Hoofdstuk 18

Het was zo ironisch als het maar kon zijn.

Het was 30 april, de dag waarop we exact vijf jaar getrouwd waren, en Mark en ik waren opnieuw op weg naar de Burgerlijke Stand – maar deze keer moesten we op een heel andere afdeling zijn.

In het verleden hadden we onze trouwdag altijd met het opentrekken van een fles champagne gevierd, maar dit jaar stonden we elkaar zo ongeveer naar het leven.

Terwijl mijn vingers zenuwachtig met de ketting speelden van de originele, bijna antieke gewatteerde handtas van Chanel die ik vanochtend had uitgekozen, vroeg ik me af hoe Mark en ik in deze situatie terecht hadden kunnen komen, en nog wel binnen zo korte tijd, terwijl we toch zo verschrikkelijk veel van elkaar hadden gehouden.

Ja, ik had tenminste van Mark gehouden.

Voor mij was hij de aardigste mens geweest die ik ooit had gekend. Hij was altijd zo vriendelijk en zo genereus, zo liefdevol en zo tolerant. Hij had me het gevoel weten te geven dat ik bemind werd en speciaal was, en altijd, wanneer ik thuis was gekomen en hem zag, had mijn hart een sprongetje gemaakt. We hielden van dezelfde films en van dezelfde kunsttentoonstellingen. We hielden van dezelfde muziek – Clapton, REM, Van Morrison, Amy Winehouse, de soundtracks van The Sound of Music en de West Side Story, die we alle twee uit ons hoofd kenden. We hielden ervan om samen thuis rond te lummelen, om samen naar de supermarkt te gaan en naar sentimentele oude zwart-witfilms als Top Hat, Dark Victory en, natuurlijk, The Awful Truth te kijken. Maar Now Voyager was onze absolute favoriet. We moesten altijd alle twee huilen wanneer we Bette Davis op haar plateauzolen en met die witte strohoed de loopplank van de oceaanstomer af zagen komen waarover ze als een stijve trut aan boord was gegaan en waar ze die transformatie had ondergaan.

Hoe gelukkig was ik de eerste jaren van mijn huwelijk geweest, bedacht ik, terwijl ik voortliep naast meneer Williams, mijn advocaat. Soms, wanneer ik ’s avonds op de bank met Fluffy aan mijn zij had zitten lezen en dan opkeek naar de tussenverdieping waar Mark op zijn gitaar zat te spelen, had ik me letterlijk overweldigd gevoeld door het feit dat ik zo veel geluk had gehad om deze getalenteerde schat van een man te vinden.

Maar waarom was het dan toch misgegaan tussen ons? Wat had ons geluk zo kunnen bederven?

Wanneer was ik, bijvoorbeeld, gaan beseffen dat Mark wel eens niet helemaal volmaakt zou kunnen zijn? Wanneer was ik opgehouden zijn bermuda’s en T-shirts sexy te vinden? Aanvankelijk was ik zo trots geweest op het feit dat zijn kleren hem niets interesseerden – hij wist tenminste waar het in het leven om ging, om iemands innerlijk in plaats van om zijn uiterlijk, om de werkelijkheid in plaats van om de schijn. Maar na verloop van tijd was het moeten aanzien van het wiebelen van zijn dikke tenen in die oude canvassandalen en het eeuwige bloot van zijn behaarde knieën me gaan irriteren. Zijn collectie afgedragen T-shirts met hun ethisch verantwoorde slogans – Save the Whales, Save the Rainforest, Save Energy – waren me eerst tegen gaan staan, en daarna was ik me ervoor gaan schamen, zoals die keer dat hij er eentje had aangetrokken voor het kerstdiner voor het personeel van Haines and Hampton.

