Hoofdstuk 26
‘Maar Darcie,’ snikte ik die avond in mijn BlackBerry, ‘waarom heb je besloten om niet voor mij te getuigen?’
Het was de eerste keer dat Darcie niet goed leek te weten wat ze moest zeggen – het duurde buitengewoon lang voor ze ten slotte antwoord gaf op mijn vraag. ‘Nou, Annie, dat heb ik niet zomaar plotseling besloten,’ hoorde ik haar na lange seconden zeggen. ‘Ik heb er echt eeuwen over lopen piekeren. Van, je weet wel, zelfs nog voor ik jou ontmoet had, liep ik al met het gevoel dat ik in een situatie verzeild zou raken waar ik me buiten zou moeten houden. En ik weet zeker dat ik je al eerder verteld heb dat ik in dat opzicht nogal helderziend ben.’
Op de een of andere manier klonken haar woorden als een smoes. ‘Ja, maar tot nu toe leek je anders helemaal geen last te hebben van dat gevoel,’ zei ik. ‘En uiteindelijk heb ik je ook helemaal nooit gevraagd of je voor me wilde getuigen. Je hebt zelf aangeboden om me te helpen, om die dvd te maken en om als getuige-deskundige voor me op te treden. Dat was allemaal jouw idee.’
Ze zuchtte. ‘Ja, maar weet je, Annie, ik hou er nu eenmaal van om mensen te helpen, echt waar. Je weet dat ik een vriendelijk en gul mens ben, en het is ook zo fijn wanneer, weet je wel, de mensen je dankbaar zijn en zo? Maar toen ik bij die advocaat was en de zaak met hem had doorgesproken en mijn verklaring had afgelegd, wist ik ineens van dat ik me zooo had vergist.’
Ik voelde me boos worden. Had ze dat niet eerder kunnen bedenken? ‘Hoe kan het nou een vergissing zijn om mij te helpen in mijn strijd om de voogdij van Fluffy?’
‘Nou, omdat, weet je wel, het niet iets is wat bij mijn werk hoort. Ik hoor me niet te bemoeien met echtscheidingen en zo. Ik voelde me echt heel ellendig toen ik thuiskwam van die advocaat van jou. Je weet wel, vies. Ik was mezelf niet meer. Brandy merkte het meteen, nog voor ik goed en wel binnen was. Ze is zo gevoelig, die schat, ze heeft alles altijd meteen in de gaten. Ze was van, getver!, toen ze me zag. Wil je wel geloven dat ze me niet wilde begroeten, maar dat ze maakte dat ze naar de keuken kwam? Dus ik ben haar achternagegaan, en ik zei van “Hé, Brandy-baby, wat is er?” En toen vluchtte ze naar de slaapkamer en kroop ze weg onder het bed bij al mijn vuile onderbroeken en sokken, en dat heeft ze nog nooit eerder gedaan. Ik begreep er niets van. Maar toen keek ik in de spiegel en drong het tot me door wat er met me was, en waarom ze voor me was gevlucht.’
Ik werd stapelgek van dat mens. ‘Hoe bedoel je dát nou weer?’ vroeg ik met een zucht. ‘Wat wás er dan met je?’
Darcie aarzelde even en verklaarde toen op dramatische toon: ‘Mijn regenboogaura was weg! Nou ja, hij was niet weg, natuurlijk, maar hij was veranderd! Ik was geen sterrenmens meer. Al mijn zuivere aurakleuren waren, zeg maar, uitgelopen en verbleekt. Het violet. Het paars. Het indigo. Er was geen spoortje magisch zonnegeel meer over. En in plaats daarvan kwamen er alleen nog maar van die lelijke donkergrijze en groengele stralen uit mijn kruin. En ik had een zwarte halo. Zwart, Annie! En je weet natuurlijk wel wat dat betekent, hè?’
‘Nee.’ Inmiddels kostte het mij de nodige moeite mijn kalmte te bewaren. ‘Wat betekent dat?’
‘Een zwarte aura is zuiver kwaad.’
Darcie zweeg, en zelf was ik ook totaal sprakeloos. Ik nam het mezelf verschrikkelijk kwalijk dat ik zo’n geschifte tante in dienst had genomen om mijn hond uit te laten. Ze was van kleur veranderd en daardoor zat ik nu zonder getuige die kon verklaren dat ik in staat was om voor mijn hond te zorgen. Geweldig. ‘Meneer Williams zegt dat je ook hebt gevraagd of je de dvd kunt intrekken,’ ging ik verder.
‘Nou, dat hoort er natuurlijk bij, Annie. Het is uiteindelijk allemaal bewijsmateriaal, toch? Maar die achterlijke debiel zei dat ik dat niet kon omdat, hoewel ik, weet je wel, alles met mijn mobiel heb gefilmd, de dvd van jou is.’
Opnieuw verviel ze in een voor haar abnormaal stilzwijgen en maakte ik van de pauze in het gesprek gebruik om te proberen de situatie van haar kant te bekijken. Daar slaagde ik niet in. ‘Nou, ik wou alleen maar dat je me dit alles eerder had verteld,’ zei ik geïrriteerd.
