver weg zijn!” riep de agent terug.

Het was een opluchting voor Aga Djan, hij ging in het licht van de lantaarn van de hooz staan en riep: “Agent! De schaduw die jullie net op het dak hebben gezien, was die van de conciërge van de moskee. Maak het jezelf niet zo ingewikkeld. De conciërge was net bij mij toen jullie aankwamen. Jullie komen uit een andere streek en kennen de moskee niet. Niemand kan via het dak wegvluchten als er agenten op straat staan. Ik zal het je laten zien.” En hij liep naar de trap om het dak op te gaan.

“Ik heb het je gezegd, de imam is weg,” zei hij tegen de hoofdagent toen hij op het dak was. “Hij is voor een gesprek naar Qpm gegaan, met de nachttrein. Je kunt het stationsloket bellen als je wilt. Ze hebben hem vaak genoeg gezien. Je moet het niet moeilijker maken dan het is. Behalve de koepel van de moskee en de minaretten is er niets op het dak. Kijk nog even rond en verdwijn dan! Hoor je me?”

De hoofdagent reageerde niet, maar scheen met zijn zaklamp op verschillende plekken van het dak.

“Verdwijn met je vieze schoenen van het dak van de moskee en ga mijn huis uit!” riep Aga Djan, terwijl hij hem de trap wees.

De agenten klommen mompelend de trap af en gingen terug naar de binnenplaats.

“Nog nooit heeft een vreemdeling gedurfd dit huis te betreden, nu dringen vier schoften zich hier naar binnen. Het is genoeg geweest, verdwijn allemaal!”

Maar de politieman was niet onder de indruk van de harde toon van Aga Djan, hij beval zijn agenten: “Doorzoek alle kamers, nu!”

De agenten stormden brutaal de kamers in.

“Shahbal!” riep Aga Djan.

Er kwam geen reactie.

“Bel de burgemeester!” riep hij opnieuw, hoewel hij wist dat Shahbal met Galgal meegegaan was.

Hij rende naar zijn werkkamer, zocht in zijn papieren naar het telefoonnummer van het huis van de burgemeester en draaide het nummer: “Haal die schoften uit mijn huis, anders haal ik een geweer uit de kelder en schiet ik ze allemaal dood!”

De agenten sleurden de blinde Moazen uit zijn kamer en doorzochten het vertrek.

“Bastaards!” riep Moazen. “Bastaards die jullie zijn! Ga weg uit mijn kamer! Ga weg uit het huis!”

De deur van de bibliotheek was op slot.

“De sleutel!” riep de hoofdagent.

“Er is geen sleutel!” riep Aga Djan vanaf de andere kant van de binnenplaats.

“Geef de sleutel, anders trap ik de deur in!”

De grootmoeders traden uit het donker, openden de deur van de bibliotheek en deden het licht aan.

Een agent wilde met zijn schoenen aan de bibliotheek binnen lopen.

“Doe je schoenen uit!” riep Golbanoe.

Hij luisterde niet.

“Doe je schoenen uit, schoft!” riep Golebeh.

De agent, die duidelijk onder de indruk was van de ouderdom van de bibliotheek, ging niet verder, maar bleef in de deuropening staan, keek naar de oude boekenkasten en naar het antieke bureau van de imam en liep weer naar buiten.

De andere agenten gingen de donkere tapijtenkamer in. Er hing een half geknoopt tapijt aan de muur. Ze keken achter het tapijt en maakten de grote, antieke kasten open en gooiden de wolcilinders op de grond. Toen verlieten ze de kamer en gingen naar de opiumkamer.

De portofoon van de hoofdagent ging over, hij liep naar de hooz en begon met iemand te praten. Na een minuutje keerde hij terug en hij riep: “Jongens! We gaan!”

Zijn agenten verzamelden zich op de binnenplaats, trokken de deur achter zich dicht en gingen ervandoor.

Aga Djan deed de deur op slot en de lichten uit.

“Hebben jullie iets te eten voor me? Ik heb honger en dorst,” zei hij tegen de grootmoeders.

Hij zat net in zijn stoel toen Shahbal binnenkwam.

“Waar is hij?” vroeg Aga Djan.

