22

De afrekening

Boerderij van Zuniga

   Juárez, Mexico

 

De volgende ochtend om een uur of elf kwamen Moore, Zuniga en een stuk of zes andere kartelleden bij elkaar in Zuniga’s grote garage waarvan de deuren halfopen stonden. Moore overhandigde hem de drugs die hij had onderschept. Zuniga’s mannen controleerden de pakjes zorgvuldig, maar ontdekten niets verdachts, ook niet de minuscule gaatjes die Moore en Towers hadden gemaakt toen ze de trackers injecteerden. Het Sinaloa Cartel was machtig, maar niet zo geperfectioneerd als het Juárez Cartel. Moore dacht dat zij de pakjes misschien zouden hebben geröntgend zodat zij de trackers wél hadden gevonden.

   Precies zoals Moore had gehoopt, was Zuniga heel blij met het ‘cadeau’ en was zeer zeker van plan de drugs voor de avond te transporteren. Hij keek goedkeurend naar de pakjes en toen naar Moore: ‘Jullie vijand is mijn vijand, schijnt.’

   ‘Als één kartel te machtig wordt, is hij de vijand van iedereen.’

   ‘Mee eens.’

   ‘Goed dan. Ik wil je graag blijven helpen. Als ik een paar van je mannen mee mag nemen, wil ik Rojas’ zoon ontvoeren. Zoals ik al zei, hebben we dezelfde belangen,’ zei Moore.

   ‘Meneer Howard, misschien ben ik wel zo gek om u nu te geloven. Misschien ga ik zelfs wel ja zeggen.’

   ‘We zullen een groot deel van de dag nodig hebben om er met een van uw vliegtuigen naartoe te vliegen. Misschien kunnen we nu maar beter vertrekken?’

   ‘Misschien heb ik nog geen definitief besluit genomen.’

   Moore werd kwaad en dat had hij misschien beter niet kunnen doen, maar hij had niet veel geslapen. Hij schreeuwde bijna: ‘Señor Zuniga, wat wilt u nog meer van me? U hebt honderdvijftigduizend in contanten en een grote hoeveelheid drugs die ik van Rojas heb gestolen! Wat wilt u nog meer? Mijn bazen beginnen ongeduldig te worden.’

   Torres, die vlakbij stond, waggelde naar hem toe en schreeuwde. ‘Sla niet zo’n toon aan tegen señor Zuniga! Anders draai ik je kop eraf!’

   Moore keek even naar Torres en zei toen tegen Zuniga: ‘Ik ben die spelletjes beu. Ik heb u een goed aanbod gedaan. Laten we nu spijkers met koppen slaan.’

   Zuniga keek Moore nog eens goedkeurend aan en stak vervolgens zijn hand uit. ‘Ik wil dat u Rojas vermoordt.’

 

Twee uur later zaten Moore, Torres en Fitzpatrick, samen met een piloot en copiloot, op elkaar gepropt in een tweemotorige Piper PA-31 Navajo. Ze vlogen naar het zuiden, in de richting van San Cristóbal de las Casas. Het was helder weer, het uitzicht spectaculair en het gezelschap ellendig, want Torres was luchtziek geworden en had twee keer in zijn witte zakje gekotst. Als het al een lange nacht was geweest, zou het een zelfs nog langere dag worden. Moore keek naar Fitzpatrick die met zijn ogen rolde omdat de dikzak niet tegen vliegen kon. Torres had kennelijk een enorme, maar gevoelige maag, en Fitzpatrick had hem voordat ze aan boord gingen minachtend aangekeken en gezegd dat ze vast niet zouden kunnen opstijgen door de ‘extra lading’. Torres’ wraak voor die opmerking was overtuigend, en op dit moment in de vorm van een smerig ruikend zakje braaksel tussen zijn voeten.

   Moore sloot zijn ogen; hij wilde een paar uurtjes slapen en liet zich meevoeren door het gezoem van de propellers.

