Hoofdstuk 27

‘Hallo?’

‘Ik ben het.’

Het was zondagmiddag en ik stond voor het hoge, ijzeren hek van het Workhouse. Ik was gekomen om Fluffy bij Mark te halen. Ik droeg een oude, strakke Levi’s met een kort, strak T-shirtje van de Topshop en de naaldhakken met open teen van Jonathan Kelseys die Mark, in onze glorietijd, ooit eens mijn ‘neuk me’-schoenen had genoemd. Ik had urenlang geaarzeld over wat ik aan zou trekken. Ik had iets nodig waarin ik me zelfverzekerd kon voelen ten aanzien van wat ik van plan was, maar dat me ook, na afloop daarvan, een goed gevoel zou bezorgen. Tegen de tijd dat ik me ten slotte had aangekleed, had ik zo ongeveer al mijn kleren aangehad en leek de flat wel een drukbezochte Wibra op zaterdagmiddag.

Mark zoemde open en ik nam de lift naar boven. Terwijl de lift omhoogging, kon ik gelijktijdig de moed in mijn schoenen voelen zakken. Ik herinnerde me al die keren in de goede oude tijd dat Mark en ik hier hadden staan zoenen. Op een keer, toen we thuis waren gekomen van een filmvoorstelling in het park, lieten we ons zo meeslepen door onze hartstocht dat we elkaar tussen de beide verdiepingen in zo ongeveer de kleren van het lijf hadden gerukt. Pas toen we halfnaakt op bed vielen, drong het tot ons door dat we ons weer moesten aankleden om onze arme, wanhopige hond te laten plassen.

Ik was de lift nog niet goed en wel uit of Fluffy kwam de gang af gerend en sprong als een bezetene tegen me op. Hij was de afgelopen zeven dagen bij Mark geweest en hij leek waanzinnig van vreugde om me te zien. Met zijn tong uit zijn bek met vlijmscherpe tanden stond hij op zijn achterpoten aan mijn broek te krabbelen alsof hij het liefst in mijn armen was gesprongen.

Toen ik me bukte om hem te knuffelen, keek ik over zijn kop heen naar Mark, die, in een slobberige zwarte bermuda en een ruimvallend mouwloos T-shirt, op zijn blote voeten de gang op was gekomen en nonchalant – en verleidelijk – tegen de deurpost stond geleund. Met zijn gespierde armen, zijn lange, ongekamde haar en zijn peinzende gezicht had hij zó een model voor Calvin Kleins aftershave kunnen zijn, en ik nam het mezelf kwalijk dat ik me nog steeds zo tot hem aangetrokken voelde.

‘Hoi.’ Toen ik overeind was gekomen en naar hem toe liep, liet hij zijn blik van top tot teen en terug over mijn gestalte gaan, en toen ik bij hem was gekomen, voegde hij eraan toe: ‘Leuke kleren.’

Ik voelde dat ik knalrood werd. Verdorie! Het was helemaal niet mijn bedoeling geweest om hem te laten denken dat ik speciaal voor hem aandacht aan mijn uiterlijk had besteed, dus toen ik langs hem heen naar binnen ging, zei ik het eerste wat me te binnen schoot. ‘Ja, Fluffy en ik zijn uitgenodigd voor de lunch.’

Hij deed de deur achter me dicht. ‘O ja? Door wie?’

Ik draaide me glimlachend naar hem om. ‘Iemand die jij niet kent.’

‘Aha. Dus dan is het inmiddels al zo ver tussen ons, hè?’

‘Hoe ver bedoel je, Mark?’

‘Dat je me al niet meer wilt vertellen met wie je gaat lunchen.’

Ik trok mijn wenkbrauwen op. ‘Wil je dat dan echt weten?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Het kan me geen barst schelen.’

‘Dat bedoel ik, Rhett.’

Hij grijnsde met tegenzin om mijn toespeling op Gejaagd door de Wind, stak zijn handen in zijn zakken en keek naar de vloer. Er viel een lange stilte. ‘En… hoe is het met je?’ vroeg hij ten slotte.

‘O, dat gaat wel… Ik red me. Vooral gezien het feit dat het nog maar zo kort te gaan is tot de zitting. En jij?’

‘Net zo.’

