2

Verplaatsing

Ergens in het oerwoud

   Ten noordwesten van Bogotá, Colombia

 

Juan Ramón Matta Ballasteros vloekte met opeengeklemde kaken en moest langs zijn dikke bierbuik reiken om zijn mobiele telefoon te pakken die in de zak van zijn korte broek zat. Zijn mouwloze witte T-shirt was drijfnat van het zweet en de nog niet aangestoken Cohiba Behike tussen zijn lippen was vochtig. Het was een smoorhete en gruwelijke zomer geweest, de lucht was zo vochtig dat je het gevoel had dat je tussen warme boterhammen liep.

   Ballasteros was amper veertig, maar de zware verantwoordelijkheden van zijn baan hadden ervoor gezorgd dat hij diepe rimpels om zijn ogen had, dat zijn baard en krulhaar metaalgrijs waren en hij voorovergebogen liep vanwege hevige pijn in zijn rug die aanvoelde als houwen met een machete.

   Maar zijn fysieke problemen waren niet belangrijk. Al zijn aandacht was gericht op de vier jonge mannen met schotwonden in hun hoofd. Ze hadden het grootste deel van de nacht op de grond gelegen en het ochtendlicht schitterde op hun bleke lichamen. De glanzende vliegen zoemden over hun wangen en oogleden, en vlogen hun geopende mond binnen. De rigor mortis was al ingetreden en hun darmen waren al leeggelopen. De stank was niet te harden en Ballasteros draaide zich om, ademde diep in en slikte de gal weg.

   Zijn team was alweer op een mobiel cocaïnelab gestuit. Dit lab was absoluut niet hightech of hygiënisch, maar bestond slechts uit een paar zelfgemaakte tenten boven stapels cocabladeren die op de grond lagen te drogen. Eén tent werd gebruikt voor de productie en opslag van kerosine, zwavelzuur en andere chemicaliën die nodig waren om minstens duizend kilo cocapasta per week te maken.

   De afgelopen jaren had Ballasteros een paar van zijn machtigste klanten een rondleiding in de kampen gegeven en hen de verschillende fasen van de productie laten zien.

   Hoewel cocaboeren allemaal een iets andere procedure volgden, hadden Ballasteros’ mannen duizend kilo cocabladeren nodig voor één kilo pasta. Tijdens een rondleiding lieten ze zien hoe een tiende van die hoeveelheid werd gemaakt. Zijn mannen versnipperden met bosmaaiers honderd kilo bladeren en voegden deze snippers toe aan zestien kilo zeezout en acht kilo kalksteen. Deze ingrediënten werden met veel moeite gemengd tot een zwart modderachtig mengsel dat in een grote ton werd gedaan. Hieraan werd twintig liter kerosine toegevoegd, waarna dit mengsel ongeveer vier uur met rust werd gelaten.

   Dan gingen de mannen naar een andere ton waarvan de inhoud al had staan weken. De vloeistof die hierin zat werd in een emmer geschonken, zodat ze de pulp en de bladeren konden weggooien. Het waardevolle product in deze fase was de drug uit de cocabladeren die was opgelost in de kerosine.

   Hierna voegden ze acht liter water en acht theelepels zoutzuur toe. Dit nieuwe mengsel werd een paar minuten bewerkt met een plopper en daarna overgeheveld, waarbij het sediment op de bodem achterbleef. Aan het sediment werd sodiumpermanganaat toegevoegd, plus caustische soda in niet-gespecificeerde hoeveelheden, maar precies genoeg om het sediment onder te dompelen. De vloeistof was nu melkachtig wit en de pasta bleef achter op de bodem. De resterende vloeistof werd gezeefd door een doek en de pasta werd in de zon gedroogd tot hij lichtbruin was geworden.