Wanneer was ik gaan inzien dat Mark misschien wel helemaal niet een beroemde musicus wilde worden? De eerste barstjes waren al vrij vroeg ontstaan, toen die fantastische hit van hem, die hij sinds onze ontmoeting in mijn flat had zitten componeren, half af bleef liggen, evenals de rest van de nummers waar hij altijd vol enthousiasme aan begon, maar die hij nooit voltooide. Daarna was de band waar hij wel eens mee schnabbelde opgeheven, en hij was niet op zoek gegaan naar een andere groep om mee te spelen. Een paar maanden daarna deed hij ook niet langer zijn best om aan schnabbels in opnamestudio’s te komen, want, zo zei hij, daar had hij nu met het zorgen voor Fluffy en mij, en met zijn uitlaatbedrijfje, geen tijd meer voor.

Niet dat zijn bedrijfje zo geweldig liep. Met zijn onverschilligheid ten aanzien van tijd, efficiency en geld zou Mark nooit in aanmerking komen als kandidaat voor The Apprentice. In de loop van het tweede jaar van ons huwelijk daalde zijn aantal klanten van twintig naar vijftien, vervolgens van vijftien naar twaalf en ten slotte naar zes, en op de een of andere manier was hij er nooit toe gekomen nieuwe te vinden. En met zo weinig honden die hij moest ophalen en thuisbrengen, en waarmee hij dan twee keer per dag naar Hampstead Heath ging, was het geld dat hij ermee verdiende nauwelijks voldoende geweest om zijn benzine van te betalen, om nog maar te zwijgen over de inkomstenbelasting, als hij er ooit toe zou komen zijn verdiensten op te geven. Dus toen zijn dierbare VW-bus op een dinsdagmiddag, midden op Kentish Town Road de geest gaf en hij met Fluffy en drie keffende fikkies gestrand was, had hij op het punt gestaan zijn hele bedrijfje maar op te geven. En dat zou hij ook hebben gedaan als ik er niet op had gestaan dat we een gloednieuwe Audi op afbetaling zouden kopen, zodat hij die voor zijn werk zou kunnen gebruiken – of liever, dat ík die zou kopen en afbetalen, omdat hij daar zelf niet voldoende voor verdiende.

Gelukkig kon ik me die auto dat jaar veroorloven, want ik had promotie gemaakt. Mijn bazin, Eileen, was met pensioen gegaan, en ik was haar gedoodverfde opvolgster geweest. Vanaf de dag waarop ik als pas afgestudeerde jonge vrouw van vijfentwintig bij Haines and Hampton was komen werken, had ik ervan gedroomd om afdelingshoofd van personal shopping te worden, en nu was die droom dan in vervulling gegaan. Van de ene op de andere dag was mijn salaris verdubbeld en was ik een bescheiden beroemdheid binnen het Londense modewereldje. Ik werd geïnterviewd door Vogue en kreeg een profiel in de Britse editie van Vanity Fair. Het leiden van de afdeling, het doen van de boekhouding, mijn besprekingen met George Haines en de inkopers en het contact met mijn klanten betekende wel dat ik – ondanks de hulp van mijn nieuw verworven assistente van onschatbare waarde, Eva – minstens twee keer zo hard moest werken.

Na mijn promotie gebeurde het regelmatig dat ik, in plaats van zoals voorheen om zeven uur thuis te komen, niet voor acht of negen uur binnen was. Vaak was ik dan zo totaal uitgevloerd dat ik regelrecht op bed was gevallen, waar Mark me dan op een dienblad mijn eten bracht. Hoewel ik echt bekaf was, had ik nooit laten merken dat ik zo moe was wanneer hij seks had gewild, en van wat ik eruit kon opmaken, leek hij er evenveel genoegen aan te beleven als altijd. Nee, ik was de enige voor wie het niet meer zo hoefde. Ik kon mijn werk niet loslaten en kon me niet op het vrijen concentreren. Soms betrapte ik me er halverwege de coïtus op dat ik bezig was te bedenken welke kleren ik de volgende ochtend aan mijn klanten zou laten zien of, wat zo mogelijk nog erger was, dat ik wou dat Mark een beetje opschoot.