   De lampen van het olieplatform gingen uit en opeens riep Carmichael: ‘Ze hebben ons gezien!’

   Moore schudde zijn hoofd en ging rechtop zitten. Torres keek achterom naar hem. ‘Nare droom?’

   ‘Ja, en jij kwam er ook in voor.’

   De dikzak wilde iets zeggen, maar sloeg snel zijn hand voor zijn mond.

 

Grenstunnel in aanbouw

   Mexicali, Mexico

 

Highschoolstudent Rueben Everson had het een griezelig idee gevonden om voor het Juárez Cartel te werken en drugs over de grens te smokkelen. Maar toen hadden ze hem al het geld laten zien dat hij daarmee kon verdienen en na verloop van tijd was hij de operatie gewoon gaan vinden. Hij bleef nu zelfs heel rustig als hij een grote hoeveelheid bij zich had. Hij was slim geweest en had niet de domme fouten gemaakt die andere mules hun vrijheid had gekost. Hij kletste altijd heel relaxed met de douaniers en had nooit een beeldje of een afbeelding bij zich van een van de heiligen tot wie de andere mules baden om hen een veilige oversteek te garanderen. La Santa Muerte was de populairste heilige onder de criminelen die zelfs kapelletjes voor haar bouwden. Hij vond het maar stom als je de skeletachtige Maagd van Guadalupe beschouwde als een redder terwijl ze er in zijn ogen supergemeen uitzag. Dan had je Saint Jude, beschermheilige van hopeloze zaken. Eén idioot had zelfs dertig pond hasj in een beeldje van Jude gestopt en geprobeerd hiermee de grens over te steken. Wat een stomkop! Een minder bekende heilige was Ramón Nonato. Volgens de legende was zijn mond afgesloten met een hangslot om te voorkomen dat hij nieuwe aanhangers rekruteerde. De criminelen vonden dit wel een leuke gedachte en baden tot hem zodat anderen hun mond hielden over hun misdaden.

   Een paar collega’s van Rueben zochten steun bij andere amuletten: een sieraad, horloge, hanger of konijnenpoot met een sentimentele waarde en andere talismans, maar ook filmposters van Scarface. De talisman waar Rueben echt om moest lachen, was het gele vogeltje Tweety van de Looney Tunes-tekenfilm. Eerst had hij niet begrepen waarom dat vogeltje zo populair was bij zoveel mules en andere drugshandelaren, maar toen had hij zich gerealiseerd dat Tweety nooit gepakt wordt door Sylvester de kat; daarom was het vogeltje een held onder deze criminelen. Het was natuurlijk wel maf dat zij zichzelf mules, muilezels, noemden terwijl een vogeltje hun mascotte was.

   Maar op dit moment kon geen enkele vorm van magie of religie Rueben redden. Hij was opgepakt door de fbi, had een jongen ontmoet wiens tenen afgehakt waren omdat hij een zending had verspeeld, en was nu gedwongen voor de regering te werken om te voorkomen dat hij in de gevangenis terechtkwam. Er was voorgoed een einde gekomen aan deze ‘gemakkelijke manier om geld te verdienen’ zodat hij naar de universiteit kon. Daar waren ze heel duidelijk over geweest. Ze hadden hem geïnjecteerd met een gps-tracker en zijn mobiele telefoon omgebouwd tot een afluisterapparaatje via het bluetooth-oortje. Hij was een aangelijnde hond.

   Eerder die dag was hij opgebeld door zijn contactpersoon van het kartel: hij moest naar Mexicali, waar een auto voor hem werd klaargemaakt. Terwijl hij in het pakhuis stond te bellen, kwam er een bebrilde man van middelbare leeftijd naar hem toe wiens haar vol stof zat. Hij vroeg Rueben in het Spaans: ‘Ben jij de nieuwe?’

