Proloog
Rendez-vous Foxtrot
02.15 uur Arabische Zee
5 mijl ten zuiden van de Indus
Pakistaanse kust
Een verduisterd schip is een verdoemd schip, dacht Moore. Hij stond naast het stuurhuis van de osa-1 torpedojager Quwwat. Dit schip, gebouwd door Karachi Shipyard and Engineering Works en gebaseerd op een oud Sovjet-Russisch ontwerp, had vier HY-2 grond-grondraketten en twee dubbelloops 25 mm luchtafweerkanonnen. De veertig meter lange patrouilleboot werd aangedreven door drie dieselmotoren en drie schroefassen, en voer met een snelheid van dertig knopen. De golven hadden zilveren randjes door de kwart maan die laag aan de horizon stond. Een ‘verduisterd schip’ betekent: geen geleide- of mastlichten en geen bakboord- of stuurboordlichten. Volgens de International Regulations for Preventing Collisions at Sea (Col Regs, het internationaal reglement ter voorkoming van botsingen op zee) zou Quwwat in geval van een ongeluk schuldig zijn, ongeacht de omstandigheden waaronder het ongeluk plaatsvond.
Eerder die avond, bij het invallen van de schemering, wandelde Moore nog samen met luitenant-ter-zee 3e klasse Syed Mallaah over een pier in Karachi, met in hun kielzog vier gewone matrozen, een specops-team van de Pakistaanse Special Service Group Navy (ssgn). Deze organisatie lijkt veel op de Amerikaanse Navy seal’s, maar heeft wel een veel minder capabele leiding. Zodra Moore aan boord van de Quwwat was gestapt, had hij een korte rondleiding gevraagd die werd afgesloten met een korte kennismaking met de commanding officer (CO) luitenant Maqsud Kayani. Deze had zijn aandacht er niet echt bij, doordat hij net opdracht gaf de haven te verlaten. De CO leek niet veel ouder dan de vijfendertigjarige Moore, maar daar hield de overeenkomst dan ook op. Moores brede schouders stonden in scherp contrast met Kayani’s ranke wielrennerslichaam dat zijn uniform amper vulde. De luitenant had een haakneus en áls hij zich die week al had geschoren was dat niet te zien. Ondanks zijn woeste uiterlijk had hij de erkenning en het respect van de achtentwintig bemanningsleden die hem blindelings gehoorzaamden. Na een tijdje gaf Kayani Moore een stevige hand en zei: ‘Welkom aan boord, meneer Fredrickson.’
‘Dank u wel, luitenant. Uw hulp wordt bijzonder op prijs gesteld.’
‘Graag gedaan.’
Ze spraken Urdu, de nationale taal van Pakistan. Moore had het gemakkelijker gevonden deze taal te leren dan Dari (Perzisch), Pashto (Zuid-Afghaans) of Arabisch.
De Pakistaanse mariniers kenden hem als Greg Fredrickson en als Amerikaan, hoewel hij met zijn donkere gelaatstrekken, dikke baard en lange zwarte haar dat hij in een paardenstaart droeg net zo goed voor een Afghaan, een Pakistaan of een Arabier had kunnen doorgaan.
Luitenant Kayani vervolgde: ‘Maakt u zich geen zorgen, meneer. Ik ben van plan om stipt op tijd op onze bestemming aan te komen, misschien zelfs wat eerder. De naam van dit schip betekent “kundig” en dat is hij ook.’
‘Fantastisch.’
Point Foxtrot, de zone waar het rendez-vous zou plaatsvinden, lag drie mijl van de Pakistaanse kust, iets buiten de rivierdelta van de Indus. Daar zouden ze de Indiaanse patrouilleboot Agray treffen en een gevangene in ontvangst nemen. De Indiaanse regering was bereid gevonden een onlangs gevangengenomen talibanleider over te dragen. De gevangene heette Akhter Adam en was volgens hen een hvt (high-value target) die operationele informatie bezat over de eenheden van de taliban aan de zuidkant van de Afghaans-Pakistaanse grens. De Indiërs dachten dat Adam zijn eigen mensen nog niet op de hoogte had gebracht van zijn gevangenneming; hij was gewoon vierentwintig uur geleden verdwenen. Toch was de tijdsfactor van belang. Beide regeringen wilden voorkomen dat de taliban op de hoogte werden gebracht van het feit dat Adam in Amerikaanse handen was gevallen. Daarom werden voor deze transfer behalve Maxwell Steven Moore, een paramilitary operations officer van de cia, geen Amerikaanse militaire middelen of strijdkrachten ingezet. Moore had wel bedenkingen over de inzet van een security team bestaande uit ssgn-mannen onder leiding van een jonge, onervaren onderluitenant. Toch was hem tijdens de briefing verteld dat Mallaah, een jongen uit Thatta in de provincie Sindh, bijzonder loyaal was, dat men hem vertrouwde en hij veel respect genoot. Maar Moore vond dat loyaliteit, vertrouwen en respect verdiend moesten worden. Hij wilde weleens zien of deze jonge onderluitenant tegen de uitdaging was opgewassen, hoewel Mallaahs opdracht eenvoudig was: toezicht houden op de transfer en meehelpen Moore en de gevangene te beschermen.