Mijn professionele ster was stijgende, maar die van Mark was aan het verbleken – áls hij al wat deed. Was hij jaloers op mijn succes? Hij beweerde dat hij het fantastisch voor me vond. Maar kort na mijn promotie begon hij weer te zinspelen op een baby. Zijn zussen en zwagers waren als konijnen aan het fokken. Het leek wel alsof, telkens wanneer zijn ouders belden, dat was om over een nieuwe zwangerschap of geboorte te vertellen. Lizzie had er alweer een dochtertje bij, Emma een zoontje, Katie was weer zwanger. ‘O, fantastisch!’ riep Mark dan dromerig uit. Het duurde niet lang voor zijn hints minder subtiel begonnen te worden, en uiteindelijk werd het wel of niet krijgen van kinderen een serieus probleem tussen ons. Het was er niet het goede moment voor, was mijn argument. Ik was er nog niet aan toe.

En in mijn hart vroeg ik me af of ik dat ooit wel zou zijn. De gedachte zwanger te raken deed me huiveren.

Dus was dat dan de ware reden geweest waarom, zo’n tweeenhalf jaar na onze bruiloft, Mark zijn toevlucht had gezocht tot zinloos wippen met een pilatesjuf die een waardeloze smaak in ondergoed had? En had ik hem nu dan in de armen van de eigenaresse van de Weimaraner gedreven omdat het mij voor de wind ging en hij geen werk had?

Ach, wat maakte het ook uit. Het resultaat was in ieder geval dat we gingen scheiden. En de man die ooit zielsveel van me had gehouden, haatte me nu zo intens dat hij het enige waar ik net zo veel van hield als ik ooit van hem had gehouden, van we wilde afpakken. Fluffy.

Ons voorlopige vonnis van echtscheiding was er al door – de eerste officiële stap op weg naar een definitieve scheiding – maar omdat we het via onze respectievelijke advocaten maar niet eens hadden kunnen worden over wie de voogdij over die lieve hond van ons zou krijgen, waren we nog niet in aanmerking gekomen voor het definitieve vonnis waarmee ons huwelijk nietig werd verklaard. En nu was het de bedoeling dat we zouden proberen om, in een zogenaamd gecombineerd gesprek dat door de rechter werd voorgezeten, alsnog tot overeenstemming te komen.

Williams en ik waren naar Costa’s gegaan om een cappuccino te drinken en daar had hij uitgelegd hoe het zat met die twee gesprekken. In gecompliceerde zaken vonden ze na elkaar plaats, maar in eenvoudige zaken, zoals de onze, werden ze meestal gecombineerd. Dat was prettig, want het scheelde tijd en geld. Het eerste gesprek ging over de te volgen procedure en betrof het regelen van technische kwesties, het tweede gesprek was gewijd aan de financiële kant van de scheiding. Vanochtend was een goed moment om te proberen op een rustige manier tot afspraken te komen in de kwesties waar we het maar niet over eens konden worden. Als we het eens konden worden over wie Fluffy zou krijgen, zouden we onszelf een kostbare officiële rechtszitting kunnen besparen.

Dat leek allemaal hoogst beschaafd, maar het voelde meteen al een heel stuk minder plezierig toen we de rechtbank binnen waren gegaan en Mark met Martha Greenwood waren tegengekomen. Toen we elkaar met slechts een ijzig knikje passeerden, voelde het voor mij alsof we duellisten met onze secondanten waren, en we bereid waren elkaar naar het leven te staan.

Williams had me geadviseerd om in de flat te blijven wonen en ik had sterk het gevoel dat Martha Greenwood Mark exact hetzelfde had aangeraden. Dat betekende dat we nog steeds bij elkaar woonden en we dat ook zouden blijven doen tot onze scheiding definitief was, we de flat hadden verkocht en de winst hadden gedeeld. We hadden al maanden nauwelijks iets tegen elkaar gezegd, afgezien dan van tijd tot tijd een venijnig: ‘Ja, nee, ben je klaar in de badkamer? Dat is mijn melk die je daar neemt.’