   ‘Dat denk ik wel. Maar ik ben niet nieuw, alleen heb ik hier nog niet eerder gewerkt. Meestal halen ze me ergens anders op. Wat zijn jullie hier aan het doen? Nog een tunnel aan het graven?’

   ‘Gaat je niets aan, jongeman.’

   Rueben stak zijn handen in zijn zak. ‘Oké.’

   ‘Hoe oud ben je?’

   ‘Wat kan jou dat schelen?’

   ‘Je zit nog op highschool zeker?’

   ‘Ben je mijn nieuwe baas?’

   ‘Dat is niet belangrijk.’

   Rueben fronste. ‘Wat kan het jou dan schelen?’

   ‘Hoe zijn je cijfers?’

   Rueben snoof. ‘Méén je dat nou?’

   ‘Geef antwoord.’

   ‘Best wel goed. Vooral negens en achten.’

   ‘Dan moet je hiermee ophouden. Je gaat dood of je wordt gearresteerd, en dan is je leven voorbij. Begrijp je me?’

   Ruebens ogen brandden. Hij dacht: ik begrijp het beter dan je denkt, ouwe man. Maar het is verdomme al te laat. Hij zei: ‘Ik wil studeren en zo wil ik het collegegeld verdienen. Zodra ik genoeg geld heb, hou ik ermee op.’

   ‘Dat zeggen ze allemaal. Ik heb geld nodig voor dit of dat, maar volgende week hou ik ermee op.’

   ‘Oké, ik wil nu weg.’

   ‘Hoe heet je?’

   ‘Rueben.’

   De man stak zijn hand uit en met tegenzin gaf Rueben hem een hand. ‘Ik heet Pedro Romero. Ik hoop je hier niet terug te zien, oké?’

   ‘Ik wilde dat ik je kon helpen, maar je ziet me hier wél terug. Zo is het nu eenmaal.’

   ‘Denk maar eens na over wat ik heb gezegd.’

   Rueben haalde zijn schouders op en draaide zich om toen een van de laders naar hem toekwam en zei: ‘Hij staat klaar.’

   ‘Denk erover na,’ drong Romero aan, waardoor hij Rueben aan zijn vader deed denken. Ik wilde dat ik dat had gedaan, oude man. Ik wilde dat ik dat had gedaan.

   Rueben reed de auto over de grens en gaf de auto vervolgens zonder problemen af aan een team van Ansara’s mannen. Ze zetten hem af bij een autoverhuurbedrijf en de man daar gaf hem een lift naar huis in de bus van het vliegveld. Tegenover zijn huis stond een zwarte Escalade geparkeerd en Rueben stapte achterin zodra de bus zijn straat uit was. fbi-agent Ansara zat achter het stuur.

   ‘Goed werk vandaag, Rueben.’

   ‘Ja hoor.’

   ‘De oude man had gelijk hè, ja toch?’

   ‘Ja, oké, dat is zo. Ik had ermee moeten stoppen voordat jullie me arresteerden. Maar nu ben ik de lul.’

   ‘Nee hoor, je hebt het geweldig gedaan. Je hebt me een paar mooie foto’s en geluidsopnamen van die man bezorgd. Nu kunnen we hem identificeren en kijken wat er in dat pakhuis gebeurt.’

   Rueben sloot zijn ogen. Hij kon wel janken. Hij sliep weinig. Hij droomde dat ze hem ’s nachts kwamen halen, gekleed als een skelet en gewapend met een mes om zijn hart uit zijn lijf te snijden. Hij zag dat zijn ouders zijn begrafenis bijwoonden en toen ze vertrokken, racete er een auto vol sicarios voorbij die met machinegeweren de begrafenisgasten beschoten. Zijn beide ouders werden vermoord, in het hoofd geschoten. Ze lagen op hun rug en fluisterden: ‘Je was zo’n goede jongen. Wat is er toch met je gebeurd?’

