Hoofdstuk 40

De laatste keer dat ik hem had gezien, was op de dag van de rechtszitting geweest, toen hij dat mooie, parmantige spaniëlteefje achterna wilde gaan en onder de wielen van een Honda Civic was gekomen. Zijn gegil, terwijl hij daar bloedend op straat lag, was hartverscheurend geweest. Mark had hem opgetild en uit het verkeer gehaald, terwijl mijn vader de geschokte bestuurder de verzekering gaf dat het echt niet zijn schuld was geweest. Ik had met Fluffy’s bevende lijfje in mijn armen op de stoep gezeten, en Mark had zijn jasje uitgetrokken en hem erin gewikkeld.

We waren met zijn vijven – ik, pap, Norma, Dennis en Mark – in een taxi gestapt en hadden ons naar het dierenhospitaal in Camden Town laten brengen. Mark had de van de pijn kronkelende Fluffy op schoot gehouden, en hij was lijkbleek geweest. Niemand zei een woord – volgens mij was dat vooral omdat niemand iets durfde te zeggen. Terwijl de dierenarts met Fluffy bezig was, hadden Mark en ik elk aan een kant van de wachtkamer gezeten – Mark met zijn vader en ik met mijn vader en Norma – maar we hadden elkaar niet aangekeken. We waren er alle twee zeker van geweest dat Fluffy zou sterven. En als dat gebeurde, dan was dat onze schuld.

Na een tijdje was er een verpleegster in een groene overall naar ons toe gekomen om te zeggen dat Fluffy zwaargewond was en dat zijn rechterachterpoot mogelijk geamputeerd moest worden. Maar eerst moest hij bijkomen van de shock, die op zichzelf al gevaarlijk genoeg was. Het was een dubbeltje op zijn kant of hij het zou halen, maar zodra zijn conditie stabiel was – als dat al zou gebeuren – zouden ze hem verdoven en opereren. Als we wilden, konden we bij hem gaan kijken, maar hij was er heel slecht aan toe en bovendien zat hij onder de kalmerende middelen.

Mark was opgestaan en naar ons toe gekomen. Mijn vader had hem woedend aangekeken. Als blikken konden doden, zou Mark ter plekke levenloos ter aarde zijn gestort. ‘Kom je mee?’ vroeg hij aan mij. Ik schudde mijn hoofd, en nadat hij me bij de deur lange seconden over zijn schouder had aangekeken, was hij ten slotte alleen naar binnen gegaan om bij Fluffy te kijken. Tegen de tijd dat hij weer naar de wachtkamer was teruggekomen, waren mijn vader, Norma en ik vertrokken.

Op dat moment was ik er zeker van geweest dat ik Fluffy nooit meer zou zien. En nu kwam hij heel vrolijk Molly achterna gehobbeld. Ik kon het bijna niet geloven, maar hij leek zich uitstekend te redden op zijn drie pootjes. Hij snuffelde nieuwsgierig aan mijn voeten, keek met een bedenkelijke uitdrukking op zijn snuit naar me op – en begon ineens hysterisch, en blaffend als een gek, op zijn ene achterpoot te springen en met zijn beide voorpoten aan mijn borst te krabben. Ik had verwacht dat hij me vergeten zou zijn, maar nee, hij had me herkend en was uitzinnig van vreugde.

Ik was op mijn hurken gaan zitten om hem te omhelzen en het duurde even voor het tot me doordrong dat als Fluffy hier was, Mark nooit ver uit de buurt kon zijn. Hij was waarschijnlijk met Darcie, of de bazin van de Weimaraner, of wie ook maar zijn huidige geliefde mocht zijn. Alleen al die gedachte maakte me woedend. Hoe kón hij – hoe kón hij op eerste kerstdag met een andere vrouw hier op Parliament Hill gaan wandelen – een dag die altijd zo bijzonder voor ons was geweest, en de dag waarop hij me hier ten huwelijk had gevraagd?

Ik keek rond maar kon hem nergens ontdekken, dus ik maakte dat ik het bosje in kwam waar Molly en Fluffy zojuist uit tevoorschijn waren gekomen, en zag een flinke hulststruik waar ik me achter zou kunnen verstoppen. Nog steeds uitgelaten blaffend en huppend kwam Fluffy, op zijn beurt gevolgd door Molly, achter me aan. Ik probeerde Fluffy van me af te duwen, maar hij wilde niet weg.

