9
Confianza
Bonita Real Hotel
Juárez, Mexico
Hij wilde haar wurgen terwijl ze seks hadden, omdat hij een keer iets had gelezen over wurgseks en zij hem had verteld dat het haar opwond als ze door hem werd gedomineerd.
Maar toen Dante Corrales zijn handen om Maria’s hals sloeg en zij haar hakken tegen zijn schouders drukte, liet hij zich een beetje meeslepen zodat Maria, tegen de tijd dat hij klaarkwam, niet meer bewoog.
‘Maria! Maria!’
Hij liet haar benen langs zijn lichaam glijden, legde zijn oor bij haar mond en luisterde. Hij hijgde en zijn hart ging nog tekeer, maar dat begon onmiddellijk sneller te slaan toen hij in gedachten Maria’s begrafenis zag. Hij rilde van paniek. ‘O mijn god, o mijn god!’
Opeens deed ze haar ogen open. ‘Klootzak die je bent! Je had me wel kunnen vermoorden!’
‘Wat? Je deed net alsof!’
‘Wat dacht jíj dan? Dacht je dat ik zo stom zou zijn me door jou te laten vermoorden? Dante, je moet wél voorzichtig zijn, hoor!’
Hij gaf haar een klap in het gezicht. ‘Stomme trut! Ik ben me doodgeschrokken!’
Nu gaf ze hém een klap in het gezicht. Zijn ogen werden groot, hij balde zijn vuisten en klemde zijn kaken op elkaar.
Maar toen keek ze hem aan. En begon te schateren. Hij greep haar, trok haar op zijn schoot met haar strakke, glanzende kontje omhoog. Hij sloeg haar tot haar billen rood waren. ‘Dat mag je nooit weer doen! Nooit!’
‘Ja, pappie. Ja...’
Een kwartier later had hij het hotel verlaten, nadat hij had gecontroleerd of Ignacio bij de receptie alles onder controle had. Er zouden een paar kleine dealers langskomen om wat spullen op te halen en hij nam de details van de verkoop even met hem door.
Corrales had het hotel een paar maanden geleden gekocht en liet het nu renoveren: verf, vloerbedekking, meubels, alles. Hij wilde dat zijn ouders hem nu konden zien. ‘Ik werk hier niet,’ zou hij dan tegen hen zeggen. ‘Ik ben de eigenaar.’
Het was maar een gebouw van vier verdiepingen en het hotel had hoogstens veertig kamers. Hij was van plan minstens tien kamers te veranderen in een ‘luxe’ suite, waar hij belangrijkere gasten wilde amuseren.
Het had hem enige moeite gekost technici te vinden, omdat de besten aan het werk waren bij de aanleg van tunnels langs de grens. Dat vond hij ironisch. De loodgieters en metselaars waren al aan het werk, en hij had een binnenhuisarchitect uit San Diego ingehuurd. Maria had hem zelfs overgehaald er een vriend en makelaar bij te halen die aan feng shui deed, zodat hij de ‘energie’ in elke kamer kon beïnvloeden. Om Maria een plezier te doen, had hij daar met rollende ogen mee ingestemd.
Hij reed over de Manuel Gómez Morín, de brede weg langs de grens, tot hij in een kleine buurt kwam waar herenhuizen stonden met hoge gietijzeren hekken voor de oprit en gietijzeren tralies voor de ramen.
Dit waren nieuwere huizen, met dakpannen op het dak en kogelvrije wagens op de oprit. De meeste bewoners waren leden van het kartel of familieleden van hen. Corrales kwam bij een doodlopende straat, keerde zijn auto en wachtte. Na een tijdje kwamen Raul en Pablo uit een van de huizen en stapten in de Escalade. Ze waren allebei gekleed in een getailleerde lange broek, een overhemd en een leren jasje.
‘We zullen ze vanavond eens even wat laten zien,’ zei Corrales. ‘Zijn die andere vier klootzakken er klaar voor?’
‘Ja,’ antwoordde Pablo. ‘Geen probleem.’