Het speet me dat ik Darcie had gezegd dat ze Fluffy niet hoefde te halen. Ik dacht aan wat mijn schoonmoeder had gezegd toen ze me was komen opzoeken – dat Mark diep in zijn hart nog steeds van me hield en dat het ons misschien wel zou lukken de strijdbijl te begraven en een nieuwe start te maken. Die arme Jackie had het volkomen mis. Sinds december waren Mark en ik van elkaar vervreemd – nee, erger nog, we waren elkaars vijanden geworden. Zelfs Fluffy scheen het te merken – hij was midden tussen ons in gaan zitten, precies halverwege die nare spanning die er tussen ons hing, en keek van de een naar de ander alsof hij niet snapte waarom we zo ver van elkaar af stonden.

‘Hoe heeft hij zich gedragen?’ vroeg ik.

‘Geweldig. We zijn twee keer per dag met de andere honden voor een lange wandeling de hei op geweest. Ik heb er twee nieuwe honden bij. Een Duitse herder en een boxer, alle twee uit Kentish Town.’

‘Spannend.’

Mark keek me fel aan. ‘Je hoeft heus niet meteen zo sarcastisch te doen, Annie. Ik probeer alleen maar de kost te verdienen.’

Ik herinnerde me wat Jackie had gezegd over trots en hoe je je daar soms overheen moest zetten. ‘Het spijt me,’ zei ik. ‘Ik wilde je niet kwetsen. Het is alleen dat – nou, om eerlijk te zijn, Mark, ik vind dit reuze moeilijk. Om hier weer te zijn, en om je te zien.’

Hij knikte. ‘Wil je koffie, voor je er weer vandoor gaat voor die lunch met wie het ook mag zijn?’

‘Een glaasje water, graag. Eigenlijk had ik ook iets met je willen bespreken.’

‘O?’

‘Mag ik gaan zitten?’

‘Dat hoef je niet te vragen,’ zei Mark over zijn schouder, terwijl hij naar het aanrecht liep om het water voor me te halen. ‘Het is nog altijd jouw huis.’

Zo voelde het niet. Vroeger zou ik op de bank zijn geploft, mijn schoenen hebben uitgeschopt en mijn benen onder me hebben getrokken. Nu voelde ik me een indringer in mijn eigen huis en zat ik stijf op het randje. Ondertussen haalde Mark, alsof ik een officiële gast was, ijsblokjes uit het speciale vakje van de Amerikaanse koelkast – die even groot was als mijn hele keuken in Fulham – en vroeg hij of ik een schijfje citroen in mijn water wilde.

Gelukkig deed Fluffy tenminste normaal. Hij zette zijn voorpoten op mijn knieën en keek me grinnikend aan. Ik krabde hem achter zijn oren. Mark gaf me het glas en ging toen, met zijn voeten op de vloer, op het andere uiteinde van de bank zitten. Opnieuw viel er een bijzonder pijnlijke stilte, en toen zeiden we in koor: ‘Moet je horen…’

We zwegen.

‘Jij eerst,’ zei Mark.

‘Nee, jij.’

‘Nee, jij.’

‘Goed dan.’ Ik haalde diep adem. ‘Wat ik wilde zeggen was, dat het niet zo hoeft te zijn.’

‘Zoals wat?’ Hij keek me recht aan. ‘Dat we niet hoeven te scheiden, bedoel je?’

‘Nou, eigenlijk,’ ging ik langzaam verder, ‘bedoelde ik dit gevecht om Fluffy.’

‘O.’ Hij keek weg.

‘Ik… Ik heb nagedacht, Mark.’ Ik zweeg.

‘En?’ drong hij uitdagend aan.

‘Ik ben van gedachten veranderd.’

‘Hoe bedoel je?’

Ik haalde diep adem en sprak de woorden waar ik de hele nacht over had liggen piekeren: ‘Ik wil dat jij hem houdt.’

Mark draaide zich met een ruk naar me toe. Hij was bruin, maar trok bleek weg. Ik zag duidelijk dat hij niet goed wist in hoeverre hij me moest geloven. ‘Is dit de een of andere valstrik?’ vroeg hij. ‘Want als dat zo is, Annie…’ Ik schudde mijn hoofd omdat ik mijn stem niet vertrouwde. ‘Wil je dat ik Fluffy hou?’ Ik knikte. Zijn mond viel open. Hij was overdonderd. ‘Ik… ik snap het niet.’

‘Je had gelijk,’ bekende ik. ‘Fluffy is beter af bij jou.’ Het onderwerp van ons gesprek keek glimlachend en vol vertrouwen naar mij op. Hij had geen idee waar ik het over had. Ik slikte de brok weg die ik in mijn keel had gekregen. ‘Ik… ik ben te weinig thuis om behoorlijk voor hem te kunnen zorgen.’

