Ghazi, de rechter
“Asthagforolah, asthagforolah asthagforolah asthagforolah asthagforolah asthagforolah asthagforolah asthagforolah asthagforolah asthagforolah asthagforolah asthagforolah asthagforolah,” neuriede Galgal toen hij’ naar Khomeini’s kamer ging.
∗
Iemand neuriet ‘asthagforolah’als hij een zonde begaan heeft of bang is een zonde te begaan of ergens niet mee geconfronteerd wil worden en toch geconfronteerd wordt. Soms is het gewoon een uiting van bewondering voor iets waarvan je niet verwacht had dat het je zou overkomen of een vraag om vergiffenis bij God.
Of je neuriet het net als Galgal als je er zeker van bentdat je straks onontkoombare fouten zult maken.
∗
Khomeini wilde het paleis van de sjah niet als woning, hij koos voor een kamer in een imamschool in een achterstandswijk.
Het was al donker toen hij de kamer in ging en op zijn tapijt ging zitten. Er werden hem een glaasje verse thee en dadels aangeboden. Zodra hij een slok van zijn thee had genomen, vroeg hij om pen en papier.
Een half-uur bleef hij alleen op zijn kamer zitten; toen riep hij om Galgal. Galgal voelde de urgentie van zijn verzoek. Hij sloot de deur toen hij binnen was, knielde voor de ayatollah neer en kuste zijn hand.
Galgal was de eerste persoon die zijn nederigheid toonde, nadat Khomeini als leider het land binnen was gehaald. Op die manier stelde hij zich beschikbaar voor elke opdracht die Khomeini hem zou geven.
Fluisterend vroeg Khomeini hem dichterbij te komen. Galgal begreep dat het een geheime opdracht betrof, hij bracht zijn hoofd naar voren en luisterde.
“Ik benoem je tot de rechter van Allah,” zei Khomeini terwijl hij hem een document overhandigde.
De handen van Galgal trilden.
“Amerika zal er alles aan doen om ons onderuit te halen. Ik wil alle restanten van het regime verwijderd hebben. Verwijder eenieder die zich tegen de revolutie verzet! Is hij je vader, verwijder hem! Is hij je broer, verwijder hem. Vernietig alles wat de islam in de weg staat! Jij bent mijn afgezant, maar je legt je verantwoording alleen af aan Allah. Laat zien dat de revolutie onomkeerbaar is geworden. Je begint nu! Terstond!”
Galgal kuste nog een keer Khomeini’s hand, kwam overeind en verliet de kamer om onmiddellijk aan zijn opdracht te beginnen.
∗
Hoewel het donker was, zette hij de donkere zonnebril op die hij in Parijs had gekocht.
Deze Galgal was niet meer te vergelijken met de Galgal die ooit in Senedjan een oproer tot stand had gebracht om de opening van een nieuwe bioscoop door Farah Diba te voorkomen.
Nu straalde hij macht uit met zijn zwarte tulband en zijn lange zwarte baard, die bij de kin een beetje grijs geworden was. Hij zou angst inboezemen met de positie die hij zojuist gekregen had.
Een uur later stapte hij met een map onder zijn arm in dejeep die voor de deur op hem stond te wachten.
Dejeep bracht hem naar het grootste abattoir van de stad, waar elke dag duizenden koeien en schapen werden geslacht voor de bewoners van Teheran.
Het was de plek waar de belangrijkste functionarissen van het vorige regime in het geheim gevangengehouden werden. Men was bang dat Amerika hen zou bevrijden en daarom waren ze tussen de stinkende koeien in de stallen gestopt.
Galgal ging een donkere ruimte in waar twee stoelen waren neergezet, een hoge stoel achter een tafel voor de rechter van Allah en een lage stoel voor de verdachte.
Er hing een lampje aan het plafond boven de stoel van de verdachte en het verspreidde een zwak geel schijnsel dat alleen het gezicht van de verdachte belichtte.
De tijd drong, morgen bij zonsopkomst moest iedereen begrijpen dat het definitief afgelopen was met het oude regime en dat er geen kans bestond dat de sjah weer door de Amerikanen in het zadel geholpen zou worden.