‘Ja, dat had ik natuurlijk kunnen doen, maar ik wilde je niet, weet je wel, van streek maken.’
Intussen was ik zo ver dat ik haar wel kun wurgen. Maar in plaats daarvan zei ik, op een zo begripvolle toon als ik maar kon opbrengen: ‘Maar zie je dan niet in dat ik geen al te beste indruk op de rechter zal maken als mijn hondenuitlaatster van het ene op het andere moment heeft laten weten dat ze niet meer voor me wil getuigen? Toe, Darcie, zou je je niet alsnog willen bedenken? Ik heb jouw verklaring echt nodig.’
‘Ik wil wel, maar ik kan het niet, Annie. Ik moet mijn regenboogkleuren terug zien te krijgen, en echt, ik behoor me niet te bemoeien met dingen die me, weet je wel, niets aangaan.’
Ik dacht dat het gesprek was afgelopen, maar toen zei Darcie: ‘Ik bedoel, weet ik veel, het kan best zijn dat Fluffy op den duur veel beter af is bij Mark, of niet soms?’
Ik kreeg het op slag ijskoud. ‘Wat wil je daar precies mee zeggen?’
‘Nou, omdat Mark altijd thuis is,’ ging ze verder. ‘En als hij niet thuis is, loopt hij met de honden op de hei, terwijl jij, nou ja, jij bent altijd op je werk, toch? Ik bedoel, Annie, is dat nou wel zo goed voor die arme Fluffy?’ Ik beet op mijn lip en had even nodig om te verwerken wat ik haar hoorde zeggen. ‘Maar, hé, weet ik veel?’ voegde Darcie er even later nog aan toe. ‘Ik ben ten slotte maar een buitenstaander.’
En ik dacht nog wel dat ze een echte vriendin was. ‘Nou, ik kan je wel zeggen dat ik goed van de kaart ben door wat je hebt gedaan – door je zo op het allerlaatste moment terug te trekken,’ zei ik.
‘Het spijt me. Maar ik kan nu eenmaal niet tegen mijn principes ingaan.’ Ik wilde haar vragen wat die principes van haar inhielden toen ze ineens, alsof het voorgaande gesprek helemaal niet had plaatsgevonden, heel vrolijk zei: ‘Ik ga zondag weer naar mijn tante. Wil je dat ik Fluffy op de terugweg bij Mark ophaal en hem bij jou aflever?’
‘Nee dank je. Dat wil ik niet.’
‘Dan hoef je, weet je wel, Mark niet meer te zien voor de hoorzitting op donderdag. Voor mij is het geen moeite en Brandy zou het gewoon helemaal te gek vinden als Fluffy met ons mee naar huis kon rijden. Volgens mij is ze smoor op hem. Ze heeft hem deze week echt gemist. Ze ziet Max al helemaal niet meer staan – weet je wel, de boxer waarover ik je vertelde? Arme Max. Telkens wanneer hij haar ziet is hij van: “Hé, Brandy, hou je dan niet meer van me?” Dus weet je zeker dat je niet wilt dat ik hem voor je oppik?’
‘Ja.’
‘Nou,’ zei ze, ‘ik kan alleen maar hopen dat je er niet al te erg door van streek raakt, van dat je Mark zo kort voor de hoorzitting nog moet zien.’
Hoe kon Darcie dat zeggen terwijl ze me juist had verraden? Of zo voelde het in ieder geval. ‘Moet je horen, je komt deze week toch nog om Fluffy tussen de middag uit te laten, toch? Van maandag tot woensdag? Donderdag neem ik hem mee naar de rechtbank, dus dan heb ik je niet nodig. Ik bel je donderdagavond om je te vertellen hoe het is gegaan.’
‘Natuurlijk, Annie, je kunt op me rekenen. Alsof ik je ooit zou laten zitten.’
Ik hing op, haalde de open fles Pinot Grigio uit de koelkast en ging met een groot glas ervan op het balkon staan. De straatverlichting gaf de avondhemel een oranje gloed en beneden me reden, pal achter elkaar, drie harmonicabussen langs – drie dikke rode slangen die over het asfalt kropen. Voor de bar op de hoek stond een groepje, met flessen wodka bewapende, tetterende wilde meiden, en verderop in de straat was een stel dat een verschrikkelijke ruzie had, zó erg dat ik alles wat ze elkaar naar het hoofd slingerden woordelijk kon verstaan. Dat heb je wel! Nietwaar! Vuile gore klootzak! Slet! Ik draaide me om en keek door de dubbele balkondeuren mijn woonkamertje in. Het was er een bende. De vloer lag bezaaid met tijdschriften, een van de kussens was van de bank gegleden en de vuile vaat stond hoog opgestapeld op het aanrecht.
