32

Pionnen in het koninkrijk Gods

Onderweg naar de pas aangelegde grenstunnel

   Mexicali, Mexico

 

Pedro Romero hoorde dat een van de Arabieren de lange man Samad noemde en daarom sprak hij de man ook met die naam aan, alleen maar om hem zenuwachtig te maken. Ik weet hoe je heet. Dat was geen echte macht, maar wel de enige die Romero voorlopig bezat. Hij wachtte af, hij had zich nog niet helemaal bij de situatie neergelegd, nog niet.

   Hij had nog een sprankje hoop.

   Hij had de sicario gebeld die de leiding had over het cocaïnetransport en de nieuwste luitenant, José, een jongen die voor Corrales had gewerkt en nu El Jefe genoemd wilde worden, hoewel hij amper tweeëntwintig was. Hij schreeuwde tegen Romero dat hij niet iedereen uit de tunnel kon krijgen.

   ‘Deze opdracht is afkomstig van Corrales zelf.’

   ‘Waar is Corrales? Waar heeft hij gezeten? Niemand heeft hem gezien of iets van hem gehoord. Daarom heb ik nu de leiding over deze zending. Dit is míjn operatie.’

   ‘Hou je mond en luister. Ik wil dat al die mannen binnen tien minuten de tunnel en het pakhuis hebben verlaten. Als je dat niet voor elkaar krijgt, zal Corrales je weten te vinden.’

   ‘Ik geloof je niet.’

   ‘Als je dat risico wilt nemen, moet je het zelf weten. Maar dat betekent je dood, jongeman. Dat betekent echt je dood.’

   De jongen vloekte, aarzelde en ging ten slotte akkoord.

   Ze gebruikten drie voertuigen om Romero, Samad, zijn beide mannen en de veertien Arabieren naar de ingang van de tunnel te brengen.

   Romero reed in zijn eigen auto met Samad naast zich en de beide luitenants achterin. Achter hen, in de auto van zijn vrouw, zaten vijf andere mannen. Daar weer achter, op elkaar gepropt in een oude Tropic Traveler-bestelbus zaten de andere negen mannen, met zes vrij grote weekendtassen. Romero dacht aan de langwerpige vorm ervan en schudde zijn hoofd. Wat zat erin? Geweren? Raketten? Raketwerpers? Hij kon gevoeglijk aannemen dat het geen kampeerspullen waren.

   Toen ze vlak bij de ingang waren, vroeg Romero zich af wat er zou gebeuren zodra de Arabieren het einde van de tunnel hadden bereikt. Hij vroeg God om verlossing en of Hij zijn gezin wilde sparen. Deze mannen wilden geen getuigen en zouden hem vermoorden zodra hij ze had gegeven wat ze wilden. Dat kon hij nu niet meer ontkennen. Hij had lang genoeg met slechte mensen opgetrokken om te weten hoe ze dachten.

   Hij vroeg zich ook af wat ze zouden doen zodra ze in de Verenigde Staten waren, hoeveel mensen ze zouden vermoorden, hoeveel gebouwen ze zouden vernietigen. Hij had net zo’n afschuwelijke hekel aan ze als de Amerikanen een hekel aan hen hadden, en ze dachten dat hij niets tegen hen kon beginnen.

   Maar zoals hij had gemerkt, was er nog hoop.

   Wat Samad en zijn fanatieke volgelingen niet wisten, was dat er in de tunnel ladingen C-4 waren aangebracht zodat de tunnel van het ene op het andere moment kon worden vernietigd, zelfs zo precies getimed dat iedereen die zich erin bevond begraven werd. Die opdracht had Romero aan het begin van de bouw gekregen. Corrales had tegen Romero gezegd dat zijn bazen bang waren dat de tunnel ooit door hun vijanden of zelfs door terroristen zou worden gebruikt en dat ze daarom een garantie wilden inbouwen. In een bouwkeet aan de andere kant van de bouwplaats zaten drie sicarios wier werk het was de bewakingscamera’s in de tunnel te monitoren. In totaal waren er negen mannen die in drie ploegen werkten. Ze waren ook in het bezit van een van de twee draadloze elektronische detonators, hoewel ze de explosieven niet zonder persoonlijke opdracht van Corrales of een van de andere bazen tot ontploffing zouden brengen. De andere detonator lag op de bovenste plank van een kluisje in de technische ruimte. Romero hoefde maar een van die twee detonators in handen te krijgen voordat hij de Arabieren meenam de tunnel in, en dan zou hij in actie komen.