En die arme Fluffy begreep er natuurlijk niets van. Waarom bracht ik, zijn bazinnetje, zo veel tijd alleen in de slaapkamer door, in plaats van samen met hem voor de haard te liggen? Waarom sliep Mark op de bank, in plaats van lekker dicht tegen mij aan in bed, waar Fluffy zich dan, in de loop van de nacht, beetje bij beetje tussen ons in wurmde? Hij was het gewend om in volle vaart, de meubels omzeilend, door de flat te rennen, maar nu was de deur tussen de woonkamer en de slaapkamer altijd dicht. Met Mark aan de ene kant en ik aan de andere. Fluffy krabbelde eraan in de hoop dat een van ons zijn racebaan weer in de oorspronkelijke staat zou willen herstellen.

Nadat we een poosje op de gang hadden moeten wachten, werd onze zaak afgeroepen en moesten Mark en ik voor de rechter van de arrondissementsrechtbank verschijnen. Ze stelde zichzelf voor als mevrouw Robarts en vroeg Williams of hij de zaak vanuit mijn standpunt wilde beschrijven. Aangezien ik de eisende partij was, had mijn advocaat kennelijk het recht om als eerste zijn woordje te doen.

Williams vertelde over de reden van de onherstelbare breuk van ons huwelijk – Marks overspel – en ging verder met het voorlezen van mijn financiële voorstel – Mark zou de helft van de flat krijgen, de auto, zijn keuze van het meubilair en de helft van spaarrekening. Het enige wat ik wilde, was een zuivere breuk. Mevrouw Robarts luisterde, afgezien van zo af en toe een knikje en een nauwelijks zichtbaar optrekken van haar wenkbrauwen, met een totaal uitdrukkingsloos gezicht naar Williams’ verhaal, waarna Martha Greenwood, Marks advocaat, zijn versie van de geschiedenis voorlas. Hoewel haar cliënt toegaf niet in belangrijke mate te hebben bijgedragen aan de gezamenlijke inkomsten, zei ze, had hij de rol van huisman op zich genomen waarmee hij de eiseres in staat stelde zich geheel en al aan haar carrière te wijden, zonder zich druk te hoeven maken over het huishouden. De gedaagde was tevreden over de aangeboden financiële regeling – sterker nog, hij beschouwde het als een uitermate gul gebaar. Daarnaast wilde hij nog wel opmerken dat hij pas overspel had gepleegd nadat zijn huwelijk definitief niet meer te redden was geweest.

‘Dat is niet waar!’ viel ik haar in de rede. ‘Alles was goed tussen ons! En hoe zat het dan met Fern?’

‘Alstublieft, mevrouw Curtis.’ De rechter schonk me een klein glimlachje. ‘Laat u de advocaat van uw man uitspreken. Na afloop krijgt u het woord.’

‘Nou, edelachtbare, dat is het wel zo’n beetje,’ zei Martha Greenwood. ‘Zoals ik al zei, mijn cliënt is meer dan tevreden met de aangeboden financiële regeling.’

De rechter fronste haar voorhoofd. ‘Nou, als iedereen tevreden is en beide partijen het eens zijn, dan weet ik niet goed waarom u mijn tijd wilt verdoen,’ zei ze, Williams en Greenwood om beurten aankijkend. ‘Waarom hebt u deze zaak niet gewoon op de gebruikelijke manier afgewikkeld? Deze zitting is toch nergens voor nodig?’

‘Nou,’ zei Williams, ‘we zijn hier omdat er een kwestie is waar de partijen het niet over eens kunnen worden.’

Het was duidelijk dat de rechter er nog steeds niets van begreep. ‘En hebt u mevrouw en meneer Curtis dan geen mediator aangeraden?’

‘Mijn cliënt weigert enig compromis, edelachtbare,’ zei Greenwood.

‘En de mijne ook,’ zei Williams. ‘Het gaat over de voogdij.’

‘De voogdij?’ De rechter bladerde door het dossier dat opengeslagen voor haar op tafel lag. ‘Ik wist niet dat het echtpaar kinderen had.’

‘Nee, er zijn geen kinderen,’ beaamde Williams. Hij slikte. ‘Het betreft de hond van mijn cliënte.’

‘De hond van míjn cliënt,’ corrigeerde Greenwood hem.