Galgal legde zijn dossier op tafel en zei: “Breng de eerste verdachte.”
De eerste verdachte was Howeeda, de voormalige ministerpresident van de sjah. Hij werd geboeid naar binnen gebracht.
Howeeda was vijftienjaar lang premier geweest en droeg altijd een keurig pak, liep met een stok in zijn hand, een orchidee in zijn knoopsgat en een pijp in zijn mond. Maar nu had hij alleen een vuile pyjama.
Behalve Galgal was er een gemaskerde fotograaf in de ruimte die op en neer liep en foto’s van de verdachte maakte.
“De verdachte mag gaan zitten!” riep Galgal en hij nam plaats op zijn stoel.
Howeeda ging zitten.
“U staat tegenover de rechter van Allah,” zei Galgal met een ijzige stem, “uw dossier is behandeld, u krijgt de doodstraf. Is er nog iets wat u ons wilt vertellen?”
Howeeda, die altijd als eregast door Amerikaanse presidenten was ontvangen, Howeeda, die tot drie keer toe van de Amerikaanse senaat een staande ovatie had gekregen. Hij, die in Amerika rechten had gestudeerd, zou die stinkende stal nooit als rechtbank kunnen beschouwen en daarom zweeg hij, maar zijn mond bewoog vanzelf alsof hij zijn pijp rookte.
“Zei u iets?” vroeg Galgal.
“Nee, niets,” zei Howeeda gelaten.
“Ik veroordeel de verdachte tot de dood!” zei Galgal. “Het doodvonnis zal meteen worden voltrokken!”
Howeeda, die nog niet tot het besef was gekomen dat hij echt de doodstraf had gekregen, werd direct door twee bewakers meegenomen.
Hij werd naar de opslagruimte achter de grote slachthal gebracht, waar duizenden koeienhuiden van pas geslachte koeien op elkaar gestapeld lagen. Het stonk er zo erg dat je je hand voor je neus moest houden. De bewakers zetten Howeeda tussen twee stapels tegen de muur en blinddoekten hem. Volgens islamitisch gebruik boden ze hem vervolgens een beker water aan, maar die weigerde hij met zijn hand.
Howeeda trilde in zijn pyjama, maar kon nog altijd niet geloven dat ze hem echt wilden executeren, hij dacht dat het een poging was om hem bang te maken. De voetstappen van Gal-gal klonken op de gang. Even later gebaarde hij naar de bewakers, die meteen op een afstand voor Howeeda gingen staan.
“Positie!” beviel Galgal luid als een legerofficier.
De bewakers knielden op de grond en richtten hun geweren op Howeeda.
“Ik ben onschuldig!” riep Howeeda opeens met trillende stem. “Ik wil een advocaat!”
“Vuur!” riep Galgal.
Er werd zeven keer geschoten, Howeeda’s doorboorde lichaam viel neer. Zijn gezicht smakte op de vochtige stenen vloer van de opslagruimte. De fotograaf maakte foto’s.
Galgal keerde terug naar zijn stoel en riep om de volgende.
De voormalige baas van de geheime dienst werd binnengebracht. Hij had de kogels gehoord, van angst kon hij bijna niet vooruitkomen.
“Neem plaats!”
De bewakers hielpen hem op de lage stoel.
“Bent u Basiri?”
“Ja,” zei hij met een vertraging.
“Was u de chef van de geheime dienst in wiens opdracht honderden strijders werden gearresteerd, gemarteld en gedood?”
Basiri gaf geen antwoord.
“Was u de chef van de geheime dienst?” herhaalde Galgal.
“Ja,” antwoordde hij zacht.
“De rechter van Allah veroordeelt u tot de doodstraf!” riep Galgal. “Het vonnis wordt meteen uitgevoerd. Hebt u ons nog iets te vertellen?”
De gevreesde Basiri, wiens naam alleen al ooit iedereen deed sidderen, begon te huilen en smeekte om genade, maar met een enkel gebaar van Galgal werd hij meteen afgevoerd en naar de opslagruimte gebracht waar Howeeda zojuist geëxecuteerd was. Ze blinddoekten hem, boden hem een beker water aan en zetten hem tegen de muur.
