34

De hand van Fatima

Grenstunnel

   Calexico, Mexicali

 

Moore had niet echt spijt van zijn besluit om de tunnel weer in te vluchten. Hij had immers tegelijkertijd twee verschillende indrukken gekregen en daar had hij meteen op gereageerd: 1) ze waren ontdekt, en 2) er was een grote groep mensen in het pakhuis.

   Vechten of vluchten.

   Wat hem het meest frustreerde, was dat hun missie om het geld te volgen afgelopen was. Dat spoor was geëindigd op het moment dat die vent hen had gezien. Hij probeerde zichzelf ervan te overtuigen dat ze geen andere keus hadden gehad. Het was gewoon een kwestie van slechte timing (flashback naar Somalië en dat fiasco, waar ze hem een paar dagen te laat en met te weinig mogelijkheden naartoe hadden gestuurd). Natuurlijk zouden hij en Ansara Towers informeren over de Ford Explorer; dan konden zij dat voertuig traceren met hun ogen in de lucht en met Towers’ burgerinformanten. Misschien kregen ze zelfs toestemming het voertuig aan te houden en de wapens te confisqueren, en misschien zelfs het geld in beslag te nemen. Maar Moore had erop gerekend dat ze een veel duidelijker link zouden vinden naar het kartel en Jorge Rojas, in elk geval via een van Rojas’ bedrijven.

   Ansara rende door de tunnel, zijn voorsprong werd groter, maar Moore begon langzamer te lopen toen hij het gedreun van de laarzen hoorde van de mannen die achter hem de trap af kwamen. Hij bleef staan, draaide zich om en liet zich op zijn buik vallen. Verlicht door de flakkerende lamp bij de ingang van de tunnel zag hij iemand zijn kant op komen, met zijn ene arm voor zich uit gestrekt. Heel even zag Moore het gezicht van zijn achtervolger: de chauffeur van de truck van het kartel.

   Moore steunde op zijn ellebogen en schoot de man een kogel in de borst. Daardoor viel hij opzij tegen de panelen en daarna op zijn rug.

   Na hem kwamen er nog twee mannen aan, de beide andere mannen van het wapentransport. Ze schoten op Moore met hun Belgische cop-killer pistolen. De schoten bulderden door de tunnel en een van de 5.7x28-millimeter kogels raakte de leiding naast Moores elleboog.

   De flitsen uit de loop van hun geweren verrieden hun positie. Moore − aangemoedigd door zijn tientallen jaren ervaring en zijn woede − vuurde op de eerste man en schoot hem een paar kogels in de borst. Daarna richtte hij zijn pistool iets naar rechts en schoot zijn magazijn leeg op de tweede man, die achteruit strompelde alsof hij werd geëlektrocuteerd.

   Toen Moore zijn magazijn uit zijn pistool haalde, overeind krabbelde en achter Ansara aan wilde gaan, verdween het einde van de tunnel.

   Van de ene seconde op de andere.

 

De vage lichtstraal die op de houten trap viel verdween in een fractie van een seconde en werd vervangen door een gigantische muur van aarde en stof. Tegelijkertijd vond er aan beide kanten van de muur een explosie plaats die een vloedgolf van aarde en rotsblokken en versplinterde houten steunbalken door de tunnel blies.

   Moore was goed bekend met het geluid van C-4 (cyclotrimethyleentrinitramine, een plastic explosief). Toen het puin op hem viel, hoorde hij achter zich een tweede explosie, veel dichterbij deze keer, de aarde trilde heftiger, en daarna overstemde een derde explosie de eerste twee, nog dichterbij nu. Hij draaide zich vliegensvlug om, rende terug en riep voor de tweede keer tegen Ansara: ‘Rennen!’ Die kreet was een reflex en een reactie; Ansara had geen enkele aansporing nodig.

   Zelfs toen hij de bochten om rende, in de overtuiging dat de hoek van negentig graden hem beter zou beschermen, werd de tunnel verscheurd door nog meer explosies, met identieke tussenpozen, steeds dichterbij. Rechts van hem zag hij het kapelletje, flikkerend in het kaarslicht. Toen hij erlangs rende, zag hij dat Ansara probeerde Rueben in een brandweergreep vast te pakken.