 

Politiebureau Delicias

   Juárez, Mexico

 

Als cia-agent had Gloria Vega in meer dan zesentwintig landen gewerkt − korte en lange opdrachten, van acht uur tot zestien maanden − en ze had veel bloedvergieten en corruptie meegemaakt. Ze had verwacht hier nog veel meer van te zien toen ze lid werd van de jtf Juárez en realiseerde zich dat ze naar een stad werd gestuurd die de moordhoofdstad van de wereld werd genoemd. Maar ze had niet verwacht dat het bloed van de leden van haar eigen taskforce zou worden vergoten.

   Vijf minuten geleden zat ze nog achter haar bureau en was het geschreeuw begonnen. Ze hadden allemaal hun kogelvrije vest aangetrokken, hadden hun wapen gegrepen en waren naar buiten gegaan. Inspecteur Alberto Gomez had een bivakmuts opgezet om zijn identiteit te verhullen en stond naast haar. De straat was links en rechts afgezet door auto’s van de federale politie. Vega schatte dat minstens tweehonderd politieagenten met een zwart uniform aan en een bivakmuts op zich hier hadden verzameld. Ze schreeuwden: ‘Breng het varken naar buiten!’

   En toen, voordat Vega, Gomez of iemand anders hen kon tegenhouden, waren zes agenten het politiebureau binnengerend. De agenten begonnen weer te roepen en deze keer hoorde Vega een naam: ‘Lopez, Lopez, Lopez!’

   Die naam kende ze, heel goed, en ze verstijfde. Lopez was een van Gomez’ collega’s, een inspecteur met bijna evenveel dienstjaren. Uit Vega’s eigen onderzoek was gebleken dat Lopez clean was en probeerde de juiste dingen te doen; hij was de man die Alberto Gomez had moeten zijn. Want nadat Gomez’ telefoons waren afgetapt en hij was achtervolgd door twee spotters die jtf-leider Towers aan Vega had toegewezen, had ze genoeg bewijzen verzameld waarmee de hoogste bazen van de federale politie Gomez wegens corruptie en bewijsbare banden met het Juárez Cartel zouden kunnen arresteren. Maar Towers was nog niet bereid deze operatie door te zetten, omdat het kartel gewaarschuwd zou worden door de arrestatie van Gomez en omdat alle dominostenen tegelijk moesten worden omgeduwd.

   Dankzij dit uitstel had Gomez de situatie omgebogen voordat Vega iets kon doen. Toen ze naar de hoofdingang liep, sleurden zes mannen Lopez naar buiten, een van hen trok de oude man aan zijn dunner wordende grijze haar achter zich aan. Zodra de menigte Lopez’ gladgeschoren gezicht zag, werd het geschreeuw luider en sommigen gilden: ‘Vermoord dat varken!’ De agenten omsingelden Lopez en minstens twee mannen begonnen hem met hun vuisten te bewerken.

   ‘Ze leren hem een lesje voordat ze hem arresteren,’ schreeuwde Gomez in haar oor. ‘Hij heeft geld van de kartels aangepakt en als informant voor ze gewerkt. Er zijn kinderen gestorven dankzij hem. En nu moet hij daarvoor boeten.’

   Smerige hypocriet, dacht Vega. ‘Dit mogen ze niet doen. Ze mogen hem niet mishandelen!’

   De groep scandeerde: ‘Lopez is de duivel en moet dood! Lopez is de duivel...’

   Het scanderen ging door en Vega schrok toen een andere agent met enorm gespierde bovenarmen Lopez keihard tegen zijn kaak stompte.

   Zo was het genoeg. Gloria Vega, voormalig agent van de Army Intelligence en cia-spion die nu geïnfiltreerd was bij de Mexicaanse federale politie, had genoeg gezien.

