15
De aannemer en de muilezel
Grenstunnel in aanbouw
Mexicali, Mexico
Pedro Romero dacht dat ze over een week klaar zouden zijn met graven. Het huis in Calexico, Californië, dat ze hadden uitgezocht stond in een dichtbevolkte woonwijk met middenklassengezinnen waarvan de kostwinners in de lokale winkels en industrieterreinen werkten. Het Juárez Cartel had het huis alvast gekocht op advies van Romero, die zijn plannen voor de tunnel uitgebreid had besproken met de jonge ‘vertegenwoordiger’ van het kartel, Dante Corrales. Deze had Romero weggekaapt bij een ander bouwproject in het grensgebied Silicon waar onlangs enkele van zijn collega’s waren ontslagen. Door de economische crisis liep de economische bedrijvigheid en dus de werkgelegenheid terug.
Romero liep door de tunnel met twee van zijn gravers achter zich aan. De schacht was bijna een meter tachtig hoog en een krappe meter breed, en als hij klaar was, zou hij bijna zeshonderd meter lang zijn. Hij was gegraven op een diepte van slechts drie meter, omdat het grondwaterpeil in dit gebied frustrerend hoog was. Ze hadden de tunnel al twee keer moeten leegpompen, nadat ze per ongeluk te diep hadden gegraven.
De wanden en het plafond werden gestut met zware betonnen balken, en Romero had een tijdelijke rails laten aanleggen voor de afvoer van de aarde. Deze aarde werd op zware kiepkarren geladen en naar een andere plek getransporteerd, ongeveer vijftien kilometer zuidwaarts, en zou later voor een ander project worden gebruikt.
Omdat het graafwerk in alle stilte moest gebeuren, waren ze met de hand begonnen te graven en zouden dat ook blijven doen. Romero had dag en nacht teams van vijftien man aan het werk. Hoewel ze altijd bedacht waren op instortingen hadden ze toch al vier man verloren, en wel op een totaal onverwachte manier. Romero was rond halfdrie ’s nachts gewekt door een telefoontje van zijn voorman: in de bodem van de tunnel was een groot verdwijngat van bijna twee meter breed ontstaan. Nadat het vier mannen had opgeslokt, waren de wanden ervan ingestort. Het gat was bijna drie meter diep en de bodem stond vol water. De mannen waren bedolven onder de instortende aarde en waren verdronken of gestikt voordat ze gered hadden kunnen worden. Hoewel de hele ploeg van slag was door dit ongeluk, was het werk natuurlijk wel doorgegaan.
De Mexicaanse kant van de tunnel begon in een klein pakhuis op een groot terrein waar een fabriek van fotovoltaïsche zonnecellen werd gebouwd. Er werden vijf fabrieksgebouwen neergezet en door de kiepauto’s van de bouw die af en aan reden, vielen de kiepauto’s die de aarde van de tunneloperatie afvoerden niet op. Dit briljante idee was niet afkomstig van Romero zelf, maar volgens Corrales van de hoogste baas van het kartel, een man wiens identiteit om veiligheidsredenen geheim bleef. De ‘gewone’ bouwvakkers op het fabrieksterrein stelden nooit vragen over de tunneloperatie, zodat Pedro aannam dat ze allemaal op de loonlijst van het kartel stonden, zelfs de ceo’s van de fabriek. Iedereen wist wat er gebeurde, maar zolang ze werden betaald zou de muur van stilzwijgen niet omvallen. Volgens Romero’s blauwdrukken zou deze tunnel de brutaalste en meest complexe graafactie van het kartel ooit zijn. Daarom kreeg Romero als beloning voor zijn diensten het equivalent van honderdduizend Amerikaanse dollars. Hij had geaarzeld om voor het kartel te gaan werken, maar hij had dat gigantische bedrag dat van tevoren en in contanten zou worden uitbetaald, niet kunnen afslaan. Dat kwam vooral doordat Romero bijna veertig was en de oudste van zijn beide dochters, Blanca die net zestien was geworden, een chronische leverkwaal had en nu dringend behoefte had aan een levertransplantatie. Ze was al behandeld tegen een bloed- en botziekte, en moest nu heel dure bloedtransfusies ondergaan. Het geld dat hij met deze klus verdiende, zou zeker helpen hun steeds hoger wordende ziektekosten te betalen. Nadat hij dit aan een paar medewerkers had verteld, wist algauw iedereen het en Romero’s voorman had hem verteld dat alle mannen keihard werkten om te helpen het leven van zijn dochter te redden. Opeens was Romero niet langer een misdadiger die door het kartel werd omgekocht, maar een huisvader die het leven van zijn dochter probeerde te redden. De mannen waren zelfs met de pet rondgegaan en hadden hem aan het einde van de vorige werkweek het geld en een bedankkaart overhandigd. Romero was ontroerd geweest, had hen bedankt en samen met hen gebeden dat ze hun werk zouden kunnen afmaken en niet betrapt zouden worden.