En toen zag ik Mark die het hoogste punt van Parliament Hill op kwam gelopen. Hij deed me een beetje denken aan Colin Firth in de rol van Mr. Darcie in Pride and Prejudice, en zo te zien was hij alleen. Ik dook verder weg achter de struik en bleef tussen het dichte, prikkende loof door naar hem kijken. Ik vond hem, in zijn spijkerbroek en zwarte jack, en met zijn verwaaide haren, stoerder en aantrekkelijker dan ooit. Opnieuw had ik een vreemd gevoel in mijn buik, maar deze keer was het niet de baby. Verdorie! Waarom vond ik hem nog steeds zo onweerstaanbaar?

Mark keek om zich heen of hij Fluffy ergens zag, en toen hij hem nergens kon ontdekken, stak hij zijn vingers in zijn mond en floot. Fluffy draaide zich om en liep naar hem toe, de heuvel op. Ik slaakte een zucht van opluchting, maar vlak voordat hij bij Mark was, begon hij te blaffen en in kringetjes rond te rennen. Mark probeerde hem te kalmeren, maar Fluffy bleef even opgewonden. Hij sprong tegen Mark op, zette zijn tanden in de zoom van zijn jack en probeerde hem mijn kant op te trekken. Toen Mark hem van zich af schudde, hobbelde hij terug naar het bosje en dook tussen het kreupelhout door naar mijn schuilplaats.

Het was te laat om te kunnen ontsnappen, dus ik ging, Molly aan haar halsband achter me aan trekkend, onder de hulststruik liggen en maakte me zo klein mogelijk. Ik hoorde Mark opnieuw fluiten en Fluffy roepen, maar Fluffy bleef afwisselend in kringetjes om ons heen rennen en naar hem blaffen.

‘Weg! Ga weg!’ siste ik toen Fluffy zijn neus onder de takken door stak. Maar hij ging niet weg. Ik probeerde hem weg te duwen, maar op dat moment wist Molly te ontsnappen en rende onder de struik vandaan. Mijn hart bonkte tegen mijn ribben en ik kneep mijn ogen stijf dicht. Ik hoorde voetstappen mijn kant op komen.

‘Wie is dit, Fluffs?’ hoorde ik Mark zeggen. ‘Je nieuwe vriendinnetje, hè?’ Ik deed mijn ogen open en zag Molly vrolijk naar hem toe lopen. Hij bukte zich en kroelde haar achter haar oortjes. Het volgende moment kwam ze weer terug naar mijn struik, waar Fluffy nu aan mijn voeten aan het snuffelen was. Marks voetstappen kwamen steeds dichterbij. ‘Wat hebben jullie hier gevonden, jongens?’ vroeg hij. ‘Een eekhoorn of zo?’

Het volgende moment duwde hij de hulsttakken opzij, riep ‘Au!’ toen hij zich prikte en tuurde tussen het donkere loof. Het eerste wat hij zag waren mijn laarzen, en hij deinsde achteruit alsof hij een lijk had ontdekt. ‘Christus!’ kwam het geschokt over zijn lippen. Maar toen zag hij mijn gezicht, en werd hij lijkbleek. ‘Annie?’

‘Ga weg!’

‘Maar…’ Hij fronste zijn voorhoofd. ‘Is alles goed?’

‘Ja, dank je,’ snauwde ik kortaf.

‘Maar dan…’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Wat doe je daar?’

Ik probeerde wanhopig een geloofwaardige smoes te verzinnen. ‘Ik… ik ben paddenstoelen aan het zoeken.’

‘Echt?’

‘Ja. Oesterzwammen. Shiitakes, je weet wel.’

‘Shiitakes, hè?’ Zijn lippen plooiden zich in een beginnende grijns. ‘Hier, op Hampstead Heath?’

‘Ja,’ hield ik vol, alsof het de normaalste zaak ter wereld was.

‘Maar… groeien shiitakes niet alleen in het Verre Oosten?’

Ik slaakte een ongeduldige zucht. ‘O, allemachtig, Mark, wat dénk je dat ik hier doe?’