‘Dat zei je de vorige keer ook,’ zei Corrales. Hij had het over het hotel in Nogales, om de tweede spion van Zuniga te pakken te nemen, maar die man was ontsnapt. Ze hadden het lijk van de eerste achtergelaten voor de deur van een huis van Zuniga in Nogales, maar sinds die tijd hadden ze niets meer van de man vernomen. Ernesto Zuniga, alias El Matador, bezat huizen in allerlei steden in Mexico, en onlangs had hij een bungalow laten bouwen in de heuvels van Juárez. Het stond op een terrein van vijftienhonderd vierkante meter, had een oprit van keitjes, beveiligde hekken en camera’s, maar ook bewakers buiten het terrein en in de heuvels.
Je kon er op geen enkele manier onopvallend komen, maar daar trok Corrales zich niets van aan. Hij wílde juist dat hun tegenstander wist dat ze er waren, en was van plan hem een onvergetelijke boodschap te sturen.
De afgelopen twee jaar had Corrales Zuniga goed bestudeerd: zijn mannen, zijn operatie en zijn verleden. Je moest je vijanden beter kennen dan je vrienden, uiteraard, en Corrales vertelde nieuwe sicarios altijd hoe slim en dodelijk het Sinaloa Cartel was en zou blijven.
Zuniga zelf was de tweeënvijftigjarige zoon van een veeboer, geboren in La Tuna in de buurt van Badiraguato, Mexico. Als kind had hij citrusvruchten verkocht en het gerucht ging dat hij op zijn achttiende papaver verbouwde op het land van zijn vader. Zuniga’s vader en oom hielpen hem aan een baantje als vrachtwagenchauffeur bij het Sinaloa Cartel, en tussen zijn twintigste en dertigste transporteerde hij marihuana en cocaïne naar allerlei bestemmingen in Mexico.
Toen hij dertig was, had hij zijn bazen al zo geïmponeerd dat ze hem de leiding gaven over de zendingen vanuit de Sierra naar de steden en de grens. Hij was een van de eerste mannen die vliegtuigen gebruikte om cocaïne rechtstreeks naar de Verenigde Staten te vervoeren, en hij coördineerde de ontvangst van elke scheepslading coke. In het hele land zette hij controleposten op en organiseerde vaak overvallen op transporten van andere drugskartels. Het Juárez Cartel was al minstens twaalf keer door zijn mannen overvallen.
Na een gigantische undercoveroperatie in de jaren negentig, onder leiding van de federale politie, had het Sinaloa Cartel geen leider meer en Zuniga had die vacature probleemloos opgevuld. Hij trouwde met een soapsterretje van negentien die twee kinderen van hem kreeg, maar de jongens en zijn vrouw werden geëxecuteerd nadat hij van het Juárez Cartel cocaïne had gestolen met een waarde van twee miljoen dollar.
Zuniga stuurde duizend rode rozen naar hun begrafenis, maar verscheen niet zelf − een verstandig besluit. Hij zou ter plekke zijn geëxecuteerd door Juárez-leden die vlak bij het rouwcentrum en de kerk op wacht stonden.
Corrales droomde van een soort militaire aanval op Zuniga’s huis met antitankgranaten, machinegeweren en een Javelin-raket die als een lichtbaken de lucht in schoot, een bocht maakte en vervolgens met de neus naar beneden het dak van Zuniga’s huis zou doorboren en hem en zijn paleisje in één klap zou vernietigen, als een ontploffende ster. Dat wapen had hij een keer op Discovery Channel zien gebruiken.
Maar zijn bazen hadden Corrales duidelijk gemaakt dat zijn aanvallen heel kleinschalig moesten blijven, net groot genoeg om Zuniga aan het denken te zetten, tot ze toestemming kregen voor een zware aanval en de man rechtstreeks te pakken konden nemen. Daarbij konden ze, als ze Zuniga levend in handen kregen, zijn bezittingen gemakkelijker confisqueren en zijn complete smokkeloperatie overnemen door de details door marteling aan hem te ontfutselen. Toen Corrales vroeg waarom ze de man nog niet konden aanvallen, hadden ze iets gemompeld over timing en strategie. Daarom had hij besloten een paar van zijn eigen plannetjes uit te voeren.