‘Fluffy is niet van Mark,’ beet ik haar toe.

‘Ach, hou toch op!’ zei Mark. ‘Je weet best dat hij meer aan mij is gehecht dan aan jou.’

‘Onzin! Hoe dan ook, Mark, hij is van mij. Ik heb hem gekocht.’

‘En voor het geval je dat vergeten bent, ík heb hem opgevoed.’

‘Begrijp ik het goed en zijn eiseres en gedaagde het niet eens over wie van hen de voogdij over de hónd moet krijgen?’

‘Inderdaad, mevrouw,’ zei Williams, een tikje nerveus. ‘Hij – Fluffy – is de hond van mijn cliënte, en zij wil natuurlijk ook dat dit zo blijft.’

‘En míjn cliënt houdt vol dat Fluffy zíjn hond is, en dat het in Fluffy’s belang is dat hij na de scheiding bij hem blijft.’

De rechter schudde verbaasd haar hoofd. ‘Meneer en mevrouw Curtis, kan ik ervan uitgaan dat uw advocaten u hebben gewezen op het juridische aspect van de zaak?’ vroeg ze, op een toon alsof ze het tegen een stel kleine kinderen had. ‘U mag dan heel erg aan uw huisdier – Fluffy, is het niet? – gehecht zijn, maar u moet beseffen dat hij voor de wet niet meer of minder is dan roerend goed dat voor of tijdens uw huwelijk is aangeschaft.’ Haar blik ging over de lijst van ons – mijn – bezit. ‘Net als, laten we zeggen, uw loft in Islington en uw Audi Avant. Hij is een voorwerp, echtelijk bezit. Stelt u hem zich maar voor als, ik noem maar wat, uw roestvrijstalen Magimix.’

‘En in dat geval behoort hij zeer zeker bij mij te blijven,’ zei Mark op droge toon, ‘want Annie weet nog niet eens hoe ze die Magimix van ons aan moet zetten.’

‘Fluffy is geen Magimix!’ riep ik uit. ‘Hij heeft geen knopje voor aan en uit. Hij is een dier met een gevoelsleven en behoeften!’

‘Ja, Annie. Behoeften waarin ik veel beter kan voorzien dan jij!’

‘Meneer en mevrouw Curtis, ik heb u net getracht uit te leggen dat uw hond voor de wet niet meer is dan een stuk persoonlijk bezit – ’

‘Ja, en toevallig wél een waarvoor ík betaald heb!’ viel ik haar in de rede.

‘ – een onbezield voorwerp dat geen verzorging behoeft.’

‘Natuurlijk heeft hij wel verzorging nodig!’ verklaarde Mark. ‘En het is verschrikkelijk als daar geen rekening mee wordt gehouden!’

De rechter schonk hem een kil glimlachje. ‘Dat kunt u nu wel zeggen, meneer, maar de wet is de wet. Ik zit hier echter niet om een uitspraak te doen. Op dit punt kan ik alleen maar advies geven. In die zin raad ik u aan om hier, in deze rechtszaal, tot een akkoord te komen over Fido – of Fluffy, of hoe hij ook heten mag. Zo niet, dan wacht u een officiële hoorzitting die u tienduizenden ponden gaat kosten. Wilt u het werkelijk zo ver laten komen? En kunt u zich dat veroorloven?’ Mark en ik keken elkaar aan en schudden het hoofd. ‘Mooi. Ik ben blij dat we het daarover eens zijn. Dan vraag ik u, hebt u erover gedacht om de voogdij over Fluffy te delen? Bijvoorbeeld dat u hem om de beurt een week hebt? Of dat hij de ene zomer met de een op vakantie gaat en de volgende zomer met de ander? En dat u ook met Kerstmis afwisselt?’

‘Zou ik daar misschien een opmerking over mogen maken?’ vroeg Martha Greenwood. ‘Mijn cliënt is bereid – en dat is een bijzonder gul gebaar van hem – om Fluffy elke kerstvakantie en elk officieel lang weekend bij eiseres te laten logeren, en om haar elke zondag bezoekrecht te verlenen, maar alleen wanneer hij voor het overige de volledige voogdij krijgt. In ruil daarvoor ziet hij, binnen de verdeling van het gezamenlijk bezit, af van de auto.’