Terwijl ik een vleug vislucht opving van de Risotto van Wilde Zalm en Waterkers die ik gisteravond in de magnetron had opgewarmd, werd ik ineens gegrepen door een gevoel van twijfel en wanhoop. Ooit had ik plezier in het leven, en had ik een duidelijk doel gehad. Nu had ik het gevoel alsof ik elke dag door een modderrivier stroomopwaarts moest waden. Ik probeerde mezelf gerust te stellen met de gedachte dat het de volgende week om deze tijd voorbij zou zijn – de officiële zitting zou achter de rug zijn en mijn oude huis zou te koop staan. En het voornaamste was nog wel dat Mark dan tot mijn verleden zou behoren. Vanaf dat moment kon ik weer door met mijn leven en kon ik een nieuw bestaan opbouwen.
Maar wat zou de rechter beslissen? Zou er, na het betalen van alle kosten en het deel dat Mark zou krijgen, nog voldoende geld over zijn om een beetje fatsoenlijke flat van te kopen?
En vooral: zou ik Fluffy mogen houden?
Sinds ik had besloten om met mijn zaak naar de rechter te gaan, begon ik te twijfelen, en was ik er ineens niet meer zo zeker van dat ik de strijd om Fluffy zou kunnen winnen.
En zelfs al zóu ik winnen, wat dan? Darcies woorden hadden een gevoelige snaar geraakt. Zou Fluffy bij mij wel gelukkig zijn? Of zou het, zoals zij had gezegd, niet eerlijk voor hem zijn?
Kon ik een hond wel aan, in mijn eentje?
Hoewel ik me aan de ene kant verschrikkelijk eenzaam had gevoeld toen ze Fluffy de vorige zondag naar Mark had gebracht, had ik me aan de andere kant ook wel een beetje opgelucht gevoeld in de wetenschap dat ik een week lang geen rekening met hem zou hoeven houden. Ik gaf het niet graag toe, maar eigenlijk vergde het wel een boel van mijzelf om zo veel tijd aan hem te moeten besteden. Het was niet alleen de stress van ’s ochtends heel vroeg op moeten staan om voor dag en dauw een lange wandeling met hem te maken, of om na het werk zo snel mogelijk thuis te komen om hem eten te geven en opnieuw met hem te wandelen, nee, het was meer dan dat – er was nog iets wat ik niet goed onder woorden kon brengen.
Toen Mark en ik samen in het Workhouse hadden gewoond, was Fluffy op de een of andere manier veel minder afhankelijk geweest. Hij ging zijn eigen gangetje. Zo kon hij onder de tafel naar kruimeltjes zoeken of gewoon uren bezig zijn met het vernielen van zijn speeltjes. Soms stond hij dan ook zomaar op en liep naar de slaapkamer om onder het bed te kijken of er soms iets lag om kattenkwaad mee uit te halen – ja, hád ik het niet gedacht! – of ging hij languit genietend voor de prachtige gashaard liggen doezelen.
Maar nu hij en ik met ons tweetjes waren en we om de week samen zaten opgesloten op deze minizolderetage, voelde ik me verschrikkelijk schuldig telkens wanneer ik de deur achter me dichttrok en hem alleen liet. En zelfs wanneer ik wel thuis was, lag Fluffy me meestal vanaf het kleine stukje beschikbare vloer tussen de bank en de keuken met zijn snuit tussen zijn voorpoten verwijtend aan te kijken. Wanneer ik thuis was deed ik wat ik kon om hem te stimuleren. Ik gooide ballen voor hem tegen de muur, ging op handen en knieën verstoppertje met hem zitten spelen, of ik stopte koekjes in enveloppen en oude sokken zodat hij die, op zoek naar de verborgen schat, aan stukken kon scheuren. Ik sprak tegen hem, aaide hem, knuffelde hem, en zelfs als hij allang met Darcie had gelopen, ging ik ’s avonds, als het weer het maar een beetje toeliet, nog zeker een uur lang met hem wandelen – zowel om aan de claustrofobisch kleine flat te ontsnappen als om hem de nodige lichaamsbeweging te geven.
Alleen wat ik ook deed, het voelde nooit natuurlijk, en daarbij was Fluffy niet meer zo vrolijk als hij oorspronkelijk was geweest. En mij gehoorzamen deed hij al helemaal niet meer. Ik vroeg me wel eens af of hij boos was om het feit dat hij als een pion tussen twee huizen heen en weer werd geschoven en gedwon gen was om bij mij in Fulham te zijn. Groeiden we uit elkaar omdat we elkaar de helft van de tijd niet zagen? Of was ik, zonder dat te beseffen, bezig om mijn hond ongelukkig te maken?
Ik liep terug naar binnen, ging weer op de bank zitten en dronk mijn glas leeg. Ik herinnerde me wat Clarissa had gezegd over dat Mark en ik Fluffy als wapen gebruikten om elkaar over en weer pijn mee te doen. Op het moment zelf had ik dat vurig ontkend – zelfs tegenover mijzelf – maar nu ik er nog eens over nadacht, begon ik me toch af te vragen of die woorden van haar geen kern van waarheid bevatten. Of zelfs meer dan alleen maar een kern.
Wiens belang had ik de laatste tijd eigenlijk gediend?
Dat van Fluffy of dat van mijzelf ?