Moore ging ervan uit dat Akhter Adam veilig aan boord was en wilde meteen beginnen met het verhoor. De vaart terug naar de pier in Karachi zou negen uur duren en deze tijd wilde hij volledig benutten om uit te vinden of deze talibanleider inderdaad een hvt was die de serieuze aandacht van de cia verdiende of iemand die hij als een speeltje voor de Pakistani kon achterlaten.
Schuin voor bakboord zag hij drie korte witte flitsen van de Turshian Mouth-vuurtoren bij de ingang van de Indus; dit werd elke twintig seconden herhaald. Verder naar het oosten, dichter bij de boeg, ontdekte Moore de enkele witte flits van de Kajhar Creek-vuurtoren; deze flits werd elke twaalf seconden herhaald. Dit roterende licht van de veelbesproken Kajhar Creek (ook wel het Sir Creek-licht genoemd) stond op de Pakistaans-Indiase grens. Moore had speciale aandacht besteed aan de vuurtorens: hun namen, hun locatie en hun unieke lichtpatroon op de navigatiekaarten die tijdens de briefing uitgerold waren. Oude seal-gewoonten slijten niet zomaar.
Met de maansondergang om 02.20 uur en vijftig procent bewolking ging hij ervan uit dat het tijdens het rendez-vous om 03.00 uur pikdonker zou zijn. Ook de Indiërs zouden met een verduisterd schip varen. In geval van nood zou hij zich kunnen oriënteren aan de hand van de vuurtorens van Turshian Mouth en Kajhar Creek.
Luitenant Kayani hield woord, want om 02.50 uur bereikten ze Point Foxtrot. Moore liep om het stuurhuis heen naar de enig beschikbare nachttelescoop aan bakboordzijde. Ondertussen stonden Mallaah en zijn team te wachten op het hoofddek, midscheeps, om de gevangene over te nemen zodra het Indiase schip langszij kwam.
Kayani stapte weg van de nachttelescoop zodat Moore erbij kon. Ondanks de toenemende bewolking produceerde het licht van de sterren voldoende fotonen om de Indiase patrouilleboot in een griezelig groen schemerlicht te dopen en het was helder genoeg om de cijfers 3 en 6 op de scheepsromp te kunnen lezen. Op de boeg van de vijfhonderd ton wegende Agray, twee keer het gewicht van de Quwwat, waren acht grail-luchtdoelraketten en twee rbu-1200 asw-bommenwerpers gemonteerd; asw betekent anti-submarine warfare, oftewel onderzeebootbestrijding. Daarbij viel de Quwwat in het niet.
De Agray maakte aan bakboordzijde een draai zodat Moore de in zwarte letters geschilderde naam op de achtersteven kon lezen. Toen hij even later door de deur van het stuurhuis aan stuurboord keek, zag hij lichtflitsen: kort-lang, kort-lang. Hij probeerde zich te herinneren welke vuurtoren dat lichtpatroon had. De Agray completeerde zijn bocht, waarna Kayani naar de bakboordzijde liep en instructies gaf voor het plaatsen van stootblokken om te voorkomen dat de romp, zodra de beide schepen naast elkaar lagen, zou beschadigen.
Weer die flitsen: kort-lang, kort-lang.
Niks vuurtoren, dacht Moore. alpha-alpha was de internationale morsecode voor, plat gezegd: ‘Wie ben je verdomme?!’
Er liep een koude rilling over Moores rug. ‘Luitenant, we krijgen een alpha-alpha aan stuurboord. Ze vragen ons wie we zijn!’