 

Rueben deed zijn zware rugzak af en liet hem op de grond vallen, net als de andere mannen. Voordat ze konden gaan zitten om op de zending te wachten die naar Mexico moest, kwam de sicario eraan die eiste dat ze hem El Jefe noemden. Hij zei dat ze meteen moesten vertrekken, dat de bevelen waren veranderd.

   ‘En die andere zending dan?’ vroeg Rueben. ‘Ik dacht dat ze onze hulp nodig hadden. Ze zeiden dat we een bonus zouden krijgen.’

   ‘Vergeet het maar. Opschieten.’

   Rueben vroeg fronsend: ‘En onze rugzakken dan? Wie haalt die dan op?’

   ‘Dat weet ik niet.’

   ‘Is er iets aan de hand?’

   ‘Luister, ik moet de boel hier nú evacueren! Dat is mijn opdracht. Dat is wat er gebeurt.’

   ‘Dan ga ik samen met jou terug door de tunnel,’ zei Rueben. ‘Daar word ik opgehaald.’

   El Jefe schudde zijn hoofd. ‘Rot op en snel een beetje. Je moet zelf maar uitzoeken hoe je thuiskomt.’

   Een van de andere mules, waarschijnlijk de oudste met een lok grijs haar langs zijn linkerslaap, verhief nu ook zijn stem: ‘We kunnen niet allemaal tegelijk vertrekken. Dat zou te veel aandacht trekken. Dat hebben ze ons verteld.’

   ‘Oprotten jullie! Nú!’

   De andere mannen liepen langs Rueben heen naar de voordeur. De oudste mule hield hen tegen.

   El Jefe rende naar hem toe en drukte de loop van zijn pistool tegen diens voorhoofd. ‘Váyanse!

   De man keek de jonge knaap even vuil aan, knikte toen en draaide zich om naar de deur. De andere mules liepen achter hem aan.

   ‘Nou, ik ga eerst even pissen,’ zei Rueben en hij liep naar het toilet. Hij ging naar binnen, deed de deur op slot en wachtte. Het werd stil in het huis. Hij draaide de kraan open en belde Towers, die al op de hoogte was en wist wat er gebeurde.

   ‘Wat moet ik nu doen?’

   ‘Terug de tunnel in. Kijk of je kunt ontdekken wat er aan de hand is.’

   ‘Ben je gek geworden?’

   ‘Zeg dat je je telefoon kwijt bent. Ga maar gewoon terug. Ze hebben de tunnel niet voor niets geëvacueerd. Die grote zending komt al over een halfuur. Doe wat ik je zeg. Vergeet niet wat ik je heb verteld.’

   Toen Rueben het toilet uitkwam, stond El Jefe op hem te wachten.

   ‘Tegen wie was je aan het praten?’

   ‘Mijn lift.’

   ‘Ga.’

   Rueben haalde zijn schouders op, liep naar buiten, sloeg links af en rende terug naar de struiken naast het huis. Daar wachtte hij een paar minuten en liep daarna voorzichtig naar een van de ramen. Verdomme, de luxaflex was naar beneden. Hij liep om het huis heen naar de voordeur en drukte zijn oor ertegenaan. Niets. Hij greep de deurkruk vast, duwde de deur open en liep naar een van de slaapkamers aan de achterkant. In een van de kasten bevond zich de ingang van de tunnel. El Jefe en zijn makkers waren alweer naar beneden, op weg naar het pakhuis. Rueben liep handenwringend voor het donkere gat in de vloer te ijsberen. Hij zou moeten weglopen, dit was veel te gevaarlijk. Maar zouden ze hem echt iets aandoen omdat hij terug was gegaan om zijn telefoon te zoeken?

   Wacht eens even? Met die smoes kon hij nu niet meer aankomen! El Jefe had hem horen telefoneren. Shit. Hij moest iets anders verzinnen. Hij kon zeggen dat hij dacht dat de politie buiten stond en dat hij zo bang was geworden dat hij de tunnel weer in was gerend. Dát was het! Dat zou de aandacht van hem afleiden. Hij liep de ladder af, draaide zich om, liep snel over de vochtige aarde en volgde de rij ledlampjes. En nu moest hij echt plassen.