‘Geen idee.’

Jezus, hij kon soms toch zo ontzettend traag van begrip zijn. ‘Me verstoppen, natuurlijk,’ snauwde ik.

‘Voor wie?’

‘Voor wie denk je? Voor jou!’

Nu glimlachte hij echt. ‘Nou, maar dat is je dan dus niet helemaal gelukt, als ik dat mag zeggen.’

‘Dat kun je inderdaad wel zeggen,’ gaf ik toe.

‘Je kunt nu net zo goed tevoorschijn komen, nu ik je heb gevonden. Tenzij je het natuurlijk prettig vindt om zo in de koude modder te liggen.’

‘Nou, ik lig hier toevallig heel lekker.’

‘Of is het soms een revolutionaire nieuwe schoonheidsbehandeling? Moddertherapie of zo?’

Zijn flauwe grapjes maakten me ziedend. Met een ongedurige zucht zei ik: ‘Kom, doe me een lol en ga nu maar gewoon weg, wil je?’

Zijn gezicht betrok. ‘Goed.’ Maar hij bleef staan waar hij stond. En het ergste was nog wel dat ik ook helemaal niet wilde dat hij weg zou gaan. Hoe woedend ik ook op hem was, op de een of andere perverse manier vond ik het heerlijk om hem te zien. En het leek wel alsof hij ook niet weg wilde, want even later probeerde hij een normaal gesprek met me te beginnen. ‘En, eh, hoe is het met je?’

‘Hoe dacht je? Geweldig,’ antwoordde ik op sarcastische toon. ‘En met jou?’

‘Och, wat zal ik zeggen…’ Hij haalde zijn brede schouders op en ineens herinnerde ik me weer hoe fijn zijn naakte huid tegen de mijne had gevoeld. Zo snel als ik kon, zette ik die gedachte weer van me af. ‘Ik had niet verwacht dat ik jou hier zou zien,’ ging hij verder. ‘En vandaag al helemaal niet.’

Dus dan wist hij het nog. Ik keek hem fel aan. ‘En ik jou ook niet.’

‘Ik wist niet eens dat je weer vrij was. Ik heb geprobeerd erachter te komen, maar niemand wilde het me vertellen. En Clarissa neemt niet eens op als ik haar bel.’

‘Je meent het. Ik snap werkelijk niet waarom.’

Hij zuchtte en ging op zijn hurken naast me zitten. ‘Heb je mijn brief gekregen?’ Ik knikte. ‘Je hebt nooit geantwoord.’

Ik keek hem recht aan. ‘Ik wist niet wat ik moest schrijven.’

‘Ah, oké.’

‘Bedankt voor de cheque,’ voegde ik er met tegenzin aan toe.

‘Het was jouw geld. Ik dacht dat je het wel nodig zou hebben wanneer je uit de gevangenis kwam.’

Ik knikte. Er viel een pijnlijke stilte – en dan te bedenken dat we vroeger evenmin om woorden als om kussen verlegen hadden gezeten! O, dit deed echt pijn. ‘Laat je nog steeds andermans honden uit?’ vroeg ik ten slotte.

Er gleed een beschaamde uitdrukking over zijn gezicht, en ik had het allerakeligste voorgevoel dat hij me zou vertellen dat hij samenwoonde met een nieuwe, veel geld verdienende carrièrevrouw. Maar ik bleek het helemaal mis te hebben. ‘Ik ben gezwicht voor het onvermijdelijke en ik heb een baan genomen.’

Hoewel ik helemaal geen gesprek met hem wilde, won mijn nieuwsgierigheid het. ‘Een echte baan?’ vroeg ik. Hij knikte. ‘Dat klinkt nogal drastisch.’

‘Ja, dat weet ik. Maar het werd tijd. Hoog tijd. Eenenveertig is te oud om een rockster te worden. Ik bedoel, het was ook maar een droom, niet? Een fantasie waaraan ik me had vastgeklampt, en dat iets van twintig jaar te lang.’ Hij krabde afwezig aan zijn hoofd. ‘Maar ik schrijf nog steeds muziek en ik speel ook nog. Ik ben op het moment bezig aan een nieuw nummer, en ik denk dat het best wel eens wat zou kunnen worden, maar… Nou ja, muziek is meer een hobby dan iets om geld mee te verdienen. Ik werk bij een cateringbedrijfje en doe etentjes bij mensen thuis, en zo. En het is ook goed met Fluffy te combineren, want ik ben het grootste gedeelte van de dag thuis om alles voor te bereiden, en dan ga ik ’s avonds weg om het op te dienen.’