Kayani stormde langs het stuurhuis naar de stuurboordzijde en Moore rende achter hem aan. Hoe vaak hadden ze hen al gevraagd wie ze waren? Ze waren in de territoriale wateren van Pakistan, welke regels golden hier?
Er vloog een lichtflits over hen heen die de duisternis verscheurde en diepe schaduwen op het dek van beide patrouilleboten veroorzaakte. Moore keek uit over de zee en zag, een kilometer verderop ongeveer, iets opstijgen uit de golven, een nachtmerrie met een zwarte rugvin. Het water stroomde van zijn zwarte romp toen hij met de boeg naar hen gericht uit het water opsteeg. De commandant had de onderzeeër laten opstijgen om hun identiteit te vragen, maar daarna had hij een vuurpijl afgeschoten om zijn doelwit zichtbaar te maken.
Kayani tilde de verrekijker op die hij om zijn hals had hangen en zoomde in. ‘Het is de Shushhuk! Dat is een van ons, maar hij zou nu al terug moeten zijn bij de pier!’
Moores borstkas verkrampte. Wat deed een onderzeeër van de Pakistaanse marine verdomme in zijn rendez-vouszone?
Hij keek omhoog naar de Agray, waar de talibangevangene inmiddels wel op het dek zou staan. Afgesproken was dat Adam geboeid zou zijn en een zwarte overall en een tulband zou dragen. Hij zou worden geëscorteerd door twee zwaarbewapende marco’s (marinecommando’s) van het Indiase leger. Moore draaide zich snel om en keek naar de onderzeeër. Opeens zag hij het: een streep fosforescentie die bruisend uit het water kwam en langs hun achtersteven naar de Agray vloog.
Hij wees. ‘Torpedo!’
Een fractie van een seconde later stond Moore achter Kayani, duwde hem over de reling en sprong vervolgens zelf van boord, terwijl de torpedo de Agray raakte met een afschuwelijke explosie waarvan het gedonder en geflits even surrealistisch waren als griezelig dichtbij. Een drukgolf brokstukken klapte tegen de boeg van de Quwwat en stortte met veel lawaai in zee.
Met grote ogen zag Moore de stomende, sissende zee hun kant op rollen, kokendheet door de gloeiende brokstukken van de boeg en het dek van de Agray, en van de torpedo zelf. Moore klapte op het water en viel rakelings langs een gerafeld stuk staal, en tegelijkertijd schoot er een bal van vlammen uit de grail-lucht-grondraketten en de asw-raketten op het bovendek.
Moore verdween in de golven, waarbij zijn schoenen iets raakten. Daarop zwom hij naar de oppervlakte en keek om zich heen, op zoek naar de luitenant. Dáár was hij, iets buiten bereik.
Opeens sloegen drie van de asw-raketten van de Agray in de behuizing van de Silkworm-raketten aan boord van de Quwwat. De explosies waren zo luid en fel dat Moore instinctief dekking zocht door weer onder te duiken. Hij zwom naar de luitenant die op zijn rug in het water dreef en half bewusteloos leek. Zijn gezicht zat onder het bloed dat uit een diepe snee langs de linkerkant van zijn hoofd stroomde. Hij zou tijdens zijn val in het water wel wat brokstukken hebben geraakt. Moore kwam bij de schouder van de man boven water. Kayani keek hem wazig aan en daarom spetterde Moore wat zout water op de wond. ‘Luitenant! Kom op!’
Dertig meter verderop brandde de dieselolie die op het zeewater dreef; Moore vertrok zijn gezicht toen hij de stank rook. Even later hoorde hij vlakbij het donkere gerommel van dieselmotoren... de onderzeeër. Hij had nog even tijd, want zolang de vlammen brandden, zou de onderzeeër niet in de buurt van het wrak komen.
Er lagen nog meer mannen in het water, amper zichtbaar. Hun gegil werd overstemd door nog meer explosies. Vlakbij hoorde Moore een gesmoorde kreet. Hij scande zijn omgeving, zocht hun talibangevangene, maar de dubbele donderslag van een nieuwe ontploffing dwong hem weer onder te duiken. Toen hij weer boven kwam en achteromkeek, hing de Quwwat schuin in het water en zou algauw zinken. De boeg van de Agray was helemaal gezonken, maar Moore zag nog steeds vlammen en pikzwarte rook. De munitie ontplofte met scherp gekraak en gedempt geknal. De lucht werd ondoorzichtig door een nevel die naar brandend rubber en plastic rook.