“In de moskee.”

“Waar in de moskee?”

“In de oudste grafkelder. De conciërge heeft alles geregeld,” zei Shahbal.

“Hij is veilig in de moskee, maar de agenten zullen terugkeren. Dit waait niet snel over. Ze zullen de moskee in de gaten houden. We moeten hem naar Qpm sturen. Straks als de conciërge de deur van de moskee voor het ochtendgebed opent, zullen ze de moskee in komen en dan kunnen we ze niet tegenhouden. We moeten een manier zien te vinden om hem te laten ontsnappen.”

Op dat moment kwamen de grootmoeders binnen met een zilveren dienblad. Ze rolden een klein, schoon, katoenen servet uit op het bureau van Aga Djan en zetten een sierlijk porseleinen bord neer, met daarop warm brood en kaas. Daarnaast plaatsten ze voorzichtig een antieke theepot met gouden randjes waarin geurige thee dampte en glazen en gingen weer weg. Aga Djan keek naar Shahbal en glimlachte.

“Zo te zien keuren zij uw actie goed,” merkte Shahbal op toen hij thee voor hem inschonk.

“Pak een stoel en eet mee. We hebben nog veel te doen, we zullen niet slapen vannacht.”

Toen ze wat gegeten hadden, liep Aga Djan naar de berging van zijn werkkamer en kwam met een paar spullen terug. Hij legde een schaar, een hoed en een pak voor Shahbal neer op tafel en zei: “Ik heb een plan. Ik ga straks voor de moskee op de stoep staan, alsof ik op iemand wacht. Ik weet dat agenten vanuit hun auto’s alles in de gaten houden, daarom probeer ik hun aandacht te trekken. Jij neemt de schaar en dit pak mee en gaat via het dak de moskee in. Je helpt Galgal zijn baard kort te knippen en vraagt hem dit pak aan te doen en de hoed op te zetten. Als straks de zon opkomt, zullen de mensen voor het gebed komen; ik verwacht meer mensen dan ooit na de gebeurtenissen van gisteravond. Als de mensen na het gebed naar buiten gaan, lopen jullie achter mij aan naar buiten. De rest regel ik. Is dat duidelijk?”

“Duidelijk.”

Het was niet koud, maar er woei een frisse wind vanuit de bergen door de stad op die vroege ochtend. Aga Djan ging zoals afgesproken voor de moskee staan en zag dat de lamp van de straatlantaarn voor de moskee, die lange tijd kapot was geweest, nu brandde. De conciërge was al diverse malen naar het elektriciteitsbureau van de gemeente gegaan, maar nooit kwam er een elektricien om de lamp te vervangen. Aga Djan had zelf een paar keer de directeur van het bureau gebeld om hem te spreken, maar hij kreeg hem niet te pakken.

Er was niemand op straat, maar iets verderop stonden twee mannen op de stoep een sigaretje te roken. Toen ze merkten dat Aga Djan naar hen keek, trokken ze zich terug in het donker.

Een personenauto met daarin vier mannen reed voor de moskee langs, keerde om en reed weer voorbij, maar stopte niet.

De mannen die in het donker stonden, verschenen weer in het licht van de lantaarn. Ze liepen rokend richting Aga Djan en passeerden hem zonder hem te groeten. Het waren mensen van buiten de stad, anders hadden ze Aga Djan zelfs in het donker herkend en gegroet.

Nu hij daar stond, besefte hij eens te meer dat de stad de afgelopen jaren grondig veranderd was. De leiding van de stad was in handen van vreemdelingen gekomen. Tot een paar jaar geleden waren alle autoriteiten van de stad mensen die hij kende, mensen uit de goede families van de stad, de zonen van de handelaars op de bazaar. En als hij, Aga Djan, een van de overheidsinstellingen binnenliep, werd hij meteen door de directeur ontvangen. Nu kende hij de nieuwe directeuren niet. Het waren allemaal mensen die geen enkel contact met de moskee wilden onderhouden. Ze droegen strakke pakken, hadden een stropdas om en rookten dikke sigaren. De stad was als het ware opgesplitst, aan de ene kant stonden de oude traditionele mensen en gebouwen en de bazaar en aan de andere kant stonden de nieuwe directeuren, de nieuwe agenten, de moderne gebouwen, de theaters en de bioscoopgangers. Vroeger was hij in staat alles met één gebaar te regelen, tegenwoordig lukte het hem niet eens om een kapot lampje hersteld te krijgen.