   De productie van één kilo kostte Ballasteros ongeveer 1.000 Amerikaanse dollar. Nadat hiervan cocaïnepoeder was gemaakt en dit naar Mexico was getransporteerd, schoot de prijs omhoog naar 10.000 dollar per kilo. Zodra diezelfde kilo de Verenigde Staten had bereikt, werd hij voor 30.000 dollar of meer verkocht aan straatbendes, die deze kilo versneden met additieven om de zuiverheid te verminderen en aan elke lading meer te verdienen. De bendes verkochten hun product per gram, en de straatwaarde van één enkele kilo kon wel 175.000 dollar of meer bedragen.

   Een koper had hem een keer gevraagd: waarom doe je dit? Begreep hij dan niet dat een tiener in Los Angeles onlangs was overleden aan een overdosis van het spul dat hij produceert? Realiseerde hij zich dan niet dat hij hele families verwoestte en in de hele wereld levens vernietigde?

   Daar dacht hij nooit over na en hij beschouwde zichzelf als een boer, net als zijn voorouders die op de koffieplantages hadden gewerkt. Hij was opgegroeid in Bogotá, had in Florida gestudeerd, was thuisgekomen als afgestudeerd econoom en had vervolgens geprobeerd zijn eigen biologische bananenkwekerij op te zetten, wat totaal was mislukt. Een paar van zijn vrienden in de bananenbusiness introduceerden hem bij verschillende drugshandelaars en zoals ze zeggen, de rest is geschiedenis. Voor hem was het een kwestie van overleven. Na twintig lange jaren als producent en trafficker van drugs genoot hij nu van de winsten van dit bijzonder riskante beroep. Zijn gezin woonde tussen blanke Europeanen in een welvarende noordelijke buitenwijk van de stad, zijn twee zonen deden het goed op highschool en zijn vrouw verlangde niets, alleen meer tijd met hem samen. Door de week was hij meestal weg voor ‘zaken’, maar hij kwam in het weekend naar huis. Dan bracht hij tijd door met zijn gezin, ging naar de kerk en samen met zijn zonen naar voetbalwedstrijden. In werkelijkheid woonde hij in zijn huis in het oerwoud, ongeveer tweehonderdvijftig meter bij zijn lab vandaan en had tot nu toe een uitstekende relatie met de farc, de Revolutionary Armed Forces of Colombia, een paramilitaire groepering die hem hielp met de distributie en de export van zijn product. Hij hoopte dat zijn mannen niet door leden van de farc waren vermoord; er was enige spanning ontstaan tussen hemzelf en een kolonel van de farc, Dios, een meningsverschil over geld. Ballasteros’ mannen waren in hun slaap vermoord.

   Hij drukte op de sneltoets van Dante Corrales, zijn contact in Mexico, en wachtte tot de jongeman opnam.

   ‘Je belt me alleen maar als er een probleem is,’ zei Corrales. ‘Toch is het beter als er geen probleem is.’

   ‘Dios,’ was het enige wat Ballasteros zei.

   ‘Oké. Val me maar niet weer lastig.’

   ‘Wacht, ik weet niet zeker of het Dios was, maar misschien...’

   De jongen had de verbinding al verbroken.

   Ballasteros had Corrales één keer ontmoet, twee jaar geleden, toen leden van het Juárez Cartel bij hem waren geweest om zijn operatie te bekijken en om bewakers en arbeiders aan te bieden zodat hij zijn productie kon verhogen. Corrales was een arrogante jongeman, de nieuwe lichting narco-traffickers zonder enig gevoel voor geschiedenis of respect voor diegenen die hem waren voorgegaan. Deze jonge sicarios hielden zich meer bezig met macht en image en intimidatie dan met geld verdienen. Ze droomden ervan dat ze een filmster werden, alsof ze Al Pacino waren. Ballasteros had niet veel met hen op, maar hij was gedwongen de assistentie van het kartel te accepteren toen de regering haar greep op zijn operatie verstevigde, maar ook omdat ze tegenwoordig zijn belangrijkste afnemers waren.

   Na een even kort telefoongesprek met Corrales de week ervoor had Ballasteros gehoord dat de baas van het kartel binnenkort in het land zou zijn en dat hij de volgende lading op tijd moest verzenden. Hij vloekte en rende terug naar zijn huis waar hij twee van zijn mannen opdracht gaf de lijken bij het lab weg te halen.