   Moore vloekte, maar rende door. ‘Vergeet hem! We moeten hier weg!’

   ‘Hij is nog niet dood!’

   De volgende explosie was zo dichtbij dat Moore dacht dat zijn trommelvliezen het hadden begeven. De tunnel was nu gevuld met stofwolken en brokken puin, waardoor hij de kaarsen en Ansara die om nog één ogenblik smeekte niet meer kon zien.

   Naar adem happend en verblind rende Moore naar voren, niet zeker of zijn partner achter hem aan kwam. Hij klapte tegen de ladder aan toen een explosie, vlak bij het punt waar de geluidsisolerende palen ophielden, een muur van aarde losmaakte − de vochtige aarde siste als tientallen slangen − die hem tot aan zijn middel begroef, terwijl er een grote stofwolk in zijn gezicht werd geblazen.

   Hij ademde in, proefde de zanderige aarde, hoestte, probeerde weer te ademen en knipperde heftig omdat zijn ogen zo brandden. Hij probeerde zich om te draaien, maar zijn benen zaten gevangen in de modder. Hij riep Ansara’s naam, maar hij was bang dat er tussen hem en zijn collega wel duizenden kilo’s puin lagen. Hij riep weer, roffelde met zijn vuisten in de hopen verse aarde, in de wetenschap dat Ansara en de jongen stikten en dat hij daar verdomme niets aan kon doen. Hij stak zijn hand in de modder en in zijn zak en merkte amper dat er bloed van zijn arm druppelde. Hij kreeg zijn smartphone te pakken, maar zijn hand trilde zo erg dat hij hem liet vallen. Moeizaam ademhalend en hoestend pakte hij zijn telefoon op en belde Towers.

   ‘Ze hebben de hele verdomde tunnel opgeblazen. Ansara is erin begraven. Ik zit hier ook klem. Hoor je me? Ze hebben de tunnel...’

   ‘Ik hoor je. Er komt een team aan.’

   ‘Verdomme. Ze hebben ons gezien.’

   ‘Zijn ze ervandoor met de wapens?’

   ‘Volgens mij wel. Zwarte Ford Explorer. Waarschijnlijk verlaat hij het pakhuis. Vraag maar na bij je spotters.’

   ‘Begrepen. Oké, Moore, hou je rustig. Er is hulp onderweg. En ik kom zelf ook.’

   Moore was nog zeker vijf minuten bezig om een van zijn benen te bevrijden. Tegen de tijd dat hij dat been kon optillen en probeerde hem uit het gat te wriemelen, hoorde hij een groep mannen de slaapkamer binnenkomen en een stem die hij niet kende zijn naam roepen.

   ‘Hierbeneden!’ riep hij.

   Even werd hij verblind door een zaklamp, tot de man die hem vasthield hem uitdeed.

   Moore keek op en zag een man met een zwarte helm op en gekleed in de zwarte kleren van de speciale eenheid van de fbi. De man schouderde zijn geweer. ‘Holy shit!’

   Moore keek hem aan en zei: ‘Schiet op. Mijn buddy is nog beneden met een jonge vent. Hij is begraven. Ze krijgen geen zuurstof.’

   ‘Jezus christus...’

 

Nog geen tien minuten later was Moore bevrijd en kon hij de ladder op klimmen. Hij kreunde van de pijn in zijn arm toen hij de sporten wilde vastpakken. Metaalsplinters van de steunberen waren door zijn overhemd heen in zijn bovenarm gedrongen. Maar hij trok zich niet veel aan van zijn verwonding. Hij bleef maar aan Ansara denken en terwijl hij in de slaapkamer liep te ijsberen, was hij het liefst weer naar beneden gegaan om desnoods met zijn blote handen te graven. Maar toen kwam een man van de speciale eenheid van de fbi de ladder op en zei: ‘We hebben een verdomde Bobcat nodig om ze eruit te krijgen.’