 

In de auto, onderweg naar de tunnel, had Romero aan Samad verteld dat de drie sicarios in de bouwkeet de bewakingscamera’s in het pakhuis en de tunnel in de gaten hielden. De camera’s werkten op batterijen; ze hadden draadloze camera’s uitgetest, maar de signalen daarvan waren te zwak geweest om boven de grond te kunnen worden opgevangen. Hij vertelde Samad dat er meteen twee dingen moesten gebeuren: hij moest de elektriciteit van de monitoren afsluiten en ze zouden ‘afscheid moeten nemen van hun telefoons’, zoals Romero het noemde.

   Romero had de sleutels én hij had toegang tot de technische ruimte. Dus kon hij de stroom afsluiten, terwijl Samads mannen de sicarios voor hun rekening namen. Ze parkeerden hun auto’s aan de zuidkant van de bouwplaats, afgeschermd door grondverzetmachines en bulldozers, en stapten snel uit. Samad stuurde zes van zijn mannen weg met de opdracht de bewakers uit te schakelen, terwijl hij en zijn twee luitenants met Romero meeliepen naar de technische ruimte achter het pakhuis. Hoewel Romero bouwkundige was, had hij vaak nauw samengewerkt met de elektriciens op de bouwplaats die hem hadden laten zien hoe hij in geval van nood de stroom moest uitschakelen.

   Terwijl ze naar de terminal liepen, moesten ze zich achter een paar rioolbuizen verstoppen toen drie jonge sicarios uit de hoofdingang van het pakhuis kwamen en in een suv stapten. Romero zag dat een van hen de jonge El Jefe was. Goed gedaan, jongen! Hij wist het nog niet, maar hij had zojuist zijn leven gered door de instructies op te volgen.

   Toen beide groepen in positie waren, opende Romero de toegangspanelen met zijn sleutel en zette de hoofdschakelaar om, waarna een paar lichten op de parkeerplaats uitgingen. Tegelijkertijd gaf Samad opdracht de mannen in de bouwkeet uit te schakelen. Daarna zei hij tegen Romero: ‘Laten we gaan.’

   Romero liep voor de Arabieren uit naar binnen, met behulp van het licht van hun mobiele telefoons. Daarna bleef hij voor de deur van de technische ruimte staan en zei tegen de mannen: ‘Wacht hier.’

   ‘Waarom?’ vroeg Samad.

   ‘Ik moet de afstandsbediening even ophalen.’

   ‘Waarvoor?’

   ‘Om de batterijen uit te schakelen van de camera’s en de recorders van de bewakingscamera’s; anders kunnen ze alsnog de beelden bekijken en weten ze dat we door de tunnel zijn gegaan.’

   ‘Heel goed,’ zei Samad. ‘Maar ik ga met je mee.’

   Romero haalde zijn schouders op. ‘Oké.’

   Hij nam de man mee naar binnen en liep voor hem uit naar de kluisjes. Ze kwamen langs de zware pompen die ze hadden gebruikt om het water uit de tunnel te pompen. Ondertussen ging Samads telefoon en hij zei snel iets tegen zijn mannen. Daarna zei hij: ‘Uitstekend, de mannen in de bouwkeet zijn dood. Er zijn geen telefoontjes gepleegd.’ Romero opende het kluisje met een sleutel van zijn zware sleutelring en haalde de draadloze detonator er snel uit voordat Samad hem goed kon bekijken. De detonator was ongeveer zo groot als een walkietalkie en had een kleine antenne van rubber. Heel eenvoudig, ouderwets en effectief. Romero deed net alsof hij op een paar knoppen drukte en stopte de detonator vervolgens in zijn zak. Hij haalde een paar zaklampen uit het kluisje, gaf er een aan Samad en hield er zelf ook een. ‘Oké, nu kunnen we erdoor. Ik hoop dat je je belofte houdt: als we aan de andere kant zijn, bel je Felipe en zeg je tegen hem dat hij mijn gezin moet vrijlaten.’

   Samad grijnsde. ‘Natuurlijk.’