   Vier oude trucks waarvan de dieplader met een zeildoek was afgedekt stonden voor het huis en een andere groep mannen laadde de bananendozen vol bananen en cocaïne in de trucks.

   Ballasteros probeerde zijn woede en zijn afschuw over de vermoorde mannen niet te tonen en schreeuwde tegen zijn mannen dat ze moesten opschieten. De boot was al aangemeerd aan de kade van Buenaventura.

 

Ze reden over wegen vol gaten, en klapten daardoor in de hete cabine hard op en neer in hun stoelen. De trucks hadden geen van alle een functionerende airco en dat was maar goed ook. Ballasteros wilde het zijn mannen niet te comfortabel maken; ze moesten alert blijven. Onderweg bekeek Ballasteros elke passerende auto en wandelaar met een kritische blik.

   Omdat dit een bijzonder grote lading was (zeven ton om precies te zijn), en omdat de moordenaars zijn operatie zojuist een flinke knauw hadden gegeven, was Ballasteros bedacht op een nieuwe aanval. Daarom was hij van plan deze lading in elk geval tot het tweede of derde omslagpunt te vergezellen.

   De bemanning van een achtentwintig meter lange garnalenboot uit Houston haastte zich naar de haven toen Ballasteros en zijn man arriveerden. De teams haalden de bananendozen snel uit de trucks met behulp van een op gas aangedreven vorkheftruck en de giek van het schip, en laadden ze in het laadruim van de garnalenboot.

   Niet ver daarvandaan, ongeveer aan het einde van de kade, hielden twee soldaten van de farc de hele operatie in het oog. Een van hen knikte naar Ballasteros, die zich tot verbazing van de bemanning over het gangboord haastte. Ja, zei hij tegen hen. Hij kwam mee. Hoe ver kwam hij dan mee? Ver genoeg.

 

Ze voeren ongeveer tweehonderdvijftig zeemijlen in westelijke richting en naderden Isla de Malpelo, een klein eiland met prachtige steile hellingen en spectaculaire rotsformaties die schitterden in het zonlicht. Ze zouden tot het vallen van de avond in dit gebied blijven en voerden de gebruikelijke ‘garnalenvangst’-handelingen uit, achtervolgd door een school matglanzende haaien. Ballasteros was het grootste deel van de dag stil; hij werd nog steeds gekweld door het beeld van zijn dode mannen.

   Eindelijk dook aan bakboord een donkere schaduw op, als een walvis of een grote witte haai. Toen de schaduw groter werd, begonnen de mannen aan dek tegen elkaar te schreeuwen en maakten de lijnen klaar. De schaduw dook op uit het water, waardoor het blauw, grijs en zwarte vlekkenpatroon zichtbaar werd en toen, terwijl het zeewater van zijn romp spoelde, kwam hij helemaal boven water...

   Een onderzeeër.

   Het vaartuig gleed langszij en Ballasteros schreeuwde naar de kapitein die door de luikopening keek: ‘Deze keer vaar ik mee!’

   De onderzeeër was eenendertig meter lang, had een dieselelektrische aandrijving en was van de dekplaten tot het plafond bijna drie meter hoog. Hij was gemaakt van glasvezel en kon met een snelheid van meer dan twintig kilometer per uur door het water snijden, zelfs beladen met tien ton cocaïne. Het vaartuig had een drie meter hoge bovenbouw met periscoop en kon tot bijna twintig meter diepte duiken. Het was een opmerkelijk staaltje van techniek en getuigde van de creativiteit en vasthoudendheid van de leiders van de operatie. De onderzeeër was uiteraard eigendom van het Juárez Cartel, en het had meer dan vier miljoen dollar gekost om onder de driedubbele overkapping van het Colombiaanse oerwoud een goed verborgen droogdok te bouwen.

   Hoewel twee andere onderzeeërs al voordat ze konden worden ingezet door het leger waren ontdekt en geconfisqueerd, had het kartel voldoende geld om deze vaartuigen te blijven bouwen en deze onderzeeër was een van de vier die continu werd ingezet.