   Moore leunde met zijn rug tegen de muur, hij vloekte en vertrok zijn gezicht toen hij zich weer bewust werd van de modder in zijn mond. Hij hield zijn adem in en ging in gedachten terug naar het zwembad waar hij bewusteloos was geraakt, toen weer naar de tunnel, door alle puin heen en lichtelijk depressief naar de plek waar Ansara lag, zijn laatste adem uit te blazen. Moore rilde. Hij wilde schreeuwen. Daarna strompelde hij naar buiten en sloeg de voordeur achter zich dicht.

   Misschien was hij gewoon vervloekt. Dát was het! Als je lang genoeg bij hem in de buurt bleef, ging je dood. Hij kon er niet meer tegen. Hoeveel spoken konden er in zijn hoofd ronddolen?

   Hij zag Towers die uit een onopvallende auto aan de overkant van de straat stapte en zei: ‘Kom mee, ik haal je hier vandaan.’

   Met een blik achterom naar het huis zei Moore: ‘Niet voor ze hem eruit hebben.’

   ‘Goed hoor, rustig maar.’

   Moore draaide zich om en liep terug naar het huis. Er kwamen nog meer units aan, en de hele straat zou worden afgezet. Welkom bij het circus: een politie- en brandweereenheid in een circustent, aangestaard door spotters van de fbi en van de drugskartels, plus nieuwsgierige buren, rondrennende kinderen met een luier om, en een hele groep zwerfkatten en -honden.

   Moore en Towers liepen naar de slaapkamer. Beneden in de tunnel haalden verschillende agenten met hun blote handen en met de kolf van hun geweer het puin weg, in afwachting van het reddingsteam.

   ‘Hij wilde me leren mountainbiken, wist je dat?’ vroeg Moore aan Towers. ‘Hij zei dat ik dat écht niet kon.’

   Towers schudde zijn hoofd. ‘Niet doen, buddy. Kwel jezelf niet zo.’

   ‘Hij is nu aan het doodgaan.’

   Op strengere toon vroeg Towers: ‘Hoor je wel wat ik zeg?’

 

Het reddingsteam bereikte Ansara en Rueben pas rond één uur de volgende middag. Towers had Moore weggestuurd naar een hotel om te douchen en schone kleren aan te trekken. Daarna was Moore teruggekomen en had gewacht tot zijn collega en de jonge mule uit de tunnel werden gehaald en op de grond van de slaapkamer werden gelegd. Ansara’s gezicht en het grootste deel van de linkerkant van zijn lichaam zaten vol granaatscherven, zodat de kans groot was dat hij door de explosie was gedood. Maar het leek alsof Ansara Rueben had afgeschermd die alleen maar zijn grote steekwond had.

   De jongen had een van zijn handen tot een vuist gebald, terwijl de andere slap hing. Dat vond Moore bijzonder vreemd. Hij knielde naast hem neer, maakte voorzichtig zijn hand open en ontdekte een gouden hangertje dat onder de modder zat.

   Moore vloekte nog eens, omdat hij precies wist waar hij naar keek: een gouden Hamsa, een symbool uit het Midden-Oosten dat ook wel de Hand van Fatima werd genoemd, naar de dochter van de profeet Mohammed. Het hangertje had de vorm van de bovenkant van een hand en was zo fijn bewerkt dat het wel kantwerk leek. Moslims droegen hem om het boze oog af te weren.

   Het was donker geweest in de tunnel. Moore en Ansara hadden Ruebens andere hand niet kunnen zien. Hij had Moore vastgepakt en wanhopig geprobeerd hem iets te vertellen, geprobeerd hem wel iets te geven.

   Moore sloot zijn ogen en klemde het hangertje stevig tussen zijn vingertoppen.

 

Farmacias Nacional

   Av. Juárez vlak bij de Santa Fe Bridge

   Juárez, Mexico Tunnel

 

Pablo Gutierrez had in Calexico een fbi-agent vermoord toen hij samen met Pedro Romero huizen aan het bekijken was voor het nieuwe tunnelproject van het Juárez Cartel. De agent had hem aangesproken en net gedaan alsof hij een sicario was, maar wist niet dat zijn cover al opgeblazen was en Pablo dus precies wist wie hij was. Terwijl Romero toekeek, had Pablo de man met tape aan een stoel gebonden in een van de huizen van het kartel in de buurt van de grens.