‘O, dus dan denk je dat Fluffy voor mij net zoveel waard is als de Audi?’ vroeg ik spottend.

‘Van mij mag je alles houden!’ riep Mark uit. ‘De flat. Alles. Fluffy is het enige wat ik wil hebben!’

Williams boog zich naar voren. ‘O, ik denk dat mijn cliënt wel op dat aanbod in wenst te gaan.’

Ik draaide me boos naar hem om. ‘Nee, dat wens ik niet!’

‘Moet u horen,’ zei de rechter, ‘gescheiden echtparen vinden altijd een oplossing inzake een gedeelde zorg voor hun kinderen en ik kan me niet voorstellen dat u beiden het niet eens zou kunnen worden over uw hond.’

‘Het wordt niets, edelachtbare,’ zei Mark. ‘En ik zeg heus niet dat Annie Fluffy niet zou mogen zien. Integendeel. Maar hij zal bij mij moeten wonen omdat zij niet voor hem kan zorgen.’

‘Wát?’ Ik wendde me tot de rechter. ‘Ik weet werkelijk niet waar hij het over heeft!’

‘Ja, dat weet je wel,’ zei Mark. ‘Jij bent de hele dag op je werk, en dat zes dagen per week.’

‘Ja, maar… ’

‘Dus hoe moet jij dan beter voor Fluffy zorgen dan ik dat zou kunnen?’

‘Nou, nu ik hoofd van de afdeling ben kan ik hem meenemen naar mijn werk – soms,’ zei ik, zonder te weten waar ik die uitspraak op baseerde.

‘Je weet best dat dat niet kan!’

‘En als ik hem thuis moet laten, neem ik een hondenuitlater om hem uit te laten.’

‘Dat lijkt me volkomen overbodig aangezien ík een hondenuitlater ben,’ zei Mark – de redelijkheid in persoon.

‘Nou, dan neem ik jou toch in dienst,’ zei ik. En toen. ‘O, nee, liever niet, want dat héb ik al eens gedaan.’ Mark keek me vernietigend aan.

Williams schraapte zijn keel. ‘Zo hebben mijn cliënte en haar man elkaar leren kennen, edelachtbare,’ verklaarde hij.

‘Aangezien ik een bijzonder verantwoordelijke hondenbezitster ben, had ik iemand nodig die Fluffy rond het middaguur, wanneer ik op mijn werk was, wilde uitlaten,’ legde ik uit.

‘Alsof je ooit niet werkte,’ mompelde Mark bitter. ‘Je was nooit thuis!’

‘Orde, alstublieft.’

‘Moet ik je eraan herinneren, Mark, dat een van ons beiden de kost moest verdienen? Als jij een fatsoenlijke baan had gehad, had ik niet van die lange dagen hoeven maken!’

‘Dat is onzin, Annie. Jij maakt lange dagen omdat je geniet van je werk!’

‘Ja, maar ik heb ook hard gewerkt omdat jíj het zo druk had vreemde vrouwen te neuken dat je geen tijd had om aan het huishoudpotje bij te dragen!’

‘Orde!’ beval edelachtbare Robarts.

Mark balde zijn vuisten. ‘Het was maar één vrouw op de hei, en ze was geen vreemde.’

‘Nou nee, nadat je het met haar had gedaan was ze dat niet meer!’

‘Meneer en mevrouw Curtis! Mag ik u eraan herinneren dat u zich in een rechtszaal bevindt, niet in een circus waar naar hartelust met modder gegooid kan worden?’

Maar alle woede die Mark en ik gedurende maanden, zo niet járen, onderdrukt hadden, kwam er nu uit, en zelfs de rechter was niet in staat ons daarvan te weerhouden. ‘O ja? En Fern dan?’ zei ik. ‘Haar heb je niet op de hei leren kennen, wel? Háár kende je van de sportschool – de sportschool waar ík voor betaalde! Zoals ik tijdens ons huwelijk voor álles heb betaald.’