   Ballasteros kon zich de tijd nog herinneren dat ze langzame vissersschepen, zeilboten en, als ze het aandurfden, een paar snelle motorboten gebruikten. Maar de schepen die ze nu inzetten, hadden meer laadvermogen en waren veel onopvallender. De oude semiduikboten konden wel vanuit de lucht worden ontdekt, maar deze onderzeeër niet. Iemand hielp hem aan boord waar hij de plaats zou innemen van een van de bemanningsleden van de onderzeeër. Ongeveer honderd zeemijlen voor de kust van Mexico zouden ze een andere vissersboot treffen, de vracht lossen en daarna terugkeren naar Colombia. Ballasteros zou niet slapen tot hij zeker wist dat de vracht was gearriveerd. Hij klauterde het trapje van de onderzeeër af en kwam in een smalle maar geklimatiseerde ruimte, terwijl de mannen buiten de vracht overlaadden.

 

Mexicaanse grens

   Brewster County, Texas

   Twee dagen later

 

U.S. Border Patrol Agent Susan Salinas had haar suv naast een greppel gezet, zodat hij niet gezien kon worden vanaf de open woestijn die doorliep tot aan de golvende bergen aan de horizon. De zon was ongeveer twee uur eerder ondergegaan en zij en haar collega-grenswacht Richard Austin hadden op hun buik liggend de grens in de gaten gehouden met hun nachtvisiebril op, waardoor de woestijn glanzende groentinten had. Ze hadden een tip gekregen van een veeboer uit de buurt die een truck door het dal had zien rijden, in de richting van zijn land. Deze truck was over een van de elektronische sensoren gereden die daar door de cbp (Customs and Border Protection) was geplaatst.

   ‘Misschien waren die kinderen weer aan het crossen,’ zei Austin met een diepe zucht en hij keek naar rechts, terwijl zij in zuidoostelijke richting keek.

   ‘Nee, volgens mij vangen we vannacht een heel grote vis,’ zei ze langzaam.

   ‘Waarom denk je dat?’

   ‘Omdat ik die smeerlappen op dit moment in het vizier heb.’

   Een klein stofwolkje dwarrelde op vanachter een gebutste F-150 met in het laadruim hoge stapels bananendozen die met spanbanden waren vastgemaakt en gedeeltelijk met een gescheurde canvasdoek waren afgedekt. Nee, deze jongens vervoerden écht geen producten door het ruige en bergachtige terrein van Brewster County, en ja, ze hadden hun lading slecht gecamoufleerd. Of ze waren gewoon te arrogant om zich daar iets van aan te trekken. Ze zoomde in, ze zag drie mannen opgepropt op de voorbank zitten en achter hen in de cabine zag ze iets bewegen. Het konden een man of zes zijn.

   Ze maande zichzelf tot kalmte. Salinas was nu al bijna drie jaar bij de cbp en ze had al honderden mensen opgepakt die hadden geprobeerd illegaal de grens over te steken. Toch had ze nooit gedacht dat ze hier gewapend met een geweer de grens zou bewaken. Op highschool had ze zichzelf altijd beschouwd als een ‘meisjesachtig meisje’, ze was captain van de cheerleaders geweest en had haar diploma gehaald met vrijwel allemaal zesjes. Daarna was ze naar het plaatselijke college gegaan, maar geen van haar hoofdvakken had haar echt geïnteresseerd. Toen de broer van een vriendin bij de Border Patrol was gaan werken, had ze zich daar ook in verdiept. En nu was ze zevenentwintig, nog steeds single, maar ze genoot van de adrenalinestoten van haar baan.