Moore dwong zichzelf tot kalmte toen hij de hitte van de vlammen op zijn gezicht voelde. Hij trok zijn schoenen uit, knoopte de veters aan elkaar en hing ze om zijn nek. Drie mijl naar het strand... maar doordat hij zo laag in het water dreef, had hij geen idee waar het strand was. Op de vlammen na was alles om hem heen pikzwart en steeds nadat hij even naar de vuurzee had gekeken, moesten zijn ogen zich aanpassen aan het donker.
Flits-flits-flits. Wacht eens even. Hij wist het weer en begon te tellen: eenentwintig, tweeëntwintig... Bij negenendertig werd hij beloond met drie nieuwe snelle flitsen. Hij had zicht op de Turshian Mouth-vuurtoren.
Moore greep Kayani en draaide hem om. De man verloor nog steeds af en toe het bewustzijn, maar toen hij even naar Moore keek en vervolgens naar de vlammen vlak bij hen raakte hij in paniek. Hij greep om zich heen en kreeg Moores hoofd te pakken. Het was wel duidelijk dat de man niet helder kon denken. Hij gedroeg zich precies zoals veel mensen vlak na een ongeluk. Maar als Moore niets deed, zou de angstige luitenant hem zomaar kunnen verdrinken.
Zonder aarzeling legde Moore zijn beide handen om Kayani’s heupen en duwde hem weer in horizontale positie. Dankzij deze hefboomwerking kon hij aan de greep van de man ontkomen. Moore bevrijdde zijn hoofd en schreeuwde: ‘Rustig aan! Ik heb je! Draai je om en haal adem.’
Moore greep Kayani bij zijn kraag. ‘Nu op je rug drijven.’
Met de man in een stevige kraaggreep zwom Moore op zijn zij om de brandende brokstukken heen. De plassen brandende diesel deinden hun kant op, zijn oren deden pijn van het constante geronk en het gedreun van de sissende vlammen.
Kayani hield zich rustig tot ze langs een stuk of zes lijken van zijn bemanningsleden, nog meer wrakhout en brokstukken kwamen. Hij schreeuwde hun namen en Moore moest hard trappen om ze opzij te schoppen. De zee werd steeds gruwelijker: hier zagen ze een arm, daar een been. Opeens zag hij iets donkers in het water voor zich... een drijvende tulband. Moore stopte en keek om zich heen tot hij een levenloos lichaam op de golven zag drijven. Hij zwom ernaartoe, rolde het lichaam iets op zijn zij zodat hij het bebaarde gezicht, de zwarte overall en de verschrikkelijke snee in zijn hals zag die zijn halsslagader had doorgesneden. Dit was hun man. Moore klemde zijn kaken op elkaar en verstevigde zijn greep om Kayani’s kraag. Voordat hij verder zwom, keek hij in de richting van de onderzeeër, maar die was al verdwenen.
Toen Moore nog een seal was, kon hij twee zeemijlen in minder dan zeventig minuten zwemmend overbruggen. Blootsvoets en een man bij zijn kraag achter zich aan slepend zou hij die afstand minder snel afleggen, maar hij weigerde zich daardoor te laten ontmoedigen.
Hij concentreerde zich op de vuurtoren, bleef ademhalen en zwemmen, met soepele en gracieuze bewegingen, zonder energie te verspillen, elke beweging van zijn arm en elke trap van zijn voeten afgemeten. Hij zou met de nauwkeurigheid van een machine zijn hoofd optillen, ademhalen en doorzwemmen.
Een kreet achter Moore dwong hem in te houden. Toen hij zich omdraaide, zag hij een groepje mannen, een stuk of vijftien, naar hem toe zwemmen.
‘Volg mij maar!’ riep hij. ‘Volg mij.’
Nu moest hij niet alleen Kayani proberen te redden, maar ook de andere overlevenden motiveren om de kust te bereiken. Het waren mariniers, getraind om te zwemmen, snel zelfs, maar drie mijl was een afschuwelijk lange afstand, vooral als je gewond was. Ze moesten hem dus kunnen blijven zien.
Het melkzuur in zijn armen en benen hoopte zich op; eerst brandde dat een beetje, maar na een tijdje werd het erger. Hij ging langzamer zwemmen, schudde met zijn benen en met de ene arm die hij gebruikte, haalde diep adem en zei tegen zichzelf: Ik geef niet op. Nooit.