Mark keek me woedend aan. ‘Dat is nou altijd het geval met jou, Annie. Alles draait uiteindelijk om de centen!’

Dit was een aanval die ik niet had verwacht en mijn mond viel open. ‘Dat is niet waar, Mark Curtis! Ik heb altijd alles met je gedeeld!’

‘Inderdaad, ja! En waarom denk je dat ik mijn troost zocht bij Fern? Omdat jij me het gevoel gaf dat ik waardeloos was. Omdat jij me ontmande!’

‘Hoe bestaat het! Dat heb ik niet goed gehoord.’ Ik wendde me tot de rechter. ‘Ik heb altijd de grootste waardering gehad voor alles wat hij voor me deed. En ik heb alles gedaan wat in mijn vermogen lag om hem als musicus aan te moedigen! Keer op keer heb ik hem verzekerd dat hij talent had! Toen hij zei dat hij een elektronische piano wilde, heb ik die prompt voor hem gekocht! En ik heb nota bene geprobeerd hem zover te krijgen dat hij die Wag the Dog Walks verder uitbreidde!’

‘Wag de wat?’ vroeg Robarts.

Wag the Dog Walks, edelachtbare,’ antwoordde Greenwood. ‘Dat is het hondenuitlaatbedrijfje van mijn cliënt.’

‘En toen die VW van jou het begaf, heb ik zelfs een Audi voor je gekocht,’ ging ik verder, ‘alleen opdat je die honden met hun modderpoten van en naar de hei kon brengen.’

‘Zodat je de touwtjes in handen kon blijven houden, zul je bedoelen.’

Ongelovig schudde ik mijn hoofd. ‘Je hebt ze niet allemaal op een rijtje.’

Ik meende haat in Marks blik te bespeuren. Toen zei hij, iets minder verhit: ‘Ga maar na, Annie. Zelfs tijdens onze scheiding heb je het voor het zeggen.’

Er viel een lange stilte, en toen vroeg ik kalm: ‘Ik begrijp werkelijk niet waar je het over hebt.’

‘En als je niet blij bent met waar we nu mee bezig zijn, laat me je er dan op wijzen dat jíj hiermee bent begonnen.’

‘Ja, maar alleen omdat jíj me ontrouw bent geweest – en dat voor de tweede keer!’

‘Goed, maar jíj wilde scheiden. Jíj zei dat je mijn advocaat zou betalen. Jíj hebt besloten dat ik de helft wilde hebben van alles wat je bezit.’

Williams ging rechtop zitten. ‘Mijn cliënte is bereid daarop terug te komen, edelachtbare.’

‘Maar de mijne niet,’ zei Greenwood prompt.

‘Orde, alstublieft! Orde!’

‘Ik probeerde alleen maar eerlijk te zijn!’ Ik wendde me tot de rechter. ‘Moet u horen, dit klopt gewoon niet. Het enige waar ik om vraag is mijn hond. En voor het overige heb ik Mark de helft aangeboden van alles wat ik bezit.’

‘Een totaal onbevooroordeeld aanbod,’ mompelde Williams.

‘De helft van mijn spaargeld, de helft van de flat…’

‘En die flat heeft mijn cliënte lang voor haar huwelijk gekocht,’ bemoeide Williams zich er opnieuw mee, ‘en daarvan heeft zij alléén de hypotheek betaald. De naam van de gedaagde komt niet voor op de eigendomsakte.’

‘Jawel, dat doet hij wel,’ zei Greenwood zacht.

‘Wát?’ riepen Williams en ik in koor.

‘De naam van meneer Curtis staat op de eigendomsakte,’ zei ze kortaf. ‘Sinds afgelopen maand. Ik heb hem opgedragen dat te laten doen. Voor zijn eigen bestwil.’

Ik keek met grote ongelovige ogen naar Mark, die zich afwendde – vermoedelijk omdat hij zich schaamde. ‘Kan hij dat zomaar? Ik bedoel, is dat rechtsgeldig?’ vroeg ik aan Williams.