   Het was niet eenvoudig geweest deze baan te krijgen. Ze had vijfenvijftig dagen doorgebracht in Artesia, New Mexico, waar ze verschillende cursussen had gevolgd: immigratierecht en staatsrecht, strafrecht en bevoegde autoriteit, Spaans, douaneoperaties, onderhoud en gebruik van vuurwapens, fysieke training, het besturen van motorvoertuigen en antiterrorisme. En nee, op college hadden ze haar geen vuurwapens laten afvuren. Dit was verreweg het opwindendste wat ze in haar korte leventje had gedaan. En nu, terwijl haar hartslag versnelde, werd dat nog eens bevestigd.

   ‘Je dacht zeker dat wij hier de puppy patrol waren of zo?’ had ze een sicario gevraagd die ze een week geleden had opgepakt. ‘Dat ze me gewoon een geweer in de hand hadden gedrukt met de opdracht de slechteriken tegen te houden?’

   Vreemd genoeg was haar moeder enthousiast geweest over haar baankeuze en had gezegd dat ze er heel trots op was dat haar dochter bij de douane ging werken: ‘Vooral omdat er altijd zoveel aandacht aan grensbewaking wordt geschonken.’ Maar haar vader was even enthousiast als een voetbalfan die zonder bier zat. Hij was een rustige man die een rustig leventje had geleid als belastingadvocaat op een rustig kantoor in de buitenwijken van Phoenix. Hij genoot van rustige weekenden en was in geen enkel opzicht een alfamannetje. Hij kon zich gewoon niet voorstellen dat zijn dochter een wapen in de hand had. Hij had zelfs een keer Gandhi geciteerd en haar bovendien verteld dat mannen haar niet langer als een vrouw zouden zien, dat ze problemen zou krijgen met daten en dat sommige mensen waarschijnlijk zelfs haar seksuele geaardheid in twijfel zouden trekken. En verder zou ze natuurlijk dik worden. Alle agenten werden dik, ook douaniers.

   Ze was zijn woorden nooit vergeten.

   Austin leek heel veel op haar: hij was single, nogal op zichzelf en had een moeizame relatie met zijn ouders. Hij was een workaholic en iemand die zich aan de regels hield, behalve als het om hun relatie ging. Hij had al geprobeerd haar te versieren, maar ze was niet geïnteresseerd geweest. Hij had scherpe gelaatstrekken en zijn lichaam was iets te pafferig naar haar smaak. Ze had hem vriendelijk afgewezen.

   ‘Oké,’ zei hij. ‘Ik roep een tweede unit op. Je hebt gelijk. Dit kon weleens een grote vis zijn.’

   ‘Akkoord,’ zei ze. ‘Laat Omaha en de atv’s komen. Stuur ze de gps-locatie.’ Omaha was de zendercode van de Black Hawk-helikopter die hun unit ondersteunde, en de drie mannen die de kleine, sterke atv’s (all-terrain vehicles) met hoge snelheid door de diepe voren van de woestijn stuurden.

   Hij rolde opzij om zijn telefoon te pakken, maar sprong in plaats daarvan op en begon te rennen. ‘Hé, jij daar! Staan blijven! Border Patrol!’

   Ze draaide zich om en riep hem na...

   Maar een geweerschot joeg een flits van paniek door haar borst.

   Ze rolde weg van de verhoging, trok haar wapen en zag twee mannen naast hun suv staan, Mexicanen in een spijkerjasje. Een van hen, met grijsachtig rood haar, had een pistool in zijn handen. Waarschijnlijk een Belgische FN 5.7, een pistool dat in Mexico de mata policía (cop killer) werd genoemd, omdat de kogels dwars door de kogelvrije vesten van de politie gingen. De andere man had een lang gebogen fileermes in de hand en glimlachte, waarbij hij één gouden tand ontblootte.

   De eerste man schreeuwde in het Spaans dat ze zich niet mocht bewegen.

   Ze lag te hijgen.

   Austin lag op de grond met een schotwond in zijn borstkas. Zijn kogelvrije vest had hem niet kunnen beschermen tegen dit pistool. Hij ademde nog, drukte zijn wond dicht en kreunde zacht.

   De man met het mes kwam naar haar toe. Ze keek eerst naar hem, daarna naar de man met het pistool en vuurde een kogel op hem af die hem in