   De agent had veel lef gehad en net gedaan alsof hij niet voor de Amerikaanse regering werkte, zelfs nog nadat Pablo zijn beide pinken had afgeknipt met een heggenschaar die hij in de garage had gevonden. De bladen zaten onder de roest en viezigheid. Nadat Pablo ook nog twee vingers van de rechterhand van de agent had afgeknipt, begon de man te kletsen als een kleine jongen. Hij vertelde alles wat hij wist over de operaties van het kartel in het gebied, of in elk geval klonk zijn verhaal goed genoeg. Maar dat kon Pablo niets schelen. Volgens Corrales was het zijn werk om de man te doden en niet te verhoren, maar hij had zin om eerst een beetje plezier te maken. Pablo bedankte de agent, legde een bijl tegen de hals van de man en maakte een paar oefenzwaaien, terwijl Romero zich afwendde en een hand voor zijn gezicht sloeg.

   De agent slaakte een bloedstollende kreet toen Pablo de bijl optilde en hem zei dat hij stil moest zijn.

   Hij had vijf slagen nodig om het hoofd van de man eraf te hakken. Pedro had nog nooit zoveel bloed gezien en er kwam een vreemde geur van het lichaam, een beetje visachtig.

   Hij zei tegen Romero dat hij hem moest helpen de stoel en het lichaam op de stoep te zetten, alsof ze het vuilnis buitenzetten. Hij speldde een briefje op het lichaam zonder hoofd: fbi-agenten moeten calexico nu verlaten.

   Ze stuurden het hoofd naar het J. Edgar Hoover-gebouw in Washington D.C., het hoofdkwartier van de fbi, maar dat pakje zou pas drie tot vijf dagen later worden afgeleverd. Nog geen uur later zagen buren die thuiskwamen van hun werk het gruwelijke tafereel op de stoep en een paar minuten nadat Pedro was vertrokken, was de politie al ter plaatse.

   Pablo had zich die avond ziek gelachen toen hij naar de reportage op cnn keek, waar belachelijke teksten onder in beeld verschenen, zoals: Mexicaanse drugsoorlog steekt de grens over naar de Verenigde Staten. Dachten ze soms dat dit nooit zou gebeuren? In wat voor sprookjeswereld leefden die Amerikanen eigenlijk? Stomme klootzakken.

   Diezelfde avond werd Pablo een gezochte man in de Verenigde Staten, want een tienerjongen had hem in de buurt van het huis gefotografeerd en die foto aan de Amerikaanse autoriteiten overhandigd (Pablo had die jongen ook vermoord). Nu besefte hij dat dit de goede oude tijd was geweest en dat zijn betrokkenheid bij Corrales en Los Caballeros en het kartel aan twee kanten aan hem trok.

   Hij vroeg zich af waar zijn loyaliteit moest liggen. Bij Corrales, zijn directe baas, de man die hem alles had geleerd en hem tot zijn vertrouwde rechterhand had gemaakt, hem had gered van een leven waarin hij als een achttienjarige illegale immigrant in Las Vegas misschien gazons mocht maaien? Of bij Fernando Castillo, de man wiens identiteit Pablo pas onlangs had ontdekt en die Pablo steeds weer had opgebeld? Dat hij ten slotte een van die telefoontjes had aangenomen, was een goed bewaard geheim voor Corrales, die hen allemaal had opgesloten in een paar appartementen boven de Farmacias Nacional.

   Corrales had gezegd dat het kartel hen niet zou kunnen vinden, omdat ze niet wisten dat hij bevriend was met de eigenaar van het appartement, en Pablo geloofde hem. De eigenaar van de apotheek, ook een vriend van Corrales, runde een speciale smokkeloperatie van medicijnen die alleen op recept verkrijgbaar waren. Volgens de Amerikaanse wet mocht je alleen medicijnen voor eigen gebruik mee naar de VS nemen en hiervoor moest je een kopie van het doktersrecept kunnen laten zien. De apotheker werkte samen met een arts, en samen schreven ze recepten uit en verkochten ze medicijnen ter waarde van duizenden dollars die de grens over werden gesmokkeld. Ze waren maar kleine jongens, maar trots op hun werk, en tot nu toe was nog niet één van hun mules betrapt − een opmerkelijk record. Corrales had hen echter uitgelachen, want wat het kartel smokkelde, was miljoenen waard.