   De andere Arabieren waren er nu ook en Romero liep voor hen uit de trap af; het multiplex kraakte en zat onder het stof. Samad liep vlak achter hem, met zijn pistool in de hand. Ze liepen ongeveer honderdvijftig meter, passeerden de eerste twee bochten van negentig graden − een scherpe bocht naar links gevolgd door een scherpe bocht naar rechts − en toen zagen ze, heel in de verte, een klein lichtje. Toen het licht feller werd, zagen ze erachter de silhouet van een mens. Hij liep recht op hen af.

   ‘Stop. Wie is dat?’ riep Samad en hij bracht zijn groep tot staan.

   ‘Geen idee,’ zei Romero. ‘De tunnel zou leeg moeten zijn. Misschien een van de mules.’ Hij riep: ‘Wie ben je?’

   ‘Eh... sorry, ja, ik ben het, Rueben! Volgens mij staat de politie voor de deur. Daarom moest ik wel terug.’

   Romero liep naar hem toe en vroeg: ‘Weet je zeker dat de politie er is?’

   ‘Niet helemaal.’

   ‘Waarom sta je zo te trillen?’

   Reuben scheen met het licht van zijn mobieltje op de mannen achter Romero. Ze hadden een donkere huid en een baard, maar het waren in elk geval geen Mexicanen. Een van de mannen brulde iets tegen de man achter hem. Dat was geen Spaans en Rueben had genoeg ‘digitale terroristen’ vermoord om te weten dat deze mannen uit het Midden-Oosten kwamen, misschien waren het zelf wel terroristen.

   ‘Yella, laten we gaan,’ zei de man achteraan.

   Rueben kende dat woord, yella. Dat was Arabisch.

   Met een diepe zucht beet Romero op zijn lip en zei tegen Samad: ‘Hij is een van de mules van het kartel. Hij is bang geworden, dacht dat hij buiten iets zag. Misschien de politie, maar hij weet het niet zeker...’

   ‘Volgens mij heeft hij geen politie gezien,’ zei Samad, vreemd zelfverzekerd. ‘Laat mij even met hem praten.’

   Romero drukte zich tegen de wand zodat Samad langs hem heen kon lopen. Het ene moment praatte Samad zachtjes tegen de jongen, bijna onhoorbaar, en het volgende stapte de man achter Rueben en duwde een mes in zijn borst. Rueben viel op de grond, met een van angst vertrokken gezicht, terwijl het bloed uit zijn borst spoot. Hij hoestte en probeerde de wond dicht te drukken.

   ‘Hij is nog maar een jongen!’ schreeuwde Romero.

   ‘En jij bent nog maar een man die hem gezelschap gaat houden.’

   ‘Het spijt me,’ zei Rueben naar adem happend. ‘Ik wilde niets verkeerds doen. Ik wil niet doodgaan. Laat me hier niet achter. O mijn god... O mijn god...’ Hij begon te snikken.

   Romero kon zich niet inhouden. Hij knielde naast de jongen en pakte zijn hand. ‘Here Jezus, neem hem tot U en bescherm hem tegen alle kwaad.’

   ‘Doorlopen,’ zei Samad met opeengeklemde kaken en hij gaf het mobieltje van de jongen aan een van zijn mannen. ‘Pedro, jij gaat voorop.’ Hij perste zich langs Romero, ging achter hem staan en drukte de loop van zijn pistool tegen Romero’s nek.

   Romero slikte moeizaam, liet Ruebens hand los, stond op en stapte met brandende ogen over de stervende jongen heen. Hij had tegen de jongen gezegd dat hij naar buiten moest gaan. Hij had het geprobeerd.

   Ze kwamen bij het kapelletje; Samad liep hoofdschuddend langs de brandende kaarsen en kruisbeelden en foto’s van de familieleden van de mules en de gravers.

   Romero keek even achterom. Samad en zijn Arabieren waren monsters, en Romero wist nu dat de tijd gekomen was. Hij bleef staan en haalde de detonator uit zijn zak. En hield zijn adem in.