Het feit dat ze alle aarde ongemerkt moesten afvoeren, was niet hun enige probleem. Er speelde nog iets: zowel de Mexicaanse als de Amerikaanse regering gebruikte gpr (ground-penetrating radar of bodemradar) om holtes te ontdekken die met een graafoperatie in verband konden staan. De belendende bouwplaats kon de meeste graafgeluiden maskeren die konden worden opgevangen door rembass-ii-sensoren van de Border Patrol. Ze hadden de tunnel aangelegd in een aantal hoeken van vijfenveertig graden in plaats van in één lange noord-westlijn, zodat de tunnel op een kapotte rioolbuis leek. Romero wist dat alle seismische gegevens werden opgenomen, ook al keken de computers die hiervoor werden gebruikt maar naar één locatie. Agenten van de Border Patrol konden kaarten met seismische activiteiten in een gebied raadplegen om verplaatsingen en andere activiteiten in en rondom de plek te ontdekken. De tunnel zou het seismische veld beïnvloeden door de geluiden in de tunnel zelf en soms de doorvoer van die informatie vertragen, waardoor een echo ontstond die als een ‘geest’ zichtbaar werd op de detectieapparatuur. Om dat probleem te omzeilen, had Romero duizenden akoestische panelen besteld en daarmee de muren van de tunnel laten bekleden. Deze moesten de meeste graafgeluiden absorberen en de natuurlijke geluiden zo goed mogelijk nabootsen. Hij had er zelfs een deskundige op het gebied van seismisch onderzoek uit Mexico City bij gehaald die hem had geholpen het plan te bedenken en te implementeren. Maar de klus zou binnenkort zijn afgerond en dan zou Romero zijn allerlaatste betaling ontvangen. Met Gods hulp zou zijn dochter haar levertransplantatie krijgen.
Romero overlegde met een van zijn elektriciens die stroomkabels doortrok naar het nieuwste deel van de tunnel. Twee andere mannen hingen een paar airco’s op. Zijn gravers hadden gevraagd of ze een klein altaar mochten plaatsen voor het geval er een ongeluk plaatsvond, want dan hadden ze tenminste een plek waar ze konden bidden. Romero had hun toestemming gegeven een kleine zijtunnel uit te graven waar de mannen kaarsen en foto’s van hun familieleden hadden neergezet, en waar ze altijd voor hun werk naartoe gingen om te bidden. Het waren zware tijden en zij moesten een zware klus klaren waarvoor ze zelfs gearresteerd konden worden. Bidden, wist Romero, gaf hun de kracht om door te gaan.
Romero sloeg zijn arm om de schouder van de elektricien. ‘Hoe gaat het met je, Ernesto?’
‘Heel goed, heel goed! De nieuwe kabels zijn vanavond klaar.’
‘Je bent geweldig.’
‘Dank u wel, meneer. Dank u wel.’
Romero grijnsde en liep verder de tunnel in, waarbij hij oplette dat hij niet over de rails struikelde. Hij deed zijn zaklamp aan en rook de koele, vochtige aarde die zijn mannen alleen maar met behulp van schoppen, houwelen en hun rug- en schouderspieren verwijderden.
Hij probeerde niet te denken aan de reden dat deze tunnel werd aangelegd, aan de contanten, drugs en wapens ter waarde van miljoenen dollars die door deze tunnel zouden worden getransporteerd, dankzij hem en zijn team, en aan de vele levens die op ongelooflijke en tragische manieren zouden worden beïnvloed. Hij zei tegen zichzelf dat hij een man was met een opdracht, meer niet. Zijn dochter had hem nodig. Maar zijn schuldgevoel bezorgde hem slapeloze nachten, en hij rilde bij de gedachte dat hij kon worden gearresteerd en de rest van zijn leven misschien in de gevangenis zou moeten doorbrengen.
‘Wat gaat u doen als dit achter de rug is?’ vroeg een van de gravers die achter hem aan liep.
‘Ander werk zoeken.’
‘Bij hen?’
Romero aarzelde. ‘Eerlijk gezegd hoop ik van niet.’
‘Ik ook niet.’
‘God zal ons beschermen.’
‘Dat weet ik. Dat heeft Hij al gedaan door u onze baas te maken.’