Daar zou hij zich op concentreren. Hij zou hen leiden en de resterende mannen naar huis jagen, ook al zou dit zijn dood betekenen. Hij leidde hen door de onrustige zee, terwijl hij luisterde naar stemmen uit het verleden, naar de stemmen van instructeurs en surveillanten die hun leven in dienst hadden gesteld om anderen te helpen de strijdlust te ontketenen die diep en sluimerend in hen aanwezig was.
Bijna anderhalf uur later hoorde hij de golven op de kustlijn breken en met elke deining zag hij op het strand bewegende zaklampen. Zaklampen betekenden mensen. Ze waren naar het strand gekomen om naar het vuur en de explosies op zee te kijken. Als ze hem zagen, zou Moores geheime operatie de krantenkoppen halen. Vloekend keek hij achterom. De groep overlevenden was behoorlijk achteropgeraakt, vijftig meter of meer, niet in staat Moores vernietigende tempo bij te houden. Hij kon ze amper zien.
Tegen de tijd dat zijn blote voeten de zanderige bodem raakten, was Moore uitgeput. Hij had alles gegeven in de Arabische Zee. Kayani was nog steeds af en toe bij bewustzijn. Moore tilde hem uit de branding en sleepte hem het strand op. Vijf of zes dorpelingen groepten om hen heen. ‘Bel om hulp!’ riep hij.
In de verte zag hij nog steeds vlammen en lichtflitsen die op bliksemflitsen leken en waardoor de wolken scherp afstaken. Maar de silhouetten van beide schepen waren verdwenen, alleen de resterende diesel brandde nog.
Moore haalde zijn mobiele telefoon tevoorschijn, maar die deed het niet meer. De volgende keer dat hij van plan was zich door een onderzeeër te laten aanvallen, zou hij een waterproof mobieltje meenemen. Hij vroeg een van de dorpelingen, een tiener met een dun baardje, om een telefoon.
‘Ik heb die schepen zien exploderen,’ zei het joch ademloos.
‘Ik ook,’ snauwde Moore. ‘Bedankt voor de telefoon.’
‘Geef hem aan mij,’ riep Kayani vanaf het strand. Zijn stem was schor, maar hij leek nu veel helderder. ‘Mijn oom is kolonel in het leger. Hij kan hier binnen een uur een paar helikopters naartoe krijgen. Dat is de snelste manier.’
‘Hier, neem maar,’ zei Moore. Hij had op de kaart gekeken en wist dat het uren rijden was naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis. De locatie van het rendez-vous was bewust gekozen, vóór een dunbevolkte landelijke kustlijn.
Kayani kreeg zijn oom te pakken en deze beloofde meteen hulp te sturen. Een tweede telefoontje naar Kayani’s commanding officer zou een reddingsboot van de kustwacht sturen voor de mannen die nog steeds in zee zwommen, maar de Pakistaanse kustwacht had geen lucht-zeereddingshelikopters en de patrouilleboten zouden pas halverwege de ochtend arriveren. Moore wijdde zijn aandacht weer aan de branding en keek aandachtig naar elke golf, op zoek naar overlevenden.
Vijf minuten. Tien. Niets. Niemand. Door het bloed en de in het water drijvende lichaamsdelen, een afgrijselijk soort soep, kon je er gif op innemen dat de haaien er al waren. En snel ook. In combinatie met de verwondingen van de andere overlevenden zou dat weleens te veel geweest kunnen zijn.
Een halfuur later zag Moore het eerste lichaam als een stuk wrakhout op een golf drijven. Er zouden nog vele volgen.
Bijna anderhalf uur later verscheen in het noordwesten een Mi-17; zijn beide turbines brulden, de rotors stampten en echoden tegen de heuvels. De Russen hadden deze helikopter speciaal ontworpen voor hun oorlog in Afghanistan en hij was het symbool van dit conflict geworden: de Goliaths van de lucht verslagen door katapults. Het Pakistaanse leger had bijna honderd Mi-17’s in zijn bezit; Moore wist dit doordat hij een paar keer als passagier had meegevlogen en een piloot had horen zeggen dat hij er de balen van had om in een Russisch stuk afval te vliegen die om de vlucht kapotging en dat het Pakistaanse leger meer dan honderd van deze vliegende stukken schroot bezat.