 

Terwijl Rueben op zijn zij lag dood te bloeden, zag hij op de grond vlak bij zijn hand iets glinsteren. Hij dacht dat het misschien een engel was, tot leven gekomen vanuit de aarde om hem te redden. Hij stak zijn hand uit naar het kleine lichtje en klemde het tussen zijn vingers. Het was te donker om te kunnen zien wat het was, maar het voelde als een hangertje, met gladde rondingen en een grote ring. Hij herinnerde zich dat hij een ketting had voelen knappen toen hij zich verzette tegen de Arabier. Hij kneep de hanger stevig vast, sloot zijn ogen en vroeg of God hem wilde redden.

 

Onderweg naar het huis bij de grenstunnel

   Calexico, Mexico

 

De vrachtwagen van het kartel reed ongeveer vijf auto’s voor hen en volgens Moores schatting was het nog een minuut of twintig tot ze bij het huis waren. Towers had net gebeld om te zeggen dat hij het contact met Ansara’s mule kwijt was nadat hij via zijn bluetooth-ontvanger een schot had gehoord. Het was mogelijk dat de jongen dood was. Towers had vijf spotters die het huis vanuit elke hoek in de gaten hielden, en tot nu toe hadden ze gemeld dat een team mules naar buiten was gekomen, maar geen schot hadden gehoord. De Mexicaanse federale politie zou het pakhuis in Mexicali door nog meer spotters in de gaten laten houden, maar tot nu toe had geen van hen Towers’ telefoontjes beantwoord; er leek opeens een einde aan de samenwerking te zijn gekomen. Towers had in dat gebied verschillende burgerspotters die de komst hadden gemeld van een paar auto’s en van mannen die eruitzagen als mules, en dat het leek alsof de elektriciteit op de bouwplaats was uitgevallen. Helaas waren de burgerspotters niet dicht genoeg bij om een of meer van de mules te kunnen identificeren.

   Maar goed, er was nog een andere groep in de tunnel en Moore nam aan dat dit de extra mules waren die moesten helpen de wapens te vervoeren.

   Ansara was zichtbaar van slag door dit nieuws, hij klemde zijn kaken op elkaar en vloekte zacht. ‘Ik had niet gedacht dat het zover zou komen,’ zei hij ten slotte schor. ‘Ik hoopte dat ik hem schoon schip kon laten maken, zodat hij weer op het rechte pad kwam. Hij leek heel veelbelovend.’

   ‘We weten nog niet wat er gebeurd is.’

   ‘Hij moet gestikt zijn.’

   ‘Hij had geen zendertje, toch?’

   ‘Alleen zijn bluetooth. Niets wat ze daar zouden kunnen ontdekken. Misschien is hij in paniek geraakt, heeft hij iets gezegd. Ik weet het nog niet. Towers was met iemand anders aan het telefoneren toen het gebeurde.’

   ‘Zet het alsjeblieft uit je hoofd, buddy, oké?’ vroeg Moore. ‘Nog even en dan is het menens.’

 

Bouwplaats grenstunnel

   Mexicali, Mexico

 

‘Ik wil dat je Felipe belt, nu meteen, en tegen hem zegt dat we veilig aan de overkant zijn gekomen. Zeg tegen hem dat hij mijn gezin moet vrijlaten.’

   Romero begon te hyperventileren en hij moest zijn uiterste best doen om te voorkomen dat zijn handen trilden. Zijn duim rustte op de hoofdschakelaar van de detonator, waarop een groen stand-bylampje brandde. Het rode lampje zou aangaan als hij op het knopje drukte. En ongeveer twee seconden later zou hij wraak kunnen nemen.

   ‘Pedro, wat ben je aan het doen?’ vroeg Samad met zijn blik op de detonator.

   ‘Mijn gezin aan het redden.’

   ‘En denk je dat dit de juiste manier is?’

   ‘Ik weet dat dit de juiste manier is.’

   ‘Ik geloof je niet.’

   ‘Denk je dat het kartel een tunnel zou aanleggen zonder ervoor te zorgen dat hij vernietigd kan worden? Ze willen niet dat hun vijanden misbruik van hun harde werk kunnen maken. Wacht, ik zal het je laten zien.’ Romero liep naar de muur en maakte een van de geluidsisolerende panelen los zodat een paar ladingen C-4 zichtbaar werden. ‘Er zijn veertien ladingen. Ik heb zelf toezicht op de montage gehouden. Ze ontploffen na elkaar, zodat de hele tunnel wordt afgesloten. Als we niet door de ontploffing doodgaan, worden we levend begraven en stikken we voordat we gered kunnen worden.’