‘Nou, je kon altijd al fantastisch koken.’

‘Dan deed ik tenminste iets goed.’ Hij glimlachte verdrietig. ‘Weet je zeker dat je niet onder die struiken vandaan wilt komen?’

Ik schudde mijn hoofd, hoewel het vocht optrok door mijn spijkerbroek en ik het koud begon te krijgen. Ik begon te rillen en te klappertanden. Molly vroeg zich kennelijk af of er iets met mij was, want ze duwde zich luid snuffelend langs Mark heen, kroop bij me onder de struik en begon mijn gezicht te likken. ‘Goed, goed, Molly,’ zei ik. ‘Ik kom er zo onderuit.’

‘Is ze van jou?’ vroeg Mark verbaasd. Juist op dat moment stak Fluffy zijn snuit onder de struik en hapte speels in Molly’s staart.

‘Hij doet het helemaal niet slecht op zijn drie poten,’ zei ik.

‘Ja, hij heeft zich echt fantastisch aangepast. Het enige wat lastig voor hem is, is plassen, want als hij zijn achterpoot op wil tillen, kukelt hij omver.’

‘Arm dier.’ We keken elkaar opnieuw aan. ‘Maar hij leeft gelukkig nog. Voor hetzelfde geld was hij dood geweest, en dat door onze schuld.’

‘Ja, vertel mij wat. God, wat zijn we stom geweest.’

Er viel opnieuw een stilte waarin we alle twee terugdachten aan alles wat er gebeurd was. ‘Ik heb Molly nog maar pas,’ zei ik, om iets te zeggen, en ik duwde haar met zachte dwang van mijn gezicht. ‘Clarissa heeft me haar gegeven, voor Kerstmis.’

‘Zij en Fluffy schijnen elkaar nogal te mogen.’

‘Volgens mij is het al meer dan dat. Ik heb ze zonet uit de struiken zien komen en Fluffy keek op die speciale manier van hem, zoals hij altijd doet nadat hij een robbertje gevreeën heeft.’

Mark grinnikte en aaide hem over zijn kop. ‘Goed zo, jongen! Drie poten of vier, het maakt hem niet uit. Die hond kan zijn libido gewoon niet de baas.’

‘Dat zit dan zeker in de familie.’ Het was eruit voordat ik het kon helpen. Marks gezicht betrok. ‘Het spijt me,’ zei ik. ‘Dat had ik niet willen zeggen.’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Als er iemand zijn verontschuldigingen aan zou moeten bieden, Annie, dan ben ik dat. Ik ben degene die de boel naar de kloten heeft geholpen. Letterlijk.’

‘Nou, ik ben niet geheel onschuldig, hoewel mijn vader daar anders over denkt. Als hij je nog eens ziet, dan weet ik bijna zeker dat hij je zal vermoorden.’

‘En dat kan ik hem niet kwalijk nemen.’ Hij zuchtte. ‘En nadat ze jou naar de gevangenis hadden gestuurd, heeft het weinig gescheeld of mijn ouders hadden me de strot omgedraaid. En het heeft verschillende keren weinig gescheeld of ik had mezelf van kant gemaakt.’

Op dat moment hadden we geloof ik alle twee het gevoel dat onze toevallige ontmoeting lang genoeg had geduurd. Mark ging staan en stak zijn hand naar me uit. Ik liet me onder de struik uit overeind trekken. Zijn hand in de mijne voelde warm en heerlijk vertrouwd. Ondanks alles wat er was gebeurd, ja, ondanks alles was hij nog steeds degene met wie ik mij het meest verwant voelde, en ik werd overvallen door een intens gevoel van spijt.

‘Je bent zwaar!’ zei hij nadat we, enkele seconden langer dan normaal zou zijn geweest, elkaars hand loslieten. Hij liet zijn blik nieuwsgierig over mijn gestalte gaan.

