Hoofdstuk 20
Later die ochtend bevond ik mij – ellendig, met opgezette ogen en bezorgd – in een van de kleedkamers, waar een knappe vrouw in haar Janet Reger-onderjurk voor de plafondhoge spiegel stond. Ze liet haar blik kritisch over haar gestalte gaan en kamde haar vingers door haar donkere, steile bobkapsel waarvan de grijze uitgroei dringend bijgewerkt moest worden.
‘O, Annie,’ verzuchtte ze, ‘ik zie er vandaag niet uit.’
‘Dat ben ik helemaal niet met u eens, mevrouw Barclay.’
‘Dat geloof ik niet.’ Ze hees het afgezakte bandje van haar beha weer over haar schouder en trok haar onderjurk recht. ‘Mijn lichaam staat op instorten.’
‘Nou, dan zullen we dat moeten voorkomen, hè?’ zei ik, zo vrolijk als ik maar kon, terwijl ik haar een van onze witte katoenen kimono’s gaf om aan te trekken.
Hoewel de vierenvijftigjarige Marion Barclay nooit een echt vermogen uitgaf, was ze mijn favoriete klant. Ze was ambtenaar op het ministerie van Binnenlandse Zaken en haar man doceerde aan de universiteit. De eerste keer dat ze bij me was gekomen, was vier jaar geleden geweest, nadat ze een borstamputatie had gehad. De chemotherapie had haar het grootste deel van haar haren gekost en daarmee was ze ook veel van haar zelfvertrouwen kwijtgeraakt. Ze was uitgenodigd voor de chique bruiloft van haar petekind en zag daar verschrikkelijk tegenop. Het zou voor haar geen feest worden, zei ze, maar net zo’n beproeving als de chemokuur was geweest. ‘Het ergste vind ik de gedachte dat iedereen denkt dat ik al half onder de zoden lig,’ had ze mij en Eileen Grey toevertrouwd. ‘Ik wil er presentabel uitzien. En alsof ik nog zeker een half leven voor me heb.’ In het beeld dat ze zich van zichzelf had gevormd, zag ze zich in een simpele, perfect gesneden jurk waarin ze niet op zou vallen.
Maar nadat ik voor haar de hele designerafdeling had afgezocht, was ik teruggekomen met een vrolijk bedrukte Emilio Pucci-jurk met lange mouwen, afkomstig uit zijn pret-à-porter-collectie van de herfst van 2003. Het materiaal, een soepele zijdejersey, had een opvallend rood met wit en grijs geometrisch motief. ‘Dat trek ik niet aan!’ had mevrouw Barclay uitgeroepen. ‘Je ziet ze vliegen! Dat is veel te schreeuwerig en opvallend!’ Maar nadat ik haar had overgehaald om hem toch maar even te passen – wat kon het uiteindelijk voor kwaad? – en haar erop had gewezen hoe ze de bijpassende sjaal als een soort tulband om haar hoofd moest wikkelen, was ze verkocht geweest. ‘Ik kan mijn ogen amper geloven! Hij staat me echt!’ had ze uitgeroepen. Hoewel ze nog nooit meer dan honderd dollar aan een jurk had uitgegeven, kocht ze de Pucci, met de sarcastische opmerking dat, als haar man bezwaar zou maken tegen het hoge bedrag, ze hem erop zou wijzen dat het wel eens de laatste keer zou kunnen zijn dat ze iets van kleding kocht.
Maar dat was dus niet het geval geweest. Vier jaar later was haar kanker in remissie, had ze al haar haren weer terug en was ze een trouwe klant geworden die me een tot twee keer per jaar opzocht wanneer ze iets speciaals nodig had. Vandaag was ze, hoewel het juni was en de uitverkoop bijna zou beginnen, op zoek naar een broekpak, want eind augustus had ze een belangrijk sollicitatiegesprek. ‘En niets van die opvallende motieven of felle kleuren die je doorgaans voor me uitzoekt, Annie,’ zei ze met klem. ‘Deze keer wil ik vooral een efficiënte indruk maken. Streng, bijna. Zakelijk en ingetogen.’
‘We hebben niet zo veel, want het seizoen is al bijna voorbij, maar ik weet zeker dat we iets voor u kunnen vinden – mogelijk iets van Armani. Om wat voor baan gaat het?’
Ze nam me onderzoekend op. ‘Ik weet niet of ik je dat wel wil vertellen, want ik ben een beetje huiverig voor wat je ervan zult denken.’