Corrales reed met zijn mannen naar de gesloopte kant van een oud flatgebouw, nu grote stapels stenen en stuc, en houten balken die als giftanden tegen de nachtelijke hemel afstaken. Ze parkeerden, slopen langs de eerste twee stapels puin en zagen dat hun vier nieuwe rekruten twee mannen onder schot hielden. De nieuwelingen waren nog geen twintig, droegen een wijde broek en een wijd T-shirt, en twee van hen zaten onder de tatoeages. De beide mannen die ze onder schot hielden, waren net zo gekleed als zij, en hadden bovendien een dikke pluk haar onder hun lippen.
‘Goed werk,’ zei Corrales tegen de mannen. ‘Ik dacht echt dat jullie dit zouden verknallen.’
Een slungelig joch met een giraffenhals keek Corrales vuil aan. ‘Deze klojo’s waren geen probleem. Je moet meer vertrouwen in ons hebben, weet je wel.’
‘Is dat zo?’
‘Ja,’ snauwde het joch. ‘Dat is zo.’
Corrales liep naar de jongen toe, keek hem strak aan en vroeg toen: ‘Laat me je pistool zien.’
De jongen fronste, maar gaf zijn pistool aan Corrales die meteen een stap achteruit zette en de knul in zijn voet schoot. Deze slaakte een bloedstollende kreet, en de drie andere knapen begonnen zichtbaar te trillen. Eentje pieste in zijn broek.
De beide jongens die ze hadden opgepakt, begonnen te janken toen Corrales zich naar hen omdraaide en gromde: ‘Kop dicht.’ Daarna schoot hij beide mannen in het hoofd.
Door het schot klapten ze achterover en vielen levenloos op de stoffige bodem.
Corrales zuchtte. ‘Goed dan, aan het werk.’
Hij keek naar de knaap die hij in zijn voet had geschoten. ‘Jammer dat je zo’n grote bek hebt. We hadden je goed kunnen gebruiken.’
Corrales hief zijn pistool, waardoor de jongen opkeek en begon te gillen. Het schot maakte een einde aan dat afschuwelijke geluid.
Corrales haalde nog eens diep adem en keek de anderen met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Vijf minuten.’
Ze reden meteen naar Zuniga’s huis en stopten bij het hek aan de voorzijde. Meteen kwamen er twee bewakers naar hen toe. Corrales’ overgebleven rekruten sleepten de beide lijken van de gevangenen uit de wagen en dumpten ze bij het hek. Daarna trapte Corrales het gaspedaal in en reed terug over de onverharde weg. Hij stopte even toen de bewakers er een paar collega’s bij haalden, met z’n vieren het hek openden en naar buiten liepen om de lijken te bekijken.
Corrales hield hen via de achteruitkijkspiegel in de gaten en toen ze allemaal bij elkaar stonden, pakte hij de afstandsontsteking en drukte op het knopje.
Zijn eigen mannen schreeuwden toen de explosie de grond deed schudden, de hekken wegblies en de bewakers verzwolg in een vuurbal die als een paddenstoelwolk opsteeg.
‘We hebben hem laten weten dat hij zijn mannen bij de grens vandaan moest houden omdat het anders erger zou worden,’ zei Corrales tegen zijn mannen. ‘Zie je wat er gebeurt? Hij trekt zich er niets van aan. Misschien dat hij nu wakker wordt...’
Onder aan de heuvel kwam een donkere personenauto hun kant op. Corrales nam gas terug, stopte naast de auto en liet zijn donkergetinte raampje omlaag glijden. De andere chauffeur deed hetzelfde en Corrales glimlachte tegen de leeuwachtige man met zijn grijze haar en dikke snor die een walkietalkie liet zakken.
‘Dante, ik dacht dat we een afspraak hadden.’
‘Het spijt me, Alberto, maar jij hebt je belofte ook gebroken.’
Corrales knikte met zijn hoofd naar de opstijgende rook bij de heuvel. ‘We hebben nog twee mannen opgepakt die een van onze tunnels wilden opblazen en daar moesten we mee afrekenen. Jij hebt me toch beloofd dat je me zou helpen ze weg te houden?’
‘Dit wist ik niet.’
