Preek
De eerste maanden hield Galgal het rustig in de moskee, hij wist dat er agenten van de geheime dienst bij zijn toespraken aanwezig zouden zijn om te controleren wat zijn bedoelingen waren.
Hij was in zijn dagelijkse leven niet in staat om goed contact te leggen en men kende hem als een stugge, stijve imam. Maar zodra hij in de preekstoel klom, werd hij een ander mens. Hij praatte geestig, glimlachte vaak en gebruikte veel humor zodat men met plezier naar hem luisterde.
In zijn eerste preken sprak hij vooral over neutrale onderwerpen, vaak nam hij een soera uit de Koran en probeerde dan de verhalende en historische kant van de tekst te belichten.
Soms ging hij een stap verder en praatte over de kracht van de taal en het poëtische proza van de soera’s. Hij gaf voorbeelden en las melodieuze aja’s* voor met zijn mooie stem.
Zijn publiek genoot van zijn interpretaties; de meeste mos-keegangers konden de Koran niet lezen, laat staan begrijpen.
De Koran was in het Arabisch geschreven en de taal van het land was Perzisch, een heel andere taal dan het Arabisch. Bovendien was de Koran in een taal van veertienhonderd jaar oud geschreven en waren de soera’s allemaal beladen met historische aanduidingen die je zonder deskundige kennis niet begrijpen kon.
Maar Galgal was goed op de hoogte van de inhoud van de soera’s en hij kon de tekst op een wonderlijk simpele manier aan de gewone man uitleggen.
De agenten van de geheime dienst vonden hem geestig en waren tevreden over hem. Ze stuurden positieve rapporten over zijn preken naar het bureau.
De bazaar was ook tevreden over hem. Men prees zijn kennis over de geschiedenis en zijn kundigheid in het vertalen van oude teksten. Sommigen verwachtten echter meer van Galgal en lieten dit af en toe aan Aga Djan doorschemeren. “Hij is maar een invalimam,” zei Aga Djan, “ik kan niet te veel eisen, over een jaar of twee, als de zoon van Alsaberi klaar is met zijn opleiding, dan hebben we een vaste imam en weten we waar we staan.” De bazaar klaagde dan wel, Galgal wist de harten van de mensen toch te stelen met de nieuwe, verrassende onderwerpen die hij aansneed. Soms vertelde hij over dingen waar de koopmannen van de bazaar nog nooit over gehoord hadden.
Laatst had hij gesproken over trekvogels, een onderwerp waar normaal nooit over gesproken werd in de moskee. Hij vertelde hoe de trekvogels altijd hun weg naar huis of naar hun oude nest terug konden vinden. En dat zelfs pasgeboren kuikens langs een onbekende route konden vliegen, maar uiteindelijk weer op hun ouderlijk nest belandden.
Met bewondering luisterden de gelovigen naar hem als hij vertelde over de hiërarchie van de macht in de wereld van de mieren en over hun nauwkeurige manier van samenwerken. Hij liet hun de sporen van Gods macht zien.
Aga Djan bewonderde hem om zijn frisse kijk en was blij dat Galgal met zijn moderne onderwerpen de jeugd naar de moskee trok.
Hij merkte op dat tijdens de vrijdagpreken steeds meer jongens en meisjes naar de moskee kwamen.
Galgal had wat Engels geleerd en hoewel hij die taal niet goed kon spreken, kon hij wel Engelse teksten begrijpen. Hij kocht een Brits wetenschappelijk tijdschrift en zat urenlang in de bibliotheek en probeerde met een woordenboek een artikel te doorgronden. Daarna voegde hij er zijn eigen mening aan toe en maakte er een boeiende preek van.
In een andere preek had hij het over vliegtuigen gehad en over de geschiedenis van het vliegen. Hij had de Amerikaanse gebroeders Wilbur en Orville Wright geprezen om hun moedige poging om als vogels te vliegen, maar hij voegde er meteen aan toe dat het niet de Amerikanen waren die voor het eerst wilden vliegen, maar de Perzen.
Hij zei het op een grappige manier; dat Amerika graag wilde dat alles voor het eerst in hun land plaatsvond.