   Ze hief haar pistool en vuurde een salvo af. Opeens was de menigte stil. Voordat ze wist wat er gebeurde, voelde ze een hand om haar keel, andere handen trokken haar pistool uit haar greep en nog meer handen sleepten haar terug, het politiebureau in. Ze gilde en probeerde zich los te wringen, maar dat was zinloos. Ze sleepten haar naar binnen en daar lieten ze haar onmiddellijk los toen Gomez voor haar kwam staan en zijn bivakmuts af trok. ‘Wat ben je verdomme aan het doen?’

   ‘Dit is niet goed. Hebben ze wel bewijzen? Ze kunnen die oude man niet zomaar verrot slaan!’

   ‘Hij speelt onder één hoedje met tuig. En dus is hij ook tuig!’

   Ze beet op haar tong. O mijn god, ze móést wel op haar tong bijten.

   ‘Ik heb je gezegd dat ik zou proberen je in leven te houden,’ voegde Gomez eraan toe. ‘Maar je maakt het me heel moeilijk als je dit soort dingen doet! Nu moet je eens goed naar me luisteren. Lopez is niet de enige. Er zijn ook anderen die een vies spelletje spelen en vandaag gaan we de boel hier opschonen. En jij gaat me helpen, want anders zet ik je in een cel, voor je eigen veiligheid.’

   Ze trok haar eigen bivakmuts af toen het geschreeuw buiten een hoogtepunt bereikte. ‘Sluit me dan maar op, want ik kan dit niet meer aanzien.’

   Vega wreef in haar ogen, ze was zo gefrustreerd dat ze dacht dat ze moest kotsen. Ze kon niet veel meer hebben. Hoe lang moest ze nog wachten tot ze Gomez in de boeien kon slaan? Hij was de spreekwoordelijke wolf in schaapskleren die nodig ontmaskerd moest worden. In gedachten schoot ze hem neer, waardoor ze één corruptie-ader doorsneed, maar ze realiseerde zich heel goed dat het netwerk zo complex was dat zijn dood niet uit zou maken. Helemaal niets. Het hart zonk haar in de schoenen.

   ‘Gloria, kom mee,’ zei hij.

   Ze liep achter hem aan naar zijn kleine kantoor. Hij deed de deur achter hen dicht, zodat de andere agenten hen niet konden horen. ‘Ik snap heel goed hoe je je voelt,’ zei hij.

   ‘Echt waar?’

   ‘Ik ben ook jong geweest. Ik wilde de wereld redden, maar er zijn veel te veel verleidingen.’

   ‘Je meent het! Ze betalen ons niet goed en daarom kunnen we niets doen. Het is gewoon een idioot spelletje en we zijn hier allemaal onze tijd aan het verspillen. Wat moeten we doen?’

   ‘Het juiste,’ zei hij. ‘Altijd het juiste. Dat is wat God wil.’

   ‘God?’

   ‘Ja, ik bid elke dag en dan vraag ik God of Hij ons land wil redden en onze federale politiemacht. Dat zal Hij ook doen. We moeten vertrouwen in Hem hebben.’

   ‘Er móét een betere manier zijn. Ik moet meer geld verdienen dan ik nu doe. En ik moet samenwerken met mensen die ik kan vertrouwen. Kun jij me daarbij helpen?’

   Hij kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Míj kun je vertrouwen...’

 

Montana Restaurant en Bar

   Juárez, Mexico

 

Johnny Sanchez parkeerde zijn huurauto op Avenida Abraham Lincoln, nog geen vijf minuten van de Cordova Bridge. Hij wilde zijn vriendin Juanita meenemen naar zijn favoriete restaurant in Ciudad Juárez, Montana, dat uit twee verdiepingen bestond. Het interieur was rijkelijk voorzien van houten accenten en deed denken aan het zuidwesten van de VS. De linnen tafelkleden en de geurkaarsen bleven niet onopgemerkt door zijn date, en Johnny regelde dat ze een tafeltje in de buurt van de open gashaard kregen. El capitán de meseros (de baas van de obers) was een jonge man die Billy heette. Johnny had een goede relatie met hem opgebouwd en hij gaf Billy’s mensen altijd een ruime fooi. In ruil daarvoor gaf Billy Johnny altijd onopvallend mixdrankjes en extra grote porties. Johnny vroeg om zijn favoriete gerecht, de New York clubsteak, terwijl Juanita, die kortgeleden haar haar had geblondeerd en haar borsten behoorlijk had laten vergroten, een tacosalade bestelde.