‘Ik vrees van wel. Hij is uw echtgenoot.’

Het voelde alsof ik een dreun in mijn maag had gekregen. Ik keek opnieuw naar Mark. Nu was hij tenminste zo fatsoenlijk om beschaamd te kijken. ‘Het spijt me, Annie,’ zei hij. ‘Ik had geen keus. Ik moest mijn positie zeker stellen om mezelf te beschermen.’

‘Tegen mij?’

Er viel een korte, bittere stilte.

‘Nou, mevrouw Curtis,’ zei Robarts, ‘aangezien u er geen enkel probleem mee hebt om uw hele bezit fifty-fifty met uw man te delen, waarom deelt u die hond dan niet net zo? Gaat u hem maar halen, dan zorg ik voor een bijl en hakken we hem doormidden. Eén van u beiden kan de kop krijgen – degene die zich het minst aan het blaffen stoort – en de ander die geen probleem heeft met wat er uit het achterlijf komt, kan dát deel van hem krijgen.’ Mark en ik keken haar aan alsof ze gek was. ‘Hebt u nog nooit van het salomonsoordeel gehoord?’ Ze trok haar wenkbrauwen op. ‘Weest u toch realistisch, meneer en mevrouw Curtis! U verdoet de tijd van de rechtbank, om over die van mij nog maar te zwijgen, en bovendien kost u dit ook nog eens een enorme smak geld.’ Ze wendde zich tot de advocaten. ‘Hebt u uw cliënten verteld hoeveel een officiële hoorzitting kan gaan kosten als ze dit niet onderling regelen?’

‘Ik heb de cijfers, edelachtbare.’

‘Nou, laat meneer en mevrouw Curtis daar dan eens aandachtig naar kijken.’ Ze keek ons streng aan. ‘En nu wil ik dat u goed naar mij luistert. Dit is mijn advies. Die officiële hoorzitting is geen goed idee. Gaat u liever met een fles wijn om de tafel zitten en probeert u het onderling eens te worden.’

Mark schudde zijn hoofd. ‘Ik blijf bij wat ik heb gezegd,’ zei hij. ‘Het gaat mij namelijk niet om het geld. Het geld kan me echt niet schelen. Ik wil Annies geld niet. Waar het mij om gaat is Fluffy’s welzijn. Hem wacht een verschrikkelijk bestaan als ik er niet bij kan zijn om voor hem te zorgen.’

‘Dat is onzin, edelachtbare!’ zei ik. ‘Fluffy zal bij mij veel gelukkiger zijn. En ik ben tot alles bereid om dat te bewijzen.’

‘Ik ook!’

‘Mooi. Ik heb voldoende gehoord.’ De rechter wendde zich tot onze advocaten. ‘Neemt u uw cliënten alstublieft mee. Als ze die officiële zitting willen, dan moet dat maar. Ik ga niet nog meer tijd verspillen om te proberen hen op andere gedachten te brengen. We prikken een datum in de laatste week van augustus. En tot aan die tijd, mevrouw en meneer, beveel ik u om beurtelings voor uw hond te zorgen. Eerst krijgt de een hem een week, dan de ander, enzovoort. Zeven dagen mét en zeven dagen zónder. Bent u beiden bereid dat te accepteren?’

Mark en ik keken elkaar onbeholpen aan en we knikten.

‘Mooi,’ zei de rechter. ‘Ik ben blij dat u het tenminste érgens over eens kunt zijn. En voordat u hier weggaat,’ voegde ze eraan toe, ‘geef ik u nog een goede raad. Als u besluit om met deze echtscheiding naar een officiële hoorzitting te gaan, dan zeg ik u nu al dat u daar spijt van zult krijgen. En niet in de laatste plaats omdat ik in heel Engeland niet één rechter ken die sympathie op zal kunnen brengen voor deze bespottelijke kwestie van u.’

En met deze huiveringwekkende, voorspellende woorden gebaarde ze ons dat we konden vertrekken.