“Amerika begon vijftig, zestig jaar geleden met vliegen, maar de wortels van de geschiedenis van het vliegen liggen diep in onze grond,” zei hij. “Ooit besloot een van de oudste Perzische koningen, Namroed, dat hij wilde vliegen. Hij had zoveel macht dat hij dacht dat hij alles kon bereiken. Dat hij zelfs met God kon concurreren. Hij besloot de lucht in te gaan en met God te vechten. Hij beval de geleerden uit zijn tijd een toestel voor hem te maken waarmee hij kon vliegen. Men bedacht iets spectaculairs, een oervliegtuig, een bijzonder soort koets. Er werden vier krachtige adelaars met lange, stevige touwen aan de vier hoeken van een speciale koninklijke rieten stoel vastgebonden. Namroed pakte zijn zwaard en nam plaats in de stoel. Men hing vier stukjes vers vlees op een afstand boven de koppen van de adelaars. De adelaars sloegen hun vleugels uit en probeerden het stukje vlees te pakken. Zo trokken ze de koets de lucht in en ontstond het eerste vliegtoestel.”
∗
Eén keer sprak Galgal over Einstein en zijn theorie over de snelheid van het licht. Niemand van de aanwezigen had ooit de naam ‘Einstein’gehoord, er was zelfs niemand die wist dat het licht een snelheid had en al helemaal niet dat het licht zich met een snelheid van 340.000 kilometer per seconde verplaatste.
Galgal, die op de hoogte was van de onwetendheid van zijn luisteraars, begon zijn rede met een Engels citaat om indruk te maken. Hij was misschien wel de eerste imam van het land die Engelse woorden in zijn preek gebruikte. Hij zei: “Einstein zei: ‘One thing I have learned in a long life: that all our science, measured against reality, is primitive and childlike – and yet it is the most precious thing we have.’”
Hij legde niet uit wat dat betekende, maar vertelde, voorzover hij er zelf iets van begrepen had, over de lichttheorie: “Stel dat we een vliegtuig hebben dat met een snelheid van 340.000 kilometer per seconde vliegt. Stel dat dat vliegtuig nu op het dak van de moskee gereedstaat om te vliegen met een groep passagiers. Stel dat we nu twee groepen selecteren, een groep jonge jongens tussen de twaalf en vijftien jaar en een groep meisjes van dezelfde leeftijd.
We laten de groep meisjes hier in de moskee staan en sturen de groep jongens naar het dak om als passagiers in het vliegtuig te vliegen.
De piloot start de motoren, het vliegtuig komt in beweging en neemt de jongens mee de ruimte in. Vergeet niet dat het vliegtuig met de snelheid van het licht vliegt. Let nu goed op. Als zij, de jongens, drie uur vliegen en weer op het dak van de moskee landen, hebben ze volgens hun horloge drie uur gevlogen. De jongens stappen uit het vliegtuig, nemen de trap en lopen de gebedsruimte in. Als ze dan het gordijn opzij doen om naar de meisjes te kijken, zullen ze hun ogen niet geloven. De meisjes zijn namelijk allemaal oud geworden, bejaarden zonder tanden.”
Iedereen keek elkaar aan, ze begrepen niet waar hij het over had. Hoe was het mogelijk dat als de jongens drie uur weg waren geweest, de meisjes zo oud waren geworden?
“Het licht, de snelheid van het licht. Er geldt een totaal andere logica als je met de snelheid van het licht vliegt. Daarom het citaat. Allemaal sporen van God, macht boven macht, licht boven licht,” legde Galgal uit.
∗
Galgal had intussen veel bekendheid verworven in de stad en zijn reputatie groeide bij de jongeren. Bovendien kreeg hij veel aandacht van de vrouwen.
Hoewel hij getrouwd was, werd hij toch omringd door jonge gesluierde vrouwen in de donkere gangen van de moskee. Ze stopten hem liefdesbrieven toe. Hij keek ze niet aan, maar stopte de briefjes in zijn gewaad.
“U bent een mooie imam,” zei een vrouw toen ze hem een ogenblik alleen trof in de gang.
“Ik wil met jou in het vliegtuig van Einstein de ruimte in gaan,” had een andere vrouw tegen hem gezegd toen ze hem passeerde.
“Je ruikt heerlijk, waar koop je je parfum?” vroeg een jonge vrouw aan hem in het donker zonder haar gezicht aan hem te tonen.
“Je ziet er knap uit als je je tulband scheef opzet,” fluisterde weer een andere vrouw.