   Terwijl ze op hun voorgerecht wachtten, trok Juanita zenuwachtig aan de bandjes van haar rode jurk en vroeg: ‘Wat is er aan de hand?’

   ‘Hoe bedoel je?’

   ‘Je bent afwezig. Je zit ergens anders met je gedachten.’ Ze wees met haar kin naar het raam en de brug in de verte.

   ‘Het spijt me.’ Hij wilde haar niet vertellen dat zijn moeders peetzoon een sicario was en dat hij nu voor de fbi werkte. Dat zou hun etentje waarschijnlijk bederven.

   Ze fronste en zei opeens: ‘Ik vind dat we weg moeten uit Mexico.’

   ‘Waarom?’

   ‘Omdat ik het hier niet meer leuk vind.’

   ‘Je bent er nog maar net.’

   ‘Dat weet ik... Ik ben hier voor jou gekomen. Het draait altijd om jou en je schrijven. Maar hoe zit het met mij?’

   ‘Je zei dat je wilde dansen.’

   ‘Wil je dat ik mijn lichaam aan andere mannen laat zien?’

   ‘Je hebt er genoeg voor betaald.’

   ‘Dat is geen reden.’

   ‘Nee, maar als je daar gelukkig van wordt...’

   Ze boog zich naar voren en greep zijn hand. ‘Begrijp je het dan niet? Ik wil dat je nee zegt. Ik wil dat je jaloers bent. Wat is er met je aan de hand?’

   ‘Ik kan niet meer goed nadenken. En je hebt gelijk. We moeten weg uit Mexico.’ Zijn stem begaf het. ‘Maar dat kan niet.’

   ‘Waarom niet?’

   ‘Señor Sanchez?’

   Johnny draaide zich om en zag twee mannen staan. Ze waren gekleed in een duur pak en een zijden overhemd. Ze waren allebei midden twintig, niet veel langer dan een meter vijfenvijftig en als Johnny moest raden, zou hij zeggen dat ze uit Colombia of Guatemala kwamen.

   ‘Wie zijn jullie?’ vroeg Johnny.

   Een van de mannen zei zacht, terwijl hij Johnny strak aankeek: ‘Señor, u moet met ons meekomen. Het is een kwestie van leven en dood.’ Dat was geen Mexicaans accent. Deze mannen kwamen vast en zeker uit Zuid-Amerika, of zo...

   ‘Ik vroeg jullie iets,’ zei Johnny.

   ‘Señor, kom alstublieft mee, dan overkomt u niets. U niet en haar niet. Alstublieft.’

   ‘Johnny, wat is dit verdomme?’ vroeg Juanita met een schrille stem, terwijl ze haar borsten naar voren duwde; iets wat de beide mannen niet ontging.

   ‘Voor wie werken jullie?’ vroeg Johnny. Zijn hartslag versnelde.

   De man keek hem aan en zei: ‘Kom mee, señor.’

   O nee, dacht Johnny. Dante weet dus al dat de cia me een zender heeft gegeven. Ze zijn hier om me te vermoorden.

   Johnny’s pistool lag in zijn hotelkamer. Hij keek naar Juanita, boog zich naar haar toe en gaf haar een hartstochtelijke kus.

   Ze duwde hem van zich af. ‘Wat is er aan de hand?’

   ‘Kom op, babe. We moeten met hen mee.’ Hij stond op, trillend. Op dat moment kwam de ober zijn biefstuk brengen. ‘Die neem ik mee,’ zei hij.

   De beide mannen knikten naar hem.