   Met grote ogen vroeg Samad: ‘Wil je echt sterven? Ben je er klaar voor om je God te ontmoeten?’

   Romero zei vastberaden: ‘Ik ben er klaar voor, maar ik weet dat dit niet voor jou geldt. Daarom zul je mijn gezin vrijlaten.’

   ‘Ik dacht dat je slimmer zou zijn. Je bent een slimme man, een bouwkundige.’

   ‘Bel Felipe.’

   ‘Ik had jullie allemaal laten gaan. Wist je dat?’

   Romero hield de detonator omhoog. ‘Ik ben er klaar voor.’

   Samad slaakte een diepe zucht. ‘Je had ons moeten vertrouwen. We wilden alleen maar een veilige overtocht naar de Verenigde Staten.’ Hij liet zijn pistool zakken en haalde zijn mobieltje uit zijn zak. Hij koos een nummer. ‘Hallo, Felipe? Ja, wacht even. Ik wil dat je met señor Romero praat en hem vertelt dat je zijn gezin vrijlaat. Laat hem maar met hen praten als hij dat wil...’

   Samad bood Romero zijn telefoon aan en Romero nam hem voorzichtig van hem aan. ‘Felipe, laat mijn gezin alsjeblieft vrij.’

   ‘Oké, señor. Oké. Dat is mijn opdracht.’ Romero haalde een paar keer diep adem, hoorde vervolgens de stem van zijn vrouw en ontspande opgelucht zijn schouders. Hij drukte de telefoon tegen zijn oor.

   Samad wees naar de detonator en gebaarde dat Romero hem aan hem moest geven.

   Romero keek hem aan. ‘Wat gaan jullie doen als jullie in de Verenigde Staten zijn?’

   Samad begon te grinniken. ‘Cheeseburgers en friet eten.’

   ‘Misschien zou ik jullie niet moeten laten gaan.’

   ‘Denk je soms dat Felipe de enige is die ik bij je huis heb achtergelaten? Nogmaals, je had moeten begrijpen hoe complex mijn klus is. Oké, je staat mijn tijd te verspillen. Geef me dat ding.’

   Romero dacht nog even na en gehoorzaamde toen.

   Samad schakelde de detonator uit en stopte hem in zijn zak. Daarna gebaarde hij dat Romero zijn gesprek moest afmaken. Romero hoorde de stemmen van zijn dochters. Ze waren allemaal in orde, maar ze huilden en smeekten hem om thuis te komen.

   Zijn vrouw kwam aan de telefoon. ‘Pedro? Ben jij dat?’

   ‘Ik kom gauw thuis. Geef me nu Felipe.’

   Toen hij de man aan de telefoon had, zei Romero tegen hem: ‘Nu moet je mijn huis verlaten. Je gaat naar buiten en neemt al je makkers met je mee.’

   ‘Als Samad het goedvindt.’

   ‘Het is oké,’ zei Romero, harder nu. ‘Je moet nú weggaan!’

   ‘Goed.’

   Samad richtte zijn pistool op Romero’s hoofd. ‘Mijn telefoon.’

   Romero gaf de telefoon terug en liep door.

   Toen ze het einde van de tunnel hadden bereikt, beklom Romero de ladder en kwam uit in de kast van een van de slaapkamers. Daar bleef hij staan en wachtte toen tot de Arabieren een voor een de slaapkamer binnenkwamen.

   Romero wilde net tegen Samad zeggen dat hij vertrok, toen er een hand voor zijn mond werd geslagen en een lage stem vlak bij zijn oor zei: ‘Shhh, shhh, shhh...’

   Hij realiseerde zich pas dat er een mes in zijn hart werd gedreven toen het te laat was: in zijn borstkas voelde hij een felle tik en een scherpe pijnscheut.

   ‘Shhh, shhh, shhh...’

   Hij werd op de grond gelegd en losgelaten. Hij keek omhoog naar het donkere plafond tot Samad zich over hem heen boog. ‘Je hebt Allahs werk gedaan en daarvoor zul je worden beloond. Allahu Akbar!