In de moskee werden de mannen en vrouwen van elkaar gescheiden door een gordijn dat dwars door de gebedsruimte liep. De preekstoel stond op een verhoging net tussen de mannen en vrouwen in. De jonge vrouwen gingen meestal op de eerste rij zitten zodat ze Galgal beter konden zien als hij sprak. Galgal genoot van de aandacht die hij kreeg en wachtte geduldig de geboortedag van de profeet Mohammad af, dan kon hij zijn ware gezicht laten zien. Want traditiegetrouw werd er op die dag altijd over essentiële zaken gesproken. Het was geen toeval dat de meeste historische gebeurtenissen in de heilige stad Qpm op die geboortedag hadden plaatsgevonden. Iedereen was benieuwd wat Galgal die dag zou vertellen.
∗
Begeleid door Aga Djan en Shahbal betrad Galgal op de geboortedag van de profeet de gebedsruimte. Hij nam plaats in zijn stoel en begon na een korte stilte met de melodieuze soera Al Zalzala:
“Eza zolzolet alarzo zalzala…
Wanneer de aarde bevend dooreen wordt geschud
En de mensen als verspreide vlindertjes zijn.
En de bergen als gekaarde wol
En je vraagt:
Wat heeft zij toch?
Zal zij haar berichten meedelen?”
De toon van Galgals stem was anders dan anders, zijn woorden klonken krachtiger dan ooit.
De moskee was vol en iedereen luisterde aandachtig naar hem, hij ging verder: “Imam Alsaberi is nu al een tijdje niet meer bij ons, maar de moskee is gebleven. Ooit gaan ook wij allemaal weg, maar de moskee blijft. Is het waar? Blijft de moskee voor eeuwig? Nee, zelfs de moskee zal niet voor de eeuwigheid blijven. Imams gaan, moskee-en gaan, wat overblijft is de stem.”
De mannen keken elkaar aan. Aga Djan keek Shahbal aan: “Wat zegt hij allemaal? De stem blijft? Wat bedoelt hij?”
Maar Galgal had gelijk, dacht Aga Djan. Alsaberi was allang vergeten en er was geen woord van hem overgebleven, want hij had niets te vertellen. De vader van Alsaberi was anders geweest, hij was een opmerkelijke imam met vurige toespraken, iemand die wilde bepalen, veranderen, iemand die de dingen durfde te benoemen. In de tijd dat hij imam van het huis was had hij de stad in handen en kon met één gebaar de bazaar als eenheid in beweging brengen. De vader van Alsaberi was al tientallenj aren dood, maar zijn stem was gebleven, zijn stem leefde nog altijd in het geheugen van de stad.
Eén keer had hij op de geboortedag van Mohammad een vurige preek gehouden tegen Reza Khan, de vader van de sjah, nadat deze de chador verboden had verklaard en zijn soldaten gesluierde vrouwen aanhielden en mee naar het politiebureau namen. De vader van Alsaberi werd gearresteerd en verbannen naar de stad Kashan. Vervolgens hadden agenten de deur van de moskee dichtgetimmerd.
Aga Djan zag die dag nog voor zich als de dag van gisteren.
Opeens stonden er een paar legerwagens voor de deur van de moskee waaruit gewapende soldaten sprongen. Vervolgens kwam er eenjeep waarin een gewapende legerofficier zat. Hij stapte uit, met een stok onder zijn arm geklemd, liep de moskee binnen en betrad met zijn schoenen de gebedsruimte om de oude imam te arresteren en mee naar de gevangenis te nemen.
Aga Djan, die in die tijd eenjonge man was en net de leiding van de moskee had, liep beheerst naar de officier en zei: “Als u de moskee verlaat, zal de imam persoonlijk naar buiten komen en met u meegaan, zo niet, dan vrees ik dat er een ware rel zal uitbreken. U bent gewaarschuwd.”
Hij praatte zo duidelijk en zo ferm dat er geen ruimte voor twijfel overbleef. De officier keek naar de gelovigen die de imam hadden omringd. Hij begreep de boodschap, hij drukte zijn stok tegen de borst van Aga Djan en zei: “Jij brengt mij de imam. Ik wacht buiten!” Hij verliet de gebedsruimte en ging voor de deur staan.
Aga Djan begeleidde de oude imam met geheven hoofd naar de jeep van de officier, terwijl tientallen gelovigen hen volgden.
De officier liet de imam plaatsnemen in de jeep en ging persoonlijk achter het stuur zitten.