   Het lachen zou Dante Corrales echter algauw vergaan.

   ‘Waar ga je naartoe?’ vroeg de man die op de bank zat. Hij droeg een hemd en een spijkerbroek, en had een flesje Pacifico-bier in de hand. Hij zat al een paar dagen op die bank naar soaps te kijken, kreeg af en toe een woedeaanval en kalmeerde dan weer. Hij had zijn linkerarm nog steeds in een mitella en het verband om zijn schouder moest dagelijks worden verschoond.

   ‘Ik wil lunchen, ik ga wat ophalen,’ zei Pablo tegen hem.

   ‘Neem genoeg mee voor ons allemaal, oké?’

   ‘Oké.’

   Pablo haalde zijn schouders op en liep naar de gang. Hij liep de trap op naar de begane grond. Toen hij de achterdeur opendeed die naar het steegje achter de apotheek leidde, stonden Fernando Castillo’s mannen al te wachten. Alle drie. Ze droegen een lange jas om hun wapen te verbergen.

   ‘Is hij boven?’ vroeg een van hen, een jonge vent die Jose heette en die Corrales een keer een grote bek had gegeven tijdens een smokkelrun in Nogales en die volgens Castillo de bende nu overnam.

   Pablo knikte. ‘Er zijn twee camera’s. Daar moet je op letten. En moge God me vergeven.’

   ‘God heeft hier niets mee te maken,’ zei Jose. ‘Helemaal niets...’

   Pablo liep weg en belde een nummer. ‘Met mij.’

   ‘Gaan ze naar boven?’ vroeg Castillo.

   ‘Ja.’

   ‘Goed. Vergeet niet dat ik een foto van het lijk wil zien.’

   ‘Wil je niet eens met hem praten?’

   ‘Wat heeft dat nou voor zin?’

   ‘Misschien heeft hij er spijt van. Misschien wil hij je het wel terugbetalen.’

   ‘O, maar hij betaalt het ook wel terug. Met rente. Zo dadelijk.’

 

Corrales stond op en liep naar de slaapkamer waar Maria nog steeds in haar negligé op haar zij op het bed een van haar modetijdschriften lag te lezen. Haar slipje was omhoog gegleden en even overwoog Corrales haar te bespringen, maar ze zou hem van zich af duwen en gaan liggen zeuren en zeiken, zoals ze tegenwoordig altijd deed. Dan zou hij weer tegen haar moeten zeggen dat ze geduldig moest zijn, dat Zuniga wel om zou gaan, dat hij hen wel als bondgenoten zou accepteren en er eindelijk van overtuigd zou raken dat ze hem konden helpen. Ze hadden meer dan genoeg geld om van te leven, maar hij durfde niet naar het hotel te gaan om meer geld uit de kluis daar te halen. Die klojo’s hadden Ignacio al vermoord, en Castillo hield het hotel vierentwintig uur per dag in de gaten tot Corrales terug zou komen.

   Corrales had het idee dat hij alleen in leven zou kunnen blijven door zich bij het rivaliserende kartel aan te sluiten. Hij had bescherming nodig, omdat Fernando voldoende mankracht én geld had om hem te achtervolgen, waar ter wereld hij zich ook zou verstoppen. Vanbinnen wist hij dat hij het kartel dat zijn ouders had vermoord ooit de rug zou toekeren. Hij had ze doelbewust gebruikt. Zijn roekeloze beslissing om het geld van het kartel te gebruiken voor de renovatie van zijn hotel in plaats van het aan de Guatemalanen te betalen, was waarschijnlijk in zijn onderbewustzijn ontstaan. Hij wílde betrapt worden. Hij wílde dat de boel verkeerd liep zodat hij gedwongen zou zijn eruit te stappen. Daarom had hij zich op deze dag voorbereid door jarenlang belangrijke informatie te verzamelen: de identiteit van leveranciers en smokkelaars in de hele wereld, onder wie hun belangrijkste contactpersonen Ballasteros in Colombia en Rahmani in Waziristan; bankrekeningnummers en stortingsbewijzen; opnamen van telefoongesprekken en kopieën van e-mails die bezwarend waren voor zowel Castillo als Rojas zelf. Corrales zou Zuniga vertrouwelijke informatie geven over de werkwijze van het Juárez Cartel, zodat hij de man kon helpen die hij vroeger haatte om de operaties in de stad over te nemen.