“Positie!” riep Galgal hard.
De bewakers knielden en richtten hun geweer op Basiri.
“Vuur tot de laatste kogel!” riep Galgal overtuigend.
Er werd geschoten, de bewakers schoten tot hun laatste kogel, zo kreeg de geëxecuteerde geen kans om op de grond te vallen. Pas na de laatste kogel viel hij met zijn gezicht op een stapel verse koeienhuiden, waar hij met gespreide armen op bleef liggen.
∗
Galgal ging door tot de vroege morgen. Hij liet alle kopstukken van het regime executeren die de afgelopen tijd gearresteerd waren en in het abbatoir gevangen werden gehouden.
Toen hij klaar was waste hij zijn handen en vroeg om een ontbijt. Er werd een rond zilveren dienblad voor hem neergezet met daarop warme melk, honing, gekookte eieren en vers brood. Ook kreeg hij de ochtendeditie van de krant: op de eerste pagina stond een grote foto van Howeeda terwijl hij geblinddoekt de eerste kogel in zijn borst ontving en zijn armen gespreid hoog in de lucht hield.
∗
Gedurende een week ontving Galgal vijftienjonge imams uit Qpm, het waren studenten van de imamschool die de islamitische wetgeving bestudeerden. Hij benoemde ze tot rechters van de islam en stuurde ze naar de grote steden om functionarissen van het voormalige regime die direct bij een misdaad betrokken waren geweest te berechten. Ze kregen allemaal een vrijbrief van hem om ongenadig tegen hen op te kunnen treden.
∗
Er werd aan de deur geklopt bij Aga Djan. Hij was nog niet van de bazaar thuisgekomen, dus deed Hagedis open. Drie gewapende mannen, met een groene doek om hun voorhoofd gebonden, kwamen binnen. Het waren soldaten van Allahs leger, een leger dat bestond uit militante groeperingen en dat tijdens de revolutie in de moskeeën was gevormd om Khomeini’s bevelen uit te voeren.
“Waar is Ahmad?” riep een van de mannen tegen Hagedis.
Fagri Sadat stond in de keuken en zag de mannen, maar omdat ze geen chador om had, kon ze de keuken niet verlaten. Ze opende het raam en riep: “Jongen, wil je mijn chador gaan halen?”
Hagedis haalde haar chador.
Fagri sloeg haar chador om, kwam naar buiten en vroeg: “Heren, wat kan ik voor jullie doen?”
“Waar is Ahmad?” vroeg een van hen weer op brutale toon. “We hebben opdracht gekregen om hem te komen halen.”
“Waar willen jullie hem mee naartoe nemen?”
“Naar de islamitische rechtbank!”
Net op dat moment kwam Ahmad, zonder gewaad en tulband, uit de bibliotheek en liep naar de hooz. De mannen renden meteen naar hem toe.
Ahmad keek geschokt en vroeg hun wat ze kwamen doen.
“Wij zijn gestuurd om je te komen halen, je wordt berecht voor de islamitische rechtbank.”
“Waarom? Wat moet ik daar doen?”
“Dat weten we niet.”
“Ik ga nergens naartoe!” zei Ahmad en hij knielde voor de hooz om zijn handen te wassen.
De mannen grepen hem en sleurden hem naar de deur.
Ahmad verzette zich en riep: “Wat heeft dit te betekenen? Laat me los!”
Maar de mannen luisterden niet naar hem.
“Ahmad worstelde om zich richting Mekka te draaien: Allah, help me!”
Fagri Sadat vroeg Hagedis de deur dicht te doen.
Djawad, die die nacht thuis was gekomen, kwam naar beneden.
“Bel Aga Djan! Nu meteen!” riep Fagri Sadat tegen hem.
Ze ging voor de mannen staan en zei: “Waar zijnjullie in godsnaam mee bezig? Hij is de imam van de moskee! Schamen jul-lie je niet?”