Op hetzelfde moment stuurden de soldaten alle moskeegan-gers de deur uit en timmerden ze de deur van de moskee dicht.
Pas drie jaar later, toen Reza Khan gedwongen door de Britten het land verliet en naar Egypte ging, ging de moskee weer open.
∗
Aga Djan glimlachte en wachtte met spanning af wat Galgal verder zou vertellen. Galgal zweeg echter en bleef even in stilte naar het publiek kijken. Opeens liet hij zonder enig verband met het vorige onderwerp het woord “Amerika!” vallen.
Het leek alsof hij een steen naar het stille publiek had gegooid, plotseling ontstond er rumoer aan beide kanten van het gordijn, want Amerika was een verboden onderwerp in de moskeeën. Het woord had een zware politieke lading. Amerika was niet het Amerika dat de rest van de wereld kende, Amerika deugde niet, het was een regelrechte vijand van de islam.
Bijna was de jonge sjah het land uit gevlucht en zou het zijn afgelopen met de vijfentwintighonderd jaar monarchie in het land, maar ei A-agenten hadden hem met een Amerikaanse staatsgreep terug het land in gebracht. Sindsdien werd Amerika satan genoemd door de ayatollahs en ontstond er een anti-Amerikaanse houding in de moskeeën.
Als een imam het woord Amerika’ in zijn mond nam, had hij geen andere bedoeling dan te willen schieten: “Weg met de satan! Weg met Amerika!”
“De tijden zijn veranderd. Reza Khan is weg, verdwenen, maar nu is Amerika overal aanwezig. In Teheran. In Qpm!” zei Galgal luid.
Hij had iets gezegd, maar tegelijkertijd ook niets. Hij had als het ware een onschuldige waarheid aangekondigd: “De tijden zijn veranderd. Amerika is overal aanwezig!”
De wijze mannen van de stad wogen zijn woorden als goud en merkten op dat hij een vos van een spreker was. Hij wist hoe hij zijn woorden in een bepaalde volgorde moest zetten om het spannend te maken.
Galgal keek naar de mensen. Men wachtte op zijn volgende woord, iedereen hing aan zijn lippen. Hij doorbrak de stilte en zei slechts twee woorden: “Allah Allah!”
Deze twee losse woordjes konden zo veel betekenen. Alsje iets bewonderde, zei je: “Allah Allah.” Als je in de ellende belandde, riep je: “Allah Allah!”
Maar Galgal had de woorden nu in een andere context gebruikt. Omdat hij Qpm en Amerika in één zin had genoemd, kreeg de uitroep een geladen betekenis. Qpm! Amerika! Allah Allah! Het leek alsof hij twee schoten in de moskee had gelost.
Galgal veranderde de koers van zijn preek en ging over op soera Al Fath:
“Jij ziet hen buigen en zich eerbiedig neerbuigen.
Zo worden zij gekenschetst.
In de Taura* en in de Indjiel* worden zij gekenschetst als zaad dat ontspruit en dan sterker laat worden.
Dan worden zij dikker en staan stevig op hun stengels zodat zij de zaaiers bevallen.”
Aga Djan keek Shahbal aan.
Galgal stond niet lang stil bij Al Fath, onopgemerkt ging hij over op de aja Al Roem (Rome):
“En de Romeinen zijn overwonnen
in het dichtstbijzijnde land,
maar na hun nederlaag zullen zij overwinnen.
Vroeger en later.
En op die dag zullen jullie je verheugen.
Hij is de machtige.”
Daarmee eindigde hij zijn rede.
Het was een dubieuze preek, iedereen kon hem op zijn eigen manier interpreteren. Hij had zo gesproken dat de geheime dienst geen stappen tegen hem kon ondernemen.
Hij was met de profeet Mohammad begonnen, had de naam van Amerika laten vallen en het over de ondergang van de Romeinen gehad. Het was zeer duidelijk dat hij nog niet wilde loslaten wat hij met dit alles bedoelde en waar hij naartoe wilde.
Aga Djan merkte dat de moskee weer een spannende tijd tegemoet ging, iets waar hij lang op gewacht had.
Galgal kwam overeind en verliet de preekstoel. Honderden gelovigen stonden voor hem op. Aga Djan liep naar hem toe, nam hem in zijn armen, kuste hem op zijn linkerschouder en begeleidde hem trots naar buiten.