   Maar Zuniga had tot nu toe geen van zijn telefoontjes beantwoord. Corrales had zelfs Pablo naar zijn huis gestuurd. Zuniga had een van zijn mannen naar buiten gestuurd die tegen Pablo had gezegd dat hij moest oprotten of anders...

   Corrales had twee draadloze, op batterijen werkende bewakingscamera’s geïnstalleerd bij het appartement en de apotheek: één in de hal voor de deur van het appartement, de andere in het trappenhuis bij de achterdeur. De kleine monitor die op het aanrecht stond begon te storen; dat zag Corrales vanuit zijn ooghoek. Hij vloekte en stond moeizaam op van de bank om dit probleem te onderzoeken.

   De enige reden dat ze hem niet meteen doodden, was dat zijn FN 5.7-pistool op het aanrecht naast de monitor lag. Hij hoorde opeens voetgeschuifel achter de voordeur en pakte zijn pistool.

   Jose, de kleine rotzak die Corrales zelf had opgeleid, trapte de deur in en richtte zijn wapen op Corrales die zijn pistool al in de aanslag had.

   Een halve seconde zag hij herkenning en bijna een schuldige blik in Joses ogen voordat hij Corrales’ naam brulde.

   Corrales vuurde één keer − een bliksemsnel hoofdschot − toen twee andere klootzakken achter Jose opdoken, maar Corrales was al weggedoken, achter de bar. Jose viel op de grond met een gapend gat boven zijn linkeroog.

   Maria, die nog in de slaapkamer was, begon te gillen. Een van de mannen rende de gang in.

   Corrales brulde haar naam, schoot op de andere man die naar de woonkamer holde en achter de bank dook. Corrales rende achter hem aan en slaakte een soort oerkreet, rende om de bank heen en stond oog in oog met de man die nadat hij één blik op hem had geworpen in overgave zijn wapen hief.

   Hij was zestien, hoogstens. Corrales schoot hem twee kogels in zijn gezicht. Maria schreeuwde zijn naam.

   Corrales hoorde twee schoten en spurtte de slaapkamer in net toen de laatste sicario, een zwaar getatoeëerde vent met een bierbuik die Corrales nooit eerder had gezien, zich naar hem omdraaide.

   Een fractie van een seconde later zag Corrales Maria op het bed liggen, terwijl het bloed door haar negligé lekte. Ze mompelde zijn naam.

   Toen gebeurden er twee dingen tegelijk.

   De man schreeuwde: ‘Krijg de klere, vato!’ en hij hief zijn pistool.

   Corrales opende zijn mond, geschrokken doordat hij zijn vriendin daar zo zag liggen, stervend, rende naar de man toe, drukte de loop van zijn pistool in de borst van de man alsof het een zwaard was en vuurde zijn laatste twee kogels in zijn vlees. Door de hitte verschroeide het shirt van de man die twee kogels in het plafond schoot. De man viel achteruit tegen de televisie die op de grond klapte, en lag uiteindelijk op zijn buik op het tapijt. Corrales kokhalsde door de stank van buskruit en verbrande stof.

   Op de gang buiten werd geschreeuwd. Rosario, de apotheker, en zijn vrouw schreeuwden tegen hun twee zonen dat ze het appartement ernaast moesten verlaten.