‘Oké, zo is het wel genoeg,’ zei Romero met een grijns. ‘Hup mannen, weer aan het werk!’
Grensovergang Calexico-Mexicali
East Station, noordgrens
Het was heel druk bij de belangrijkste grensovergang van Calexico-Mexicali; de vertraging was al opgelopen tot ruim een uur om de grens naar de Verenigde Staten over te steken. De zeventienjarige highschoolstudent Rueben Everson had het advies gekregen om de alternatieve grensovergang te gebruiken die tien kilometer verder naar het oosten lag. Deze werd gebruikt als het heel druk was en was vooral bekend bij de plaatselijke bevolking en niet bij de toeristen.
Rueben werkte al bijna een jaar voor het Juárez Cartel als mule, muilezel of drugssmokkelaar. Hij had al ruim twintig keer als mule gefungeerd en meer dan tachtigduizend dollar in contanten de grens over gesmokkeld; hiermee had hij vier jaar collegegeld aan de staatsuniversiteit verdiend. Tot nu toe had hij nog maar vijftienhonderd dollar van dit geld uitgegeven en de rest op de bank gezet. Zijn ouders wisten niet wat hij deed en ook niet dat hij zoveel geld op de bank had staan. Zijn zus Georgina, die net twintig was geworden, vermoedde wel dat er iets speelde en had hem al vaak gewaarschuwd, maar hij had haar waarschuwingen weggewuifd.
Rueben had tijdens een feestje voor het eerst iets over mules gehoord van een vriend die had gereageerd op een advertentie in een Mexicaanse krant waarin een goedbetaalde baan met allerlei voordelen werd aangeboden. Rueben had gesproken met ene Pablo, die het ‘sollicitatiegesprek’ met hem had gevoerd en hem hasj ter waarde van ongeveer tweeduizend dollar had gegeven om te voet de grens over te brengen. Nadat hij die klus had geklaard, gaven ze hem een suv waarvan het dashboard en de benzinetank zo waren aangepast dat er grote hoeveelheden cocaïne en marihuana in konden worden verstopt. Het dashboard kon worden geopend door op de afstandsbediening een geheime code in te toetsen, en de middenconsole waar de knoppen van de radio en de airco in zaten, kon worden geopend en omhoog gebracht waarna je toegang had tot een geheim vak dat helemaal doorliep tot de brandwerende constructie van de auto. Rueben was onder de indruk van de complexiteit van de hele operatie; daarom durfde hij steeds grotere hoeveelheden mee te nemen. De benzinetank van de auto was doormidden gezaagd, zodat er in de bovenkant pakjes drugs pasten en de benzine in de onderkant de geur van de drugs maskeerde. De buitenkant van de tank was vervolgens met modder bespoten, zodat de grenswachten, als ze de onderkant van een auto met spiegels controleerden, niet argwanend zouden worden. Rueben was twee keer uit de rij gehaald, waarna zijn auto was gecontroleerd, maar beide keren had hij geen drugs bij zich gehad. Dat hoorde ook bij de operatie: een frequent verkeerspatroon dat door bepaalde grenswachten zou worden herkend plus een goed alibi, zoals een baan in Mexico terwijl je in Californië woonde.
Dat deel had het kartel voor hem geregeld, en veel agenten van de Border Patrol herkenden hem en zijn auto nu, zodat hij vaker wel dan niet mocht doorrijden: gewoon een jonge vent met een parttimebaantje in Mexicali.
Maar vandaag ging het anders. Ze haalden hem uit de rij en hij moest naar de inspectieplaats rijden. Daar zag hij een lange, slanke Latijns-Amerikaanse man die op een filmster leek en wiens blik hem niet losliet. Rueben parkeerde de auto en stapte uit om met een van de agenten van de Border Patrol te praten. De man controleerde zijn rijbewijs en zei: ‘Rueben, dit is meneer Ansara van de fbi. Hij wil even een paar minuutjes met je praten, terwijl wij je auto onderzoeken. Maak je maar geen zorgen, oké?’
Rueben deed wat hij altijd deed: hij dacht aan fijne momenten met zijn vriendinnetje, dat ze uit eten gingen, dat hij haar zoende, dat hij kleren kocht van het geld dat hij verdiende. Ontspannen zei hij: ‘Natuurlijk, man, geen probleem.’
Ansara kneep zijn ogen halfdicht en zei alleen maar: ‘Loop even mee.’
Ze liepen het drukke grensstation binnen, waar minstens vijftien mensen met een lang gezicht en in stoffige kleren zaten te wachten.