Hagedis hoorde de voetstappen van Aga Djan in de steeg, hij opende meteen de deur en zei iets in zijn eigen wartaal. Aga Djan zag Ahmad worstelend in de handen van de gewapende mannen.
“Hou op! Hou op! Hou op! Wat is dit? Laat hem los!” riep Aga Djan.
Ook Moazen kwam aanlopen, de dochters van Aga Djan keken naar beneden. Aga Djan trok een van de mannen naar achter. Ahmad viel op de grond en wilde naar de trap rennen om het dak op te klimmen, maar een van de soldaten schopte hem hard tegen zijn been, zodat hij naast de hooz viel. De man pakte hem beet, zette zijn knie in zijn rug, drukte hem tegen de grond en boeide zijn handen.
Hagedis stond verbijsterd naast Moazen.
Aga Djan probeerde nog met de mannen te praten: “Ik breng hem zelf wel naar de rechtbank. Ik wil niet dat het op deze manier gebeurt. Ik ben Aga Djan, jullie kunnen op mijn woord rekenen, ik ga met jullie mee. Het is niet correct wat jullie ons aandoen.”
Een van de mannen duwde Aga Djan opzij. Djawad kwam tussenbeide en hield zijn vader tegen: “Het is genoeg geweest, u kunt verder niets doen!”
“Allah! Allah! Allah! Allah! Allah!” riep Ahmad toen de mannen hem met geweld de jeep in duwden.
“Wat is het adres vanjullie rechtbank?” riep Aga Djan machteloos.
De auto reed weg, hij kreeg geen antwoord.
Fagri Sadat huilde. Haar dochters namen haar mee naar boven.
Djawad wilde ook Aga Djan mee naar binnen nemen, maar hij weigerde.
“Wat een vreselijke toestand. Ik wil weten waar ze hem mee naartoe hebben genomen,” zei hij en hij ging de deur uit.
∗
De mannen namen Ahmad geblinddoekt mee naar een geheim adres waar sinds de dag ervoor de islamitische rechtbank functioneerde.
Toen ze de doek voor Ahmads ogen weghaalden, zag hij dat hij in een schemerige kamer stond, maar hij had geen idee waar hij was. Wel wist hij dat de kamer zich in een kelder bevond, hij had dertien treden geteld toen hij naar beneden was gebracht.
De kamer had geen ramen en de muren waren bedekt met grote zwarte doeken waarop met witte verf heilige teksten geschreven waren.
Er stonden een tafel en een hoge stoel met daarachter een groene vlag, het symbool van de islam, scheef aan de muur gespijkerd.
Verder stond er een kleinere stoel waarop Ahmad moest gaan zitten. De mannen lieten hem alleen achter in de benauwde kamer, waar een klein geel lampje dreigend op hem scheen.
Een uur lang gebeurde er niets en bleef hij in de lage stoel zitten.
∗
De stilte van de kamer en de onzekerheid maakten hem bang.
Er werd ergens een deur geopend en er klonken haastige voetstappen op de trap.
Een bewaker kwam binnen en riep: “De rechter van de islam! Ga staan!”
Ahmad stond op. Hij zag de gestalte van eenjonge imam die plaatsnam achter de tafel op de hoge stoel.
“De verdachte mag gaan zitten!” riep hij.
Ahmad ging weer zitten en keek of hij de imam herkende, maar door het licht van de lamp, dat recht in zijn ogen scheen, kon hij het gezicht van de imam niet duidelijk zien.
“Ik lees uw naam voor, als die correct is mag uja zeggen. Vervolgens stel ik een paar vragen waarop u antwoord moet geven,” zei de rechter.
“Ik ben de imam van de stad. Voordat ik uw vragen beantwoord, wil ik mijn tulband en gewaad terug. Anders zal ik geen antwoord op uw vragen geven!”
“U bent Ahmad Alsaberi, zoon van Mohammad Alsaberi.”
Ahmad zweeg.
“De verdachte heeft als actief lid van de geheime dienst opgetreden,” ging de rechter verder, “de zwaarste misdaad die een imam kan begaan.”
“Het is niet waar, ik heb niets gedaan,” verbrak Ahmad zijn stilte.