   Corrales bleef staan, hijgend, alleen ademhalen was al bijna te pijnlijk. Hij maakte gesmoorde geluiden en de tranen die hij al jaren had ingehouden, stroomden even later over zijn wangen terwijl hij op het bed klom en zijn hand op Maria’s wang legde. Hij beefde, zijn lippen trilden, allerlei gedachten tolden door zijn hoofd, woedend keek hij naar de dode sicario en hij schoot nog drie keer, maar zijn pistool klikte alleen maar... Wat nu? Een ander magazijn. Misschien waren er nog meer buiten. Hij trok zijn mitella los en rende, met een doffe pijn in zijn schouder, terug naar de keuken, herlaadde zijn pistool en liep weer naar Maria. Hij nam haar in zijn armen en droeg haar het appartement uit, met een brandende pijn in zijn schouder en met zijn pistool in zijn hand geklemd.

   De apotheker schreeuwde tegen hem toen hij naar buiten liep en nadat hij zich had omgedraaid naar de plek waar hij zijn auto meestal parkeerde, stond die daar... en leunde Pablo tegen de motorkap.

   ‘We zijn net overvallen!’ schreeuwde hij. ‘Stap in de auto! We moeten hier weg!’

   Maar Pablo keek hem alleen maar aan, verbijsterd, daarna trok hij zijn pistool. Nee, dit had Corrales niet zien aankomen en het verraad van Pablo benam hem de adem. Hij draaide zich om, terug naar de deur, terwijl hij probeerde zijn arm te heffen om op de jonge man te schieten die hij een vertrouwde vriend had genoemd.

   Pablo schoot als eerste, maar hij raakte Maria. Daarna vuurde Corrales twee schoten af terwijl Pablo om de auto heen rende en zich achter de kofferbak probeerde te verschuilen. Eén kogel raakte hem in zijn onderbuik, een andere in zijn arm. Hij viel op de grond, kreunend, hief zijn pistool weer, en Corrales vuurde nog twee schoten af die in Pablo’s borst sloegen. Corrales wankelde naar de auto, legde Maria op de grond, begon weer te huilen, opende het achterportier en sleurde zijn dode vriendin met veel moeite op de achterbank. Zodra hij haar in de auto had getild, stapte hij achter het stuur en startte de motor. Hij scheurde weg, terwijl de sirenes in de verte al hoorbaar waren en een grote wolk uitlaatgas Pablo’s lichaam even aan het zicht onttrok.

 

Ranch van Zuniga

   Juárez, Mexico

 

Corrales zag dat spotters van het Juárez Cartel hem de onverharde weg naar Zuniga’s huis op zagen rijden en hij kon er niets aan doen. De beide mannen waren geposteerd op het dak van het kleine flatgebouw waar hij de grote weg verliet. De spotters zelf werden weer in de gaten gehouden door Zuniga’s mannen die ongetwijfeld langs het hek geposteerd waren, op een onverharde parkeerplaats naast een vrijstaande schuur aan de noordkant van het huis.

   Met een stofwolk achter zich aan scheurde Corrales naar Zuniga’s onlangs gerepareerde en vervangen hekken, de hekken die hij had opgeblazen om zijn rivaal een boodschap te sturen. Hij rende de auto uit, tilde Maria op en droeg haar naar het hek, keek omhoog naar de bewakingscamera en riep: ‘Zuniga! Ze hebben mijn vrouw vermoord! Ze hebben haar vermoord! Je móét met me praten. Alsjeblieft! Je móét met me praten!’

   Hij liet zich op zijn knieën vallen en begon te snikken met zijn gezicht tegen Maria’s bebloede borst.

   Daarna hoorde hij het gedreun en gejank van motoren. Hij keek op en zag door zijn tranen heen dat de gietijzeren hekken uiteen weken. Daarna zag hij, nog heel ver bij hem vandaan, Zuniga zelf aan komen lopen, geflankeerd door twee bewakers.

 

De ogen van de vijand
titlepage.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_000.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_001.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_002_split_000.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_002_split_001.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_003.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_004.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_005.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_006.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_007.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_008.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_009.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_010.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_011.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_012.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_013.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_014.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_015.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_016.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_017.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_018.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_019.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_020.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_021.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_022.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_023.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_024.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_025.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_026.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_027.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_028.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_029.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_030.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_031.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_032.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_033.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_034.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_035.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_036.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_037.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_038.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_039.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_040.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_041.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_042.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_043.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_044.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_045.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_046.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_047.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_048.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_049.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_050.xhtml