Ik sloeg mijn armen over elkaar. ‘Ja, ik ben aangekomen van dat gevangeniseten. Fijn dat het je is opgevallen.’

In de lange stilte die volgde, floot de koude wind door de kale, winterse takken boven onze hoofden, terwijl de honden vrolijk tussen de struiken stoeiden. Het verdriet tussen ons was bijna tastbaar. Misschien was het wel masochistisch van me, maar ik moest het weten. Ik wist dat ik het niet zou moeten vragen, maar ik kon het niet laten. ‘Heb je nog steeds een verhouding met haar?’

‘Met wie?’ vroeg hij. Ik trok mijn wenkbrauwen op. ‘O, je bedoelt mevrouw Weimaraner. Nou, ik had je toch al meteen gezegd dat het niets serieus was? Ik bedoel,’ haastte hij zich eraan toe te voegen toen hij mijn gezicht zag verstrakken, ‘niet voor haar en ook niet voor mij. We waren elk op onze eigen manier een beetje ongelukkig en het is gewoon gebeurd. Dus nee, ik heb geen contact meer met haar.’ Ik knikte. ‘En daarbij,’ ging hij verder, ‘heb ik mezelf voorgenomen om geen avontuurtjes meer te hebben. In ieder geval niet zolang ik getrouwd ben.’

‘Wát?’ Ik had het gevoel alsof ik een emmer ijswater over me heen had gekregen. ‘Je bent getrouwd? Zo snel al?’

Mark stak zijn handen in de zakken van zijn jack. ‘Ik vrees van wel,’ zei hij.

Eerlijk gezegd snapte ik niet waarom ik me dat zo aantrok. Een intens bedroefd gevoel maakte zich van mij meester. ‘O? Met wie?’ Ik probeerde zo onverschillig mogelijk te klinken. ‘Met Darcie, zeker?’

Hij maakte een ontzette indruk. ‘Doe me een lol! Dat was een enorme vergissing. Of misschien kan ik beter zeggen, de zoveelste vergissing.’

‘Om nog maar te zwijgen over het feit dat er duidelijk even iets mis was met je smaak.’

‘Ja, het spijt me. Allemachtig, ja, wát een mens.’

‘Ja, van eh, daar heb je zooo helemaal gelijk in,’ imiteerde ik haar. Mark grinnikte. Toen viel er opnieuw een stilte. ‘Nou, dus met wie ben je dan getrouwd?’ vroeg ik ten slotte.

Hij keek me even doordringend aan en zei toen langzaam: ‘Nou, met mijn vrouw, natuurlijk.’

Hoe kon hij zo gemeen zijn? Dit was geen moment voor grapjes. ‘Ja, dat snap ik,’ snauwde ik. ‘Maar wie is je vrouw dan?’

Hij beet op zijn lip, aarzelde, en wees op mij.

Ineens was ik woedend. ‘Mark Curtis, wat ís dit voor een ziekelijk spel! We zijn gescheiden! Of ben je die memorabele dag op de rechtbank soms vergeten?’

‘Hou op, alsjeblieft. Maar dat was alleen maar de laatste zitting,’ ging hij verder. ‘Snap je wel?’

‘Nee,’ antwoordde ik. ‘Dat snap ik niet.’

‘Nou, een laatste zitting gaat vooraf aan de definitieve uitspraak. En daar moet je, na afloop van de laatste zitting, officieel een aanvraag voor indienen.’

‘Wát?’ vroeg ik totaal ongelovig. ‘Dat heeft Williams me nooit verteld! Of tenminste, daar kan ik me niets van herinneren.’

‘Je had op het moment waarschijnlijk andere dingen aan je hoofd. Zoals die kwestie van meineed.’

‘Nou, en heb jíj die definitieve uitspraak dan niet aangevraagd?’

Mark schudde zijn hoofd. ‘Dat moet de eiser doen.’

‘En had die Martha daar niet iets aan kunnen doen?’

‘Ze zei dat ze Williams zou kunnen schrijven met het verzoek jou eraan te herinneren. Maar ik heb gezegd dat ze dat niet hoefde te doen.’

‘Waarom?’ wilde ik weten.