   Op dat moment greep Johnny Juanita’s hand en rende samen met haar naar de uitgang.

   Hij verwachtte achter zich geschreeuw en/of het geluid van schoten te horen; de mannen die hen wilden ontvoeren, zouden hen nu vast willen vermoorden.

   Maar hij en Juanita renden naar buiten en naar de parkeerplaats en toen hij snel achteromkeek, zag hij dat ze niet werden gevolgd.

   ‘Johnny!’ riep Juanita. ‘Wat willen ze?’

   Voordat hij zijn mond open kon doen, schoten twee personenauto’s naar voren en sneden hen de pas af. Nog meer mannen, minstens zes, stapten uit, allemaal identiek gekleed, allemaal ongeveer even lang en even oud.

   Johnny gaf zich over. Het was afgelopen. Het spijt me, Dante.

   Ze grepen Juanita bij de keel en duwden haar in een van de auto’s. Daarna grepen ze hem en smeten hem in de andere. Johnny’s hoofd klapte tegen de achterbank toen de chauffeur wegscheurde. En terwijl ze van de parkeerplaats reden, misschien een minuut of twee later, was hij zo zenuwachtig geworden dat hij gewoon flauwviel.

 

Johnny werd even later wakker, zijn armen en benen waren vastgebonden aan een soort stang van een autolift. Hij bevond zich in een autowerkplaats, te midden van een stuk of zes auto’s in verschillende stadia van montage en reparatie. Door een paar ramen rechts van hem scheen gefilterd licht naar binnen en voor zich zag hij twee grote stalen garagedeuren.

   De beide mannen die in het restaurant waren geweest, stonden voor hem. De iets slankere man had een videocamera in de hand. Johnny slaakte een zucht. Ze hadden hem ontvoerd en wilden losgeld. Ze zouden een video van hem maken. Corrales zou betalen. Alles zou goed komen.

   ‘Oké, oké, oké,’ zei hij en hij zuchtte nog eens. ‘Ik zal alles vertellen wat jullie willen weten. Waar is Juanita? Waar is mijn vriendin?’

   De man met de camera keek op van het beeldschermpje en riep: ‘Ben je klaar?’

   ‘Ja!’ riep iemand.

   En toen zag Johnny hen: twee andere mannen in een zwarte overall, zoals autospuiters dragen, hoewel ze hun hoofd niet bedekt hadden. Op de armen en heupen van hun pakken zaten donkere vlekken. Een man had een geel elektrisch apparaat bij zich, een soort snijbrander. Een paar jaar geleden, toen Johnny voor de plaatselijke krant werkte, was hij vaak genoeg op de plaats van een ongeluk geweest om te weten dat dit soort apparaten werden gebruikt om mensen na een auto-ongeluk uit hun auto te bevrijden.

   De man met de zaag voerde het toerental op en toen hij dichterbij kwam, zag Johnny dat de zaag donker was van het... bloed.

   ‘Luister, jullie hoeven niet te dreigen. Ik zal alles doen wat jullie zeggen.’

   De man met de zaag snoof, rolde met zijn ogen en kwam dichterbij.

   ‘Wacht!’ schreeuwde Johnny. ‘Wat willen jullie van me? Alsjeblieft!’

   ‘Señor,’ zei de man met de camera. ‘We willen alleen maar dat je doodgaat.’

 

De ogen van de vijand
titlepage.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_000.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_001.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_002_split_000.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_002_split_001.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_003.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_004.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_005.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_006.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_007.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_008.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_009.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_010.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_011.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_012.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_013.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_014.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_015.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_016.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_017.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_018.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_019.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_020.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_021.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_022.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_023.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_024.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_025.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_026.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_027.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_028.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_029.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_030.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_031.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_032.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_033.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_034.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_035.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_036.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_037.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_038.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_039.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_040.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_041.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_042.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_043.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_044.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_045.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_046.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_047.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_048.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_049.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_050.xhtml