Nu pas begreep Aga Djan de waarschuwing van de burgemeester: “Denk eraan, Aga Djan! Ik kanje niet meer zo helpen als vroeger.”

Hij voelde angst, hoewel hij normaal niet gauw bang was. Tot een paar uur geleden dacht hij dat alles uiteindelijk goed zou komen, zelfs als de agenten Galgal zouden arresteren. Hij was er zeker van geweest dat hij Galgal weer vrij zou krijgen en hem mee naar huis zou kunnen nemen als hij de chef van de politie even belde, maar nu wist hij dat hij zich vergist had.

Het leek alsof hij de frisse bries uit de bergen nodig had om helder na te kunnen denken en de dingen beter te zien. Hij besefte dat zelfs Galgal een vreemdeling was en bovendien een onbetrouwbaar iemand. Wie was hij eigenlijk? Een volkomen onbekende imam die uit Qpm was gekomen en om de hand van hun dochter had gevraagd. En verder? Verder wist hij niets over hem.

De berglucht had zijn werk gedaan, het waas verdween voor zijn ogen en hij zag nu alles anders. Galgal had een gevaarlijk plannetje gesmeed, hij was op de hoogte geweest van de aanwezigheid van Farah Diba in de bioscoop, maar hij had het hem niet verteld. Hij had een ramp willen veroorzaken in de stad, hij had de onwetende moskeegangers naar de bioscoop gelokt om Farah Diba in de val te laten lopen, het land op zijn kop te zetten en er wereldnieuws van te maken. En Aga Djan had niets in de gaten gehad. Wat een geluk dat hij op tijd het plan van Galgal had kunnen dwarsbomen. Galgal had hem bedonderd en nu zat hij in de oude grafkelder. Zijn lot lag in Aga Djans handen. Hij had Shahbal gevraagd om Galgals baard kort te knippen.

Hoewel het koud was, voelde hij het zweet op zijn voorhoofd staan. Om zijn angst te bezweren, begon hij te neuriën:

“Bij het morgenlicht.

Bij de nacht wanneer het stil is!

Hij heeft je niet verlaten.

Heeft Hij jou niet als wees gevonden en jou de weg gewezen?

Jou behoeftig gevonden en rijk gemaakt?

Heeft Hij de last niet weggenomen die zwaar op je rug drukte?

Hij heeft je aanzien vergroot, want met het moeilijke hangt het gemakkelijke samen.”

Hij draaide zich om en merkte dat het licht geworden was. De mensen kwamen in groten getale richting de moskee. Hij voelde zich licht in zijn hart, rechtte zijn rug en ging de moskee in.

Nooit eerder was het voor het ochtendgebed zo druk geweest en er kwamen nog meer mensen aan. Aga Djan had het niet gehoord, maar de mensen hadden op de radio vernomen dat er een rel in Senedjan was uitgebroken, dat een fanatieke imam de stad op haar kop had gezet.

Alle ochtendbladen berichtten over het koninklijke bezoek in de kliniek en over Farahs aanwezigheid in de nieuwe bioscoop. Hier en daar werd gesuggereerd dat de imam de moskeegan-gers waarschijnlijk met zeer verdachte bedoelingen had gemobiliseerd.

Daarom kwam iedereen nu naar de moskee, om de rest van de onrust mee te maken.

De conciërge verscheen, liep naar Aga Djan toe en groette hem. Aga Djan wandelde een klein stukje met hem mee om de zaken nog eens door te spreken. Toen ze weer naar de moskee terugkeerden, ging Aga Djan stiekem de kelder in en liep naar de oude grafkelder. Shahbal dook op uit het donker.

“Waar is hij?” vroeg Aga Djan.

“In de berging.”

“Ga naar boven en vraag je vader of hij met de azan begint!”

Hij liep verder in de richting van de berging, deed de deur voorzichtig open en zei: “Ik ben het!”