Een beetje onrustig stapte Moore aan boord van de Mi-17 en werd samen met Kayani naar het Sindh Government Hospital gebracht in Liaquatabad Stad, een buitenwijk van Karachi. Onderweg gaven de ziekenbroeders Kayani pijnstillers waardoor zijn panische blik iets vrediger werd. Tegen de tijd dat ze landden, kwam de zon al op.
Moore stapte op de eerste verdieping van het ziekenhuis uit de lift en verdween in Kayani’s kamer. Ze waren nu al ongeveer een uur in het ziekenhuis. De luitenant zou er een fraai oorlogslitteken aan overhouden dat hem geliefd zou maken bij de vrouwen. Beide mannen hadden de kust met ernstige uitdrogingsverschijnselen bereikt en de luitenant lag aan het infuus.
‘Hoe voelt u zich?’
Kayani voelde aan het verband om zijn hoofd. ‘Ik heb nog steeds hoofdpijn.’
‘Dat gaat wel weer over.’
‘Ik had nooit terug kunnen zwemmen.’
Moore knikte. ‘U hebt een harde klap gehad en wat bloed verloren.’
‘Ik weet niet wat ik moet zeggen. Dank u wel is niet voldoende.’
Moore nam een grote slok uit het flesje water dat een van de verpleegkundigen hem had gegeven. ‘Ach, laat maar zitten.’ Moore zag iets bewegen in de deuropening. Het was Douglas Stone, een collega van de cia die over zijn gespikkelde grijze baard streek en Moore over de rand van zijn bril aankeek. ‘Ik moet gaan,’ zei Moore.
‘Meneer Fredrickson, wacht even.’
Moore fronste.
‘Kan ik u ergens bereiken?’
‘Natuurlijk. Hoezo?’
Kayani keek naar Stone en perste zijn lippen op elkaar.
‘O, het is oké, hoor. Hij is een goede vriend.’
De luitenant aarzelde nog een paar seconden en zei toen: ‘Ik wilde u gewoon bedanken... hoe dan ook.’
Moore pakte pen en papier van het ziekenhuistafeltje en schreef een e-mailadres op.
De luitenant hield het papiertje stevig in zijn hand. ‘Ik neem contact met u op.’
Moore haalde zijn schouders op. ‘Prima.’
Hij liep de gang op, draaide zich om, liep doelbewust bij Stone vandaan en vroeg met opeengeklemde kaken: ‘Zo, Doug, vertel me nu eens wat er verdomme is gebeurd!’
‘Ik weet het, ik weet het.’ Stone zei dit op zijn gebruikelijke kalmerende toon, maar Moore was daar niet gevoelig voor, niet nu.
‘We hebben de Indiërs beloofd dat het rendez-vous veilig was. Daarvoor moesten ze de territoriale wateren van Pakistan in. Daar maakten ze zich grote zorgen om.’
‘Ons is verteld dat de Pakistani overal voor zouden zorgen.’
‘Wie heeft het verknald?’
‘Ze beweren dat hun onderzeebootcommandant nooit opdracht heeft gekregen bij de pier te blijven liggen. Hij maakte zijn gebruikelijke patrouilleronde en dacht dat hij op het een of ander gevecht was gestuit. Volgens hem heeft hij verschillende challenges verstuurd waar geen enkele reactie op kwam.’
Moore snauwde: ‘Nou, we hadden hem niet bepaald verwacht en toen we hem zagen, was het te laat.’
‘De commandant heeft ook gerapporteerd dat hij heeft gezien dat de Indiërs gevangenen op hun dek hadden.’
‘Hij was dus ook bereid op zijn eigen mensen te schieten?’
‘Wie weet.’
Moore bleef opeens stokstijf staan, draaide zich vliegensvlug om en keek de man verbijsterd aan. ‘De enige gevangene die ze hadden was onze man.’
‘Hé Max, ik weet wat je hebt meegemaakt.’
‘Laten we samen maar eens drie mijl gaan zwemmen. Dán weet je dat.’
Stone zette zijn bril af en wreef in zijn ogen. ‘Luister, het had veel erger kunnen zijn. We hadden ook Slater en O’Hara kunnen zijn en moeten ons afvragen hoe we de Indiërs onze excuses aanbieden terwijl we er tegelijk voor zorgen dat ze geen kernbom op Islamabad laten vallen.’
‘Dat zou fijn zijn. Want daar ga ik nu dus naartoe.’