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik weet niet. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen. Het leek me zo verschrikkelijk… nou ja, zo verschrikkelijk definitief, denk ik.’ Hij keek me opnieuw aan en ik bespeurde iets kwetsbaars in zijn blik. ‘Kennelijk,’ ging hij verder, en hij schraapte zijn keel, ‘ben je zonder die definitieve uitspraak nog altijd officieel getrouwd.’

‘Echt? Hoe weet je dat?’

‘Opgezocht op Google, en ik heb het nagevraagd bij Greenwood. Dus ja, ik vrees dat we altijd nog getrouwd zijn.’

‘Wil je daarmee zeggen dat al dat geld dat we hebben uitgegeven, de verkoop van de flat, mijn gevangenisstraf en Fluffy’s ongeluk – dat dat allemaal voor niets is geweest?’

Mark knikte. ‘Ik vrees van wel.’

Het was zo ongelooflijk dat ik er bijna om moest lachen. ‘Hoe bestaat het!’

Ineens maakte hij een angstige indruk. ‘O, je kunt het elke moment aanvragen. We zouden het ook samen kunnen doen.’ Hij zweeg. ‘Dat wil zeggen, als je dat wilt, Annie.’

‘Nou, wil jij het dan niet?’

‘Natuurlijk. Ik bedoel, ja. Wil jij het?’

Waarom stelde hij zo’n idiote vraag? Lag het antwoord niet voor de hand? Natuurlijk wilde ik dat. Ja toch? Was dat niet de bedoeling geweest van deze hele treurige scheidingsgeschiedenis? En als dat zo was, waarom beantwoordde ik zijn vraag dan niet meteen met een hartgrondig ‘ja’? En waarom vond ik het zo fijn om Mark te zien, hoewel ik nog altijd boos op hem was? Ik haatte hem, dus ik kon onmogelijk nog van hem houden.

Hij tuurde naar zijn laarzen. ‘Vind je het heel erg? Dat we nog altijd getrouwd zijn, bedoel ik?’

Ik aarzelde. ‘Jij?’

‘Ik vroeg het eerst.’

‘O, allemachtig, Mark, op die manier kunnen we wel de hele dag doorgaan.’

‘Dat is zo.’ Hij schopte tegen een steen die in de modder lag, en in plaats van me een rechtstreeks antwoord te geven, zei hij: ‘Er was ook nog een andere reden waarom ik niet achter die definitieve uitspraak ben aangegaan.’

Toen hij daar niet verder op door ging, vroeg ik: ‘En dat is?’

‘Nou, omdat…’ Hij schopte opnieuw tegen de steen. ‘Omdat ik je zo verschrikkelijk miste, Annie,’ bekende hij aan de steen. ‘En dat doe ik nog steeds. Ik mis je gezelschap. Niet zoals het op het laatst was, natuurlijk, maar zoals het voorheen tussen ons was.’ Zijn woorden gaven precies weer hoe ik mij voelde. ‘En het feit dat ik weet dat we officieel nog steeds getrouwd zijn, gaf me het gevoel dat, ik weet niet, dat je op de een of andere manier nog dichtbij was. Stom eigenlijk, hè?’

Ik was zo overdonderd dat ik niet wist wat ik moest zeggen. ‘Nee, dat vind ik helemaal niet stom,’ mompelde ik.

‘Ik dacht dat je woedend zou zijn. Ik bedoel, omdat we niet gescheiden zijn.’

‘Nou, dat zou ik waarschijnlijk wel moeten zijn. Niet op jou, maar op mijzelf. En op Williams, natuurlijk. Maar het grappige is dat ik dat niet ben.’

‘Meen je dat?’

Ik knikte en besefte dat ik hem verdrietig glimlachend aankeek. ‘O, Mark, wat zijn we ontzettend stom geweest, hè? Geen van tweeën wisten we hoe je moest scheiden. We zijn er gewoon blindelings in gedoken. Even blindelings als we indertijd zijn getrouwd.’

‘En heb je daar spijt van?’

‘Van wat? Van het blindelings scheiden of van het blindelings trouwen?’

Hij spreidde zijn handen. ‘Van alle twee, denk ik.’

‘Ja en nee,’ antwoordde ik.