In het schaarse licht van de kaars was Galgal onherkenbaar. Hij droeg het pak en had de hoed op, zijn baard was kort geknipt.

“De politie heeft alles op alles gezet om je te pakken te krijgen. Enje weet beter dan ik waarom. Ik zal ook alles op alles zetten om je te helpen ontsnappen, maar ik moet je dit zeggen, ik ben niet blij met die actie vanje. Ik heb het gevoeldat je me bedonderd hebt. Je had me moeten zeggen wat je van plan was, maar je hebt het bewust niet gedaan. Het is nu niet het moment om het over zulke dingen te hebben. Straks, als het gebed afgelopen is, komt Shahbal je ophalen. Samen met de mensen verlaten we de moskee. De neef van de conciërge zal met zijn motor op het bazaarplein op je wachten. Als we daar eenmaal zijn, ga je bij hem achterop zitten en zal hij je naar het dorp Wartje brengen. De imam van Wartje zal je naar Kashan sturen en de imam van Kashan zalje reis naar Qpm regelen. Hier heb ik wat geld voor je. Ik ga nu,” zei Aga Djan en hij liep naar buiten zonder op de reactie van Galgal te wachten.

Hij had hem harder toe willen spreken, hij had willen zeggen: “Je was van plan om de stad, de moskee, het huis en de familie op het spel te zetten. Je hebt mijn vertrouwen geschonden, ik had vanaf het begin af aan al begrepen dat ik je niet vertrouwen mocht, maar goed, gelukkig is alles anders verlopen. Nu wegwezen, ik wil je voorlopig niet meer zien.” Maar hij had het niet gedaan, hij was blij dat hij zijn woede onder controle had gekregen en zijn woorden had verzacht.

Op het moment dat Aga Djan de gebedsruimte binnenging, kwam men voor hem overeind; iedereen wist dat de politie gisternacht het huis was binnengevallen en dat Galgal was ontsnapt.

Een groep vooraanstaande mannen van de bazaar begeleidde Aga Djan naar de plek waar normaal de imam zijn gebed verrichtte.

“Ik heb straks jullie hulp nodig,” fluisterde Aga Djan, “het is een beslissend moment voor de moskee. Galgal is in gevaar. Ik zal het gebed leiden, dat is niet gebruikelijk, maar het is een noodsituatie. Daarna wil ik dat jullie blijven, dan lopen we samen naar de bazaar.”

Na dit gezegd te hebben, liep Aga Djan naar de preekstoel, ging op de eerste tree staan en riep: “Mensen, vandaag is er geen imam voor het gebed. Imam Galgal moest plots naar Qpm. Ik weet dat het niet gebruikelijk is, maar vandaag zal ik de plek van de imam innemen. Het ochtendgebed is kort, volg me!”

Even werd het rumoerig in de moskee, maar toen Moazen ‘Hajje allal salat’ riep, viel er een stilte èn richtte iedereen zich tot Mekka.

Het ochtendgebed is het kortste gebed van de dag en bestaat uit twee keer opstaan, twee keer vooroverbuigen en twee keer je voorhoofd op de grond leggen.

Aan het eind van het gebed liepen de mannen plechtig naar Aga Djan toe en begeleidden hem naar buiten. Toen ze op de binnenplaats waren, zag Aga Djan Shahbal en Galgal uit de kelder komen en zich bij de menigte voegen. Aga Djan had slechts een kleine groep gevraagd om hem tot aan de bazaar te begeleiden, maar velen hadden blijkbaar de urgentie van het moment ingezien en liepen nu in stilte achter Aga Djan.

Overal stonden politieagenten die niet begrepen wat er aan de hand was en waarom die mensen vreedzaam over de stoep richting de bazaar liepen.

De neef van de conciërge stond met zijn motor gereed op de hoek van het bazaarplein, onder een lantaarnpaal. Galgal maakte zich los van de menigte, liep naar de motor en ging achterop zitten. De man gaf gas en zonder om te kijken reden ze weg. Shahbal bleef nog even wachten tot de motor helemaal uit het zicht verdwenen was. Toen begaf hij zich weer in de massa, ging naast Aga Djan staan en fluisterde: “Hij is weg.”