Er viel een lange pauze. Toen zei Mark mijn naam. Het volgende moment zat hij naast me en drukte mijn hand. ‘Annie, ik weet niet wat ik moet zeggen,’ mompelde hij. ‘Dank je. Ik weet hoe moeilijk dit voor je is. Ik beloof je dat je hem altijd mag zien als je daar behoefte aan hebt. Altijd, Annie.’

Ik knikte. Inmiddels rolden de tranen onbeheersbaar over mijn wangen. Voor iemand die niet kon huilen, had ik de laatste tijd heel wat waterlanders vergoten. ‘Heb je een tissue voor me?’ snotterde ik. Mark liet mijn hand los, snelde naar de keukenkastjes en scheurde een paar meter keukenrol af. ‘Nou, zó veel zal ik heus niet huilen,’ zei ik, door mijn tranen heen, terwijl ik het papier van hem aannam.

Hij schonk me een waterig glimlachje. ‘Ja, maar ik misschien wel.’

En het volgende moment zaten we zij aan zij tegelijkertijd te grienen en te lachen om hoe bespottelijk we ons gedroegen. Een minuut eerder hadden we elkaar nog gehaat, maar nu was het alsof er een gat was ontstaan in de muur van vijandigheid die we om ons heen hadden opgetrokken. Er maakte zich een waanzinnige opluchting van mij meester, maar op hetzelfde moment was ik me bewust van een intens verdriet. Ik wist dat ik de juiste beslissing voor Fluffy nam, maar dat betekende nog niet dat het niet verschrikkelijk pijn zou doen.

Nadat ik mijn tranen had gedroogd en mijn neus had gesnoten en Mark hetzelfde had gedaan, zei ik: ‘Mark, wat had je zoeven willen zeggen, toen je mij voor liet gaan?’

‘Alleen dat ik helemaal gestoord word van deze hele scheidingstoestand, Annie.’

‘Ik weet wat je bedoelt.’

‘Echt? Ik haat het. Ik kan het niet uitstaan om jouw vijand te zijn. Ik wou dat dit nooit was gebeurd. En ik weet dat het mijn schuld is. Ik heb me als een stomme lul gedragen – letterlijk, kun je wel zeggen – maar ik kan er nog steeds niet bij dat het in zo’n korte tijd zo krankzinnig geëscaleerd is. En het ergste van alles, Annie, is dat…’ Hij zuchtte. ‘Dat ik je mis.’

Ik had mensen wel eens horen zeggen dat hun adem ergens van stokte, maar ik had nooit begrepen wat ze daar precies mee bedoelden. Nu wist ik het. Het voelde alsof ik geen lucht meer kon krijgen, alsof ik zojuist een marathon had gelopen en mijn longen op springen stonden.

‘Ik mis al die kleine dingen van ons samenzijn,’ ging Mark verder. ‘Ik mis het om als eerste wakker te worden, ’s ochtends, en een kopje cappuccino voor je te maken. Ik mis het zoals je de handdoek op de vloer van de badkamer laat vallen, en de troep die je achterlaat wanneer je naar je werk gaat. Ik mis de sms’jes die ik je stuurde wanneer je op de zaak was, en ik mis de wetenschap dat je ’s avonds weer thuis zult komen. Maar wat ik vooral mis, is je gezelschap. Jij, ik en Fluffy, wij drietjes samen.’ Hij keek me weer aan. ‘Ik denk dat ik hem niet wilde afstaan omdat… nou, omdat ik jou niet los wilde laten.’

Ik kon mijn oren amper geloven. ‘O, Mark,’ kwam het ademloos over mijn lippen.

‘En je mag best weten, Annie…’ Hij haperde even. ‘Ik ben mezelf niet, zonder jou.’

‘Meen je dat?’

‘Ik voel me onvolledig. En, voor wat de scheiding betreft, ik had nooit verwacht dat het zo verschrikkelijk zou zijn.’

‘Ik ook niet,’ fluisterde ik.

‘En ik wou het niet eens.’

‘O, nee?’ vroeg ik met een klein stemmetje.

Opnieuw schudde hij zijn hoofd. We keken elkaar aan, en deze keer wendden we onze blik niet af. Het volgende moment zaten we met de armen om elkaar heen geslagen. En het voelde alsof ik thuiskwam.

‘O, lieveling!’ fluisterde Mark, terwijl hij mijn nek, mijn wangen en ten slotte mijn lippen kuste. ‘Ik heb je toch zo verschrikkelijk gemist.’

‘Echt?’ vroeg ik.

Hij hield op me te kussen en knikte. ‘Ik hou zo veel van je, Annie. Kom mee naar bed.’

En dat hoefde hij geen tweede keer te zeggen.