‘Hoe bedoel je dat? Je hebt er geen spijt van dat we blindelings zijn getrouwd en nee, je hebt er geen spijt van dat we zijn gescheiden. Niet dat we gescheiden zijn. Of bedoel je het andersom?’

Ik moest giechelen. ‘Ik kom er niet uit.’

‘En ik weet het ook niet meer!’ riep hij lachend uit.

‘Hoe dan ook,’ zei ik toen we even later weer ernstig waren geworden. ‘We zijn dus nog steeds getrouwd, dus dan heeft de baby straks toch nog officieel een vader.’

Ik had het niet willen zeggen – het was eruit gefloept. Maar Mark zou het vroeg of laat toch moeten weten.

Hij keek geschokt. ‘De báby?’ herhaalde hij. ‘Welke baby?’

Ik haalde diep adem en ritste mijn jack open. ‘Het is niet allemaal gevangenisspek,’ zei ik en ik legde mijn handen op mijn buik.

Hij keek er met grote ogen naar. ‘Ben je zwanger?’ kwam het ademloos over zijn lippen. Hij kwam heel dicht bij me staan en legde, nadat hij gevraagd had of dat mocht, zijn handen eerbiedig op mijn buik. ‘Maar… ik snap het niet. Hoe heeft dit kunnen gebeuren?’ vroeg hij.

‘O, op de normale manier. Het is geen onbevlekte ontvangenis of zo.’

‘Ik bedoel, wannéér, Annie?’ vroeg hij ongeduldig. ‘Wanneer is dit gebeurd?’

‘Nou, niet toen ik in de vrouwengevangenis zat, dat is duidelijk.’

‘Dus… Daarvoor dan?’ Ik knikte. Gut, wat was Mark weer snel van begrip. Maar toen haalde hij zijn handen van mijn buik, deed een stap naar achteren en vroeg zenuwachtig: ‘Kom op, Annie, geef me een eerlijk antwoord, alsjeblieft. Wie is de vader?’

Ik keek hem recht in de ogen. ‘Nou, dat blijkt dus mijn man te zijn.’

Hij slikte. ‘Ik? Bedoel je dan, die ene keer toen…?’

‘Ja, die ene keer toen.’

‘Maar…’

‘Darcie mag dan indertijd Boots Protect and Perfect hebben gebruikt, maar ik deed dat niet.’

Mark haalde langzaam en diep adem en toen begon hij te stralen. ‘Krijgen we een baby, jij en ik?’ fluisterde hij.

‘Nou,’ zei ik, op zakelijke toon, ‘om helemaal precies te zijn, ík krijg een baby. Ik ben degene die haar figuur verliest en die elke ochtend moet overgeven. Maar als je wilt, mag je die dingen met plezier van me overnemen. Zo niet, dan zit jouw aandeel erop. Dat wil zeggen, tot het tijd is om luiers te verschonen. Ik bedoel, als je bij de verzorging wilt helpen zodra hij eenmaal geboren is…’

‘Om je bliksemse bolle billen wel!’

‘Mijn recente bliksemse bolle billen, zul je bedoelen.’

‘Ja. Je beeldige recentelijke bolle billen!’ In een opwelling trok hij me tegen zich aan en kneep hij onder mijn jack door zachtjes in mijn bolle billen. Het volgende moment maakte hij zich weer van me los en zijn gezicht betrok. ‘Maar… wil je dat wel? Zou je dat willen, Annie?’

‘Wat bedoel je?’ Ik hield mijn adem in.

‘Nou, denk je dat we weer bij elkaar zullen kunnen komen? Na alles wat er is gebeurd? We zijn zo afschuwelijk tegen elkaar geweest. We hebben zulke intens gemene dingen gezegd en gedaan.’

‘Dat is me niet opgevallen.’

‘Ik meen het, Annie. Zou je je daar overheen kunnen zetten?’

‘Dat weet ik werkelijk niet, Mark,’ bekende ik. ‘En jij?’

Zijn expressieve gezicht betrok. ‘Ik heb me er al overheen gezet. Ik heb me zo ontzettend schandalig gedragen. Ik was zo totaal van de kaart doordat je van me wilde scheiden, dat ik gewoon niet meer wist wat ik deed. Maar jij… Denk je dat je me ooit weer zult kunnen vertrouwen, Annie? Zul je me mijn ontrouw ooit kunnen vergeven? Om over de rest nog maar te zwijgen.’