   Romero sloot zijn ogen. Hij wilde niet dat het laatste wat hij zag het gezicht van een monster was. Hij dacht aan zijn prachtige vrouw en dochters, hij wist dat zijn zieke dochter alles zou krijgen wat ze nodig had, dat er genoeg geld was en dat hij ervoor had gezorgd dat ze een beter leven konden leiden. Inwendig huilde hij omdat hij hen moest verlaten en omdat zijn dood zoveel verdriet zou veroorzaken. Ze waren sterk en ze zouden zich door het leven vechten, net als hij had gedaan. Nu zou hij een nieuw huis voor zichzelf bouwen, gebouwd met de lichtstralen van het koninkrijk Gods. En daar zou hij op hen wachten.

 

Samad wendde zich af van de stervende Mexicaan, keek naar zijn groep mannen en toen zijn telefoon rinkelde, wees hij naar de grond: ‘Deze rugzakken gaan met ons mee, maar laat ze nu nog even bij de raketten op de grond liggen.’

   Niazi en Talwar hielpen de mannen om hun rugzakken met de raketten af te doen. De man aan de andere kant van de lijn was een bondgenoot uit Afghanistan. Hij zei slechts twee woorden in het Pashtoe: ‘Twee minuten.’

   ‘Wij zijn er klaar voor.’

   Samad had een van zijn mannen in de tunnel achtergelaten om te controleren of ze niet werden gevolgd. De man belde hem om te zeggen dat de kust nog steeds veilig was.

   Zijn groep stond in een rij, met hun handen op de rug. Ze waren zenuwachtig, maar Samad had vertrouwen in hun training en in hun standvastigheid.

   Het geluid van de sirenes kwam dichterbij. Samad liep naar het raam en zag ten slotte twee auto’s van de politie van Calexico, gevolgd door een paar politiebusjes met zwaailichten. Er stapten acht agenten uit die met hun pistool in de aanslag het huis bestormden.

   ‘Oké, allemaal,’ zei hij rustig. ‘We worden allemaal gearresteerd, in naam van Allah.’

   De voordeur zwaaide open en twee agenten stormden naar binnen; ze droegen een korte baard en hadden dezelfde donkere huid als Samad. ‘Oké, mannen, luister naar me,’ zei de agent, alweer in het Pashtoe. ‘We wachten nog een minuut. Daarna lopen we naar buiten terwijl jullie je handen op je rug gevouwen houden, alsof jullie geboeid zijn. Wij nemen de rugzakken mee.’

   ‘Uitstekend,’ zei Samad. Ze zouden een goede show weggeven voor de spotters van het kartel die het huis hoogstwaarschijnlijk in de gaten hielden. Er konden natuurlijk ook anderen zijn: vijanden van het kartel, onder wie concurrenten en de federale autoriteiten van beide landen.

   ‘Nu naar buiten en naar de busjes,’ zei de agent nadat nog twee collega’s door de achterdeur waren binnengekomen.

   Samad knikte, seinde zijn man die nog in de tunnel was in en daarna verlieten hij en de anderen het huis, met hun handen op de rug. Terwijl ze onder schot werden gehouden, staken ze de straat over en werden in de wachtende busjes geholpen. Samad scande de daken en struiken van de huizen in de omgeving. Verschillende mensen stonden hoofdschuddend bij hun voordeur te kijken naar de ‘grote arrestatie’ in hun straat.

   Daarna kwamen de rugzakken boordevol drugs en daarna de zes tassen met raketten. Nog geen drie minuten later scheurden ze weg. Samad sloot zijn ogen en balde zijn vuisten. Ze hadden het gered. De jihad was teruggekeerd naar Amerika.

 

De ogen van de vijand
titlepage.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_000.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_001.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_002_split_000.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_002_split_001.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_003.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_004.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_005.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_006.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_007.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_008.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_009.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_010.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_011.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_012.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_013.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_014.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_015.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_016.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_017.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_018.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_019.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_020.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_021.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_022.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_023.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_024.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_025.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_026.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_027.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_028.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_029.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_030.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_031.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_032.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_033.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_034.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_035.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_036.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_037.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_038.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_039.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_040.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_041.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_042.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_043.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_044.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_045.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_046.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_047.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_048.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_049.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_050.xhtml