‘Nou, dat is een probleem. Zijn je mannen nu te bang om te helpen? Nou?’
‘Nee. Ik zal het regelen.’
‘Dat hoop ik.’
Alberto slaakte een gefrustreerde zucht. ‘Luister, als je dit soort dingen doet, maak je het me ontzettend moeilijk.’
‘Dat weet ik, maar dit is iets wat wel overwaait.’
‘Dat zeg je altijd.’
‘Het is ook altijd waar.’
‘Goed dan. Ga nu maar weg, voor de andere eenheden eraan komen. Hoeveel deze keer?’
‘Maar twee.’
‘Oké...’
Corrales knikte en trapte het gaspedaal diep in, zodat er een grote stofwolk opdwarrelde.
Alberto Gomez was een inspecteur van de Mexicaanse nationale politie met meer dan vijfentwintig dienstjaren. Hij stond al twintig jaar op de loonlijst van het een of andere kartel. Nu hij tegen zijn pensioen liep, merkte Corrales dat hij chagrijniger en irritant voorzichtig werd. De man zou niet lang meer nuttig zijn, maar voorlopig wilde Corrales hem blijven gebruiken omdat hij nog steeds andere agenten rekruteerde. De federale politie zou hen helpen om het Sinaloa Cartel eindelijk te vermorzelen. Dat zou goede pr zijn voor hen en een goede zaak voor het kartel betekenen.
‘Wat doen we nu?’ vroeg Pablo.
Corrales keek hem aan. ‘We gaan het vieren met een drankje.’
‘Mag ik je iets vragen?’ vroeg Raul die achterin zat en zenuwachtig aan zijn dunne baardje trok.
‘Wat nu weer?’ gromde Corrales.
‘Je schoot die vent dood. Misschien was hij wel een goede man. Hij had een grote bek. Maar dat hadden we allemaal, vooral in het begin. Zit je iets dwars of zo?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik bedoel, ben je, ik weet het niet... ergens kwaad over?’
‘Denk je dat ik mijn woede op die klojo’s afreageer of zo?’
‘Misschien.’
‘Ik zal je eens iets vertellen, Raul. Ik ben nog maar vierentwintig, maar zelfs ik kan het zien. Die knapen van tegenwoordig hebben niet het respect dat onze vaders hadden, het respect dat we nog altijd zouden moeten hebben.’
‘Maar je zei tegen ons dat er geen beperkingen meer waren, dat we op iedereen mochten jagen: moeders, kinderen, iedereen. Je zei dat we ze even hard moest raken als zij ons.’
‘Dat is zo.’
‘Nou dan, ik denk dat ik het niet snap.’
‘Hou je bek, Raul!’ zei Pablo. ‘Je bent gek. Hij zegt dat we ouderen en elkaar moeten respecteren, maar niet onze vijanden. Ja toch, Dante?’
‘We moeten respecteren hoe dodelijk onze vijanden kunnen zijn.’
‘En dat betekent dat we hun hart uit hun lijf moeten trekken en ze in hun keel moeten proppen,’ zei Pablo. ‘Begrijp je?’
‘Die vent had nuttig kunnen zijn,’ zei Raul. ‘Dat wilde ik gewoon even zeggen. We hadden best een knaap met een grote mond kunnen gebruiken.’
‘Een knaap zoals jij?’ vroeg Corrales aan Raul.
‘Nee, meneer.’
Corrales bekeek Raul aandachtig via de achteruitkijkspiegel. Hij had een onverzettelijke blik in zijn ogen en bleef naar buiten kijken, alsof hij wilde ontsnappen.
Nu zei Corrales: ‘Raul, ik zal je eens wat vertellen... zo iemand kun je niet vertrouwen. Als hij zijn baas een grote bek geeft, weet je dat hij altijd eerst aan zichzelf denkt.’
Raul knikte.
Corrales liet zijn woorden in de lucht hangen. De knaap die hij had doodgeschoten, leek inderdaad heel veel op hem...
Want hij was ook niet te vertrouwen. Hij zou nooit vergeten dat hij weliswaar voor het kartel werkte, maar dat het bloed van zijn ouders nog altijd aan hun handen kleefde.