Rueben concludeerde onmiddellijk dat ze allemaal hadden geprobeerd door de controlepost te glippen en waarschijnlijk allemaal tegelijk waren betrapt. Misschien hadden ze zich verstopt tussen de lading van een vrachtwagen met oplegger of zo. Hij zag een moeder met twee kleine meisjes, en de vrouw zat te snikken. Zes of zeven medewerkers van de Border Patrol zaten achter een lange balie en één agent probeerde een oude man duidelijk te maken dat iedereen die zoveel contant geld bij zich had als hij moest worden gefouilleerd en aangehouden, en dat het geld moest worden aangegeven.
Rueben vermande zich en liep snel achter Ansara aan door een lange, steriel uitziende gang. Rueben was hier nog nooit binnen geweest en zijn hartslag versnelde toen Ansara de deur van een kleine verhoorkamer opende. Daar zat een jongen, ongeveer even oud als Rueben, met een bezorgde blik op zijn gezicht. Hij was blank, had bruin haar en sproeten. Hij had tatoeages op zijn armen en een gouden skeletje in zijn oor.
Ansara deed de deur dicht. ‘Ga zitten.’
Rueben gehoorzaamde, en de andere jongen bleef voor zich uit zitten staren.
‘Rueben, dit is Billy.’
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Rueben.
‘Dude, je hebt verdomme geen idee,’ kreunde de andere jongen, zonder op te kijken.
Rueben keek vragend naar Ansara. ‘Wat is er aan de hand? Zit ik soms in de problemen? Wat heb ik gedaan?’
‘Ik zal meteen ter zake komen. Jullie worden gerekruteerd op school zodat we daar altijd beginnen. Een paar van je vrienden hebben ons getipt, omdat ze zich zorgen om je maken. Ik heb je zus ook iets beloofd en je hoeft je geen zorgen te maken, want zij zal niets aan je ouders vertellen. Oké, ik heb Billy hiernaartoe gebracht om je iets te laten zien. Laat het hem maar zien, Billy.’
De jongen schoof abrupt zijn stoel naar achteren en legde zijn blote voeten op tafel.
Hij had geen tenen.
Ze waren er allemaal afgehakt, de littekens waren nog vers en roze, en het zag er zo walgelijk uit dat Rueben een vieze smaak in zijn mond kreeg.
‘Ik ben een vrachtje van vijftigduizend kwijtgeraakt. Omdat ik nog maar zeventien ben, kwam ik voorwaardelijk vrij. Maar dat is niet belangrijk. Ze kwamen de grens over om me te halen, een keer na schooltijd. Smeten me in een busje. Kijk eens wat die klootzakken met me hebben gedaan!’
‘Wie?’
‘Je vriendje Pablo en zijn baas Corrales. Ze hebben mijn tenen afgehakt en dat zullen ze ook bij jou doen, als je het een keer verknalt. Kap ermee, bro. Nú, kap er verdomme mee!’
Er werd op de deur geklopt. Ansara liep ernaartoe en ging op de gang staan om met een agent te praten.
‘Hebben zij dit écht gedaan?’
‘Wat denk jij dan? Verdomme man, denk je dat ik ooit nog een meisje kan versieren? Denk je soms dat een vrouw een man zonder verdomde tenen aantrekkelijk vindt?’ Hij begon te huilen en daarna schreeuwde hij: ‘Ansara! Ik wil hier weg! Laat me hier verdomme weg! Ik heb het helemaal gehad!’
De deur ging open, waarna Ansara gebaarde dat Billy naar de gang moest komen. De jongen stond op en strompelde naar de deur met een paar vreemd uitziende laarzen onder de arm.
De deur ging weer dicht.
En Rueben zat daar alleen, vijf, tien, vijftien minuten. Zijn fantasie sloeg op hol. Hij zag zichzelf al in de gevangenis zitten, in de douche omsingeld door veertien bendeleden met een bierbuik die hem als hun teef beschouwden. Alleen maar omdat hij naar de universiteit wilde en wat extra geld wilde verdienen. Hij was niet superslim en zou dus geen hoge beurs krijgen. Hij had dat geld nodig.
Opeens was Ansara terug en zei: ‘Je auto heeft een heel bijzonder dashboard en benzinetank.’
‘Verdomme,’ zei Rueben geschrokken.
‘Denk je soms dat je voorwaardelijk vrijkomt omdat je nog geen achttien bent?’
Rueben kon er niets aan doen. Hij begon te huilen.
‘Luister eens even, knul. We weten dat de spotters van het kartel hier zijn en alles zien wat er gebeurt. We hebben net gedaan alsof we niets hebben ontdekt. Jij levert de drugs gewoon af. Maar vanaf nu werk je voor mij. En we hebben heel veel te bespreken...’