Ik dacht na. Kon ik Ferns tanga en de roze halsband van de Weimaraner uit mijn geheugen bannen? En zou ik Marks gevecht om me Fluffy afhandig te maken naast me neer kunnen leggen, en me over alle verbittering en woede van de afgelopen jaren heen kunnen zetten? Ik wist inmiddels dat het niet helemaal alleen zijn schuld was, dat we beiden verantwoordelijk waren voor wat er was gebeurd. Maar toch… Zou ik mijn veroordeling voor meineed, en die gruwelijke weken in de gevangenis ooit kunnen vergeten? ‘Ik weet het niet,’ zei ik opnieuw.

Mark nam mijn handen in de zijne. ‘Ik zweer je dat het deze keer anders zal zijn, tenminste, als… als je mij nog een kans zou willen geven. Ik zal me anders gedragen. Ik bén al veranderd. Ik bedoel, ik ben inmiddels wat verantwoordelijker dan voorheen.’

‘En eigenlijk zou ik zelf ook moeten proberen te veranderen,’ zei ik. ‘Ik zou minder bazig moeten zijn en niet alle touwtjes in handen willen hebben. Een beetje minder volmaakt, misschien.’ Ik glimlachte. ‘En ik zou ook niet zo vreselijk hard meer moeten werken. Niet dat ik op het moment werk heb.’

‘Nou, dan is het maar goed dat ík een baan heb,’ zei Mark. ‘Je zult je een poosje door mij moeten laten onderhouden.’

‘Ik geloof niet dat ik dat echt wil.’

‘O, zo erg is het niet. Ik heb me ook een tijdje door mijn vrouw laten onderhouden.’ Hij grinnikte en ik lachte terug. ‘En we zouden ook niet meer alleen met zijn tweetjes zijn, toch?’ ging hij verder. ‘Straks zijn we met zijn drieën – wij twee en de baby.’

‘En Fluffy en Molly,’ voegde ik eraan toe. ‘Laten we hen niet vergeten.’

‘Dat lijkt me onmogelijk. Zullen we dan maar naar huis gaan?’ stelde hij voor. ‘Ik sta hier te bevriezen en jij hebt blauwe lippen. Zelfs de honden staan te rillen.’

Ik keek naar de dieren. Arme Molly stond in een plas modder te bibberen van de kou. Maar Fluffy was op zijn drie poten vrolijk onder de struiken aan het snuffelen. ‘Goed,’ zei ik. En toen: ‘Nee, dat kan niet.’

‘Wat kunnen we niet?’

‘We kunnen niet naar huis, Mark.’

Hij keek beteuterd. ‘Waarom niet?’

‘Omdat we geen huis hebben waar we naartoe kunnen.’

‘Verdorie!’ riep Mark uit, maar toen schoten we alle twee in de lach. ‘Dat was ik even helemaal vergeten,’ ging hij verder. ‘Het is verkocht om de advocaten van te betalen.’

‘En mijn boete. En die etter van een Joseph Holtby.’

‘Wat een ellende!’

‘Waar woon jij nu?’ vroeg ik.

‘Ik heb een studio in Tufnell Park. Goedkoop en treurig, maar ze hebben er tenminste geen bezwaar tegen honden. En jij?’

‘Ik woon bij mijn vader. Kijk niet zo bang. Hij zal je niet vermoorden – niet vandaag, tenminste. Hij zit in Spanje, op vakantie met Norma en de jongens.’

‘Pffft. Nou, mag ik dan met je meelopen naar huis?’

Ik ritste mijn jack weer dicht en we liepen door het park terug naar Kenwood House. Fluffy rende in kringetjes om ons heen en Molly volgde hem op de voet.

Een beetje beduusd door alles wat we hadden gezegd, liepen we zij aan zij, zwijgend en zonder elkaar aan te raken, over het pad. Maar toen we bij het bos kwamen, zocht ik zijn hand, en ondanks alles wat er tussen ons was gebeurd, gleden onze vingers met de grootste vanzelfsprekendheid in elkaar.