‘Dat klinkt intrigerend.’
‘Nou. Laten we maar zeggen dat het in de lijn van mijn vak ligt – recht en gezag – maar deze keer is het niet op het ministerie. En het is ook een hele overgang voor mij, in die zin dat het niet zozeer een administratieve baan is, als wel eentje waarbij ik veel met mensen in aanraking kom. Na tweeëntwintig jaar als bureaucraat bezig te zijn geweest, wil ik eindelijk wel eens achter dat bureau vandaan.’
‘Wilt u echt een broekpak, of mag het ook een mantelpakje zijn? U hebt van die prachtige slanke enkels, en het is bijna jammer om die niet te tonen. Want als u echt iets moois koopt, wilt u dat natuurlijk ook later, bij andere gelegenheden, aan kunnen trekken. Wat u nodig hebt, is iets waar u jaren mee kunt doen. Met de juiste top en accessoires kunt u er overal mee terecht – van het sollicitatiegesprek tot en met het meest chique etentje.’
‘Het is nog maar de vraag of mijn enkels in dit geval de doorslag zullen geven,’ zei ze, ‘maar kijk gerust wat je kunt vinden.’
‘Ik ga naar beneden,’ zei ik tegen Eva, die achter de receptie zat. ‘Zou je de boel even voor me in de gaten kunnen houden?’
‘Natuurlijk, Annie.’ Eva duwde haar lange blonde haren achter haar kleine oortjes en nam me nieuwsgierig op. ‘Is alles goed gegaan, gisteren in de flat?’
‘Ja, best, dank je. Hoezo?’
Ze fronste haar voorhoofd. ‘Ik hoop dat je het niet erg vindt dat ik het zeg, maar je ziet er nogal vermoeid uit. Als je hulp nodig hebt, dan moet je het zeggen, hoor. Zal ik naar beneden gaan om iets voor mevrouw Barclay te zoeken? Ik begrijp dat het een moeilijke tijd voor je is.’
Haar bezorgdheid ontroerde me. ‘Dankjewel, Eva, maar ik blijf liever bezig.’
Ik pakte een verrijdbaar kledingrek en nam de goederenlift naar de eerste verdieping, waar ik bij MaxMara en Armani op zoek ging naar broek- en mantelpakken in maat 42, en naar bijpassende blouses en topjes. Het hoorde evenzeer bij mijn werk om te weten wat we aan kleding in huis hadden, en als gevolg daarvan wist iedereen die bij Haines and Hampton werkte – van de inkopers tot en met het personeel van het restaurant – wie ik was. Zoals altijd werd ik van alle kanten goedemorgen gewenst, maar het drong nauwelijks tot me door. Het liep tegen het middaguur en na een nagenoeg slapeloze nacht had ik niet eens tijd gehad voor een broodje.
Ik liep, navigerend op mijn automatische piloot, de hoek van Armani in en vertelde Antonella, de Italiaanse verkoopster, wat ik zocht. Maar tijdens het zoeken naar iets geschikts voor mevrouw Barclay dwaalden mijn gedachten voortdurend af naar Fluffy. Ik haalde een blouse uit het rek en vroeg me ondertussen af of hij het heel erg vond om alleen te zijn.
‘Kijk, dit setje hier, de snit is bellisimo,’ zei Antonella, ‘maar we hebben hem alleen in gebroken wit en in maatje achtendertig.’
‘Geweldig.’ Misschien dacht Fluffy wel dat ik nooit meer terug zou komen. Misschien moest hij wel heel nodig plassen. Als ik, zodra ik klaar was met mevrouw Barclay, meteen weg zou gaan en een taxi nam, zou ik om kwart voor één thuis kunnen zijn om hem uit te laten.
‘En dan heb ik dit model, met iets smallere revers en de broek met heel wijde pijpen…’
‘Prachtig.’ Fluffy redde het vast wel, in zijn eentje daar in de flat. Het zou me niets verbazen als hij lekker lag te slapen en volkomen gelukkig was. Maar wat als hem iets was overkomen? Ik zocht een stel blouses uit, hing ze aan mijn rek en trok het mee naar MaxMara. Ineens moest ik denken aan al die paren schoenen waarvoor in de kast geen plaats meer was geweest. Ze lagen op een hoop naast mijn bed. Fluffy had ze intussen natuurlijk allang gevonden en de meeste ervan vernield. Met vernielde schoenen kon ik leven – zelfs als het mijn Jimmy Choos waren – maar wat als Fluffy een gesp had doorgeslikt en erin was gestikt? Dat was, gezien zijn neiging om dingen te vernielen, niet ondenk baar. Het zou me niets verbazen als ik hem, straks bij thuiskomst, languit op de vloer, dood, te midden van een hoeveelheid uitgebraakte leren bandjes, zou aantreffen.