“Het staat allemaal hier!” antwoordde de rechter, terwijl hij een dossier in de lucht hield.
“Het moet een vals dossier zijn, want ik weet beter dan wie ook dat ik niets verkeerds gedaan heb en geen misdaad op mijn geweten heb.”
“We hebben bewijzen die erop duiden dat u een actieve handlanger van de geheime dienst van de sjah geweest bent,” zei de rechter.
“U kunt geen bewijs hebben, want ik ben nooit een handlanger van de geheime dienst geweest. Als imam van de stad ben ik in contact met iedereen. Het maakt niet uit of het een bedelaar of de chef van de geheime dienst is. Waarschijnlijk hebben ze rapporten van zulke contacten gemaakt. Maar dat kan niet als bewijs voor een rechter dienen! Ik was de imam van de moskee in een roerige periode, iedere keer als ik een felle preek hield, kwamen er agenten om me op het matje te roepen. Ook dat kan een rechter niet als bewijs gebruiken. Ik heb nooit een fout begaan.”
“Je bent verslaafd aan opium,” antwoordde de rechter.
“Dat is geen zonde, bijna alle ayatollahs in dit land zijn verslaafd aan opium,” reageerde Ahmad.
“We hebben bewijs dat je met hoge lieden van de geheime dienst opium hebt gerookt.”
“Dat is waar, maar ik heb alleen opium met hen gerookt, verder niets.”
“Ze hebben je geld gegeven, dat staat hier genoteerd.”
“Dat hoort bij mijn ambt, als imam ben ik de vertrouwenspersoon van de mensen, iedereen geeft me geld met verschillende bedoelingen. Ook zij hebben me geld gegeven, het is in de kas van de moskee terechtgekomen.”
“Je hebt meerdere malen ongepast contact met vrouwen gehad.”
“Ik heb inderdaad contact met vrouwen gehad, maar altijd volgens de sharia van de islam.”
“Ik heb hier foto’s waarop te zien is dat u op onfatsoenlijke manier met prostituees opium aan het roken bent.”
“Dat was een val van de geheime dienst om me te beschadigen, maar ik heb…”
Tot nu toe probeerde hij overtuigend antwoord te geven op de vragen van de rechter, maar in het licht van het lampje was te zien dat zijn handen trilden. Dat zachtjes de tranen vanuit zijn ooghoeken over zijn wangen liepen.
Hij begon geleidelijk te stotteren en maakte zijn zinnen niet af. Het kwam door de opium, hij was nooit gestopt met roken en had een moderne elektrische opiumpijp in Teheran gekocht waarmee hij overal stiekem kon roken. Aga Djan was ervan op de hoogte, maar had het stilzwijgend getolereerd.
Als hij zijn opium gerookt had, had hij zich nu krachtiger kunnen verdedigen. Maar ze hadden hem op het verkeerde moment gearresteerd, precies toen hij had willen roken voor hij naar de moskee wilde gaan.
Onder deze ongewone druk vroegen alle cellen in zijn lichaam sterker dan ooit om opium. Hij voelde een zware druk op zijn borstkas, alsof er een olifant op zijn borst stond.
Normaal had hij altijd een hard stukje opium, voor het geval dat, in de zak van zijn gewaad. Als hij dat stukje opium nu bij zich had gehad, had hij het in zijn mond gestopt en zich nog redelijk gevoeld, maar de bebaarde mannen hadden hem in zijn imamhemd naar de rechter gebracht.
Wanhopig voelde hij in de zakken van zijn hemd, maar ze waren zo leeg als de woestijn.
Hij probeerde de knoop van zijn kraag los te maken om beter te kunnen ademen, maar het ging niet, hij had zijn vingers niet meer onder controle. Koud zweet bedekte zijn voorhoofd, zijn oren begonnen te suizen, de stemmen werden vaag en hij hoorde de rechter niet meer. Het werd donker voor zijn ogen en hij viel van de stoel.
∗
De volgende ochtend pakte zijn vrouw haar kind en zij keerde terug naar haar ouderlijk huis.