Ik staarde naar mijn kledingrek en ineens was ik alles vergeten. Ik wist werkelijk niet meer voor wie ik aan het zoeken was, welke maat ze had en waar ze haar nieuwe kleren voor nodig had.
‘Annie? Is er iets?’ vroeg Justine, de manager van de afdeling.
‘Nee, nee, Justine, er is niets. Ik wil een jurk hebben. Of was het nou een broekpak? Geef me maar alle twee. Iets voor een speciaal etentje. Of voor op het werk. Ach, geef me gewoon maar wat.’
‘Zomaar wat?’
‘Ja, in maatje 40. Nee, ik geloof dat het 38 was. En zo snel als je kunt, alsjeblieft.’
Terwijl al die verschrikkelijke gedachten over Fluffy me door het hoofd spookten, rende ik naar de lift en drukte ongeduldig op de knop. Pas toen ik weer op de tweede verdieping was, drong het tot me door dat ik het rek beneden had laten staan.
Terwijl Eva het voor me ging halen, sloot ik mezelf op in mijn kantoor. De ruimte was, met zijn planken van witte meubelplaat die vol lagen met folders van ontwerpers, oude modebladen, accessoires, stoffige schoenendozen en stofstalen, nauwelijks meer dan een verbouwde, vensterloze voorraadkast die even rommelig, volgepropt en chaotisch was als de winkel zelf minimalistisch en geordend was. Ik ging achter mijn bureau zitten, zocht in mijn tas naar mijn BlackBerry en belde Vlad.
‘Ah, Annie! Ik zat net aan je te denken!’ zei hij vrolijk.
‘Hoezo? Is er een probleem?’
‘Nee, geen probleem! Ik ben in huis, het mooi maken voor jou! Zoals ik beloofd heb, de liftmotor komt vandaag. Ik meteen pronto installeren. Maar groot… groot, groot ellende, want missen wij onderdeel. Ik ben kotsmisselijk als een dode papegaai. Pech, ellendige pech, zeker weten. Dus ik heb opgebeld fabriek en ik, heel boos zeg: “Stuur mij onderdelen expres post, nazischoften, of ik kom naar jullie toe en neem jullie flink te grazen.” Waarom bel jij, schat?’
‘Nou, ik vroeg me af of alles goed is met Fluffy. Je weet wel, mijn hond.’
‘Ah, ik kom vanochtend binnen en hij luid en duidelijk blaffen. Huurder beneden, hij heeft geklaagd.’
‘O god, echt?’
‘Ik zeg hem: “Sodemieter op, man, hij is waakhond, hij houdt dieven op afstand. Jij moet dankbaar zijn. Is als gratis bewakingsdienst.” Hoe dan ook, laatste vier of vijf uur of zo, Fluffy blaft niet meer.’
‘Wat? Helemaal niet meer?’
‘Hij is – hoe zeg je dat – zwijgt als het graf, zeker weten.’
Ik stond op het punt een taxi te bestellen en me naar huis te haasten, toen Eva om het hoekje van de deur keek.
‘Neem me niet kwalijk dat ik je stoor, Annie, maar ik heb mevrouw Barclay de kleren gebracht en ze is ze nu aan het passen. Er schijnt alleen een probleempje te zijn en ik ben bang dat ik het verkeerde rek mee naar boven heb genomen.’
Ik haastte me terug naar de paskamer, waar mevrouw Barclay net een gifgroene, in retroprint bedrukte blouse had aangetrokken die niet alleen niets voor haar deed, maar waarmee ze ook onmogelijk naar dat sollicitatiegesprek zou kunnen. En bovendien was ze juist bezig om te proberen haar volle heupen in een klein maatje heupbroek te wurmen.
‘O, Annie, ik heb het niet meer,’ verzuchtte ze terwijl ze de broek omhoog probeerde te sjorren. ‘Ik wist niet dat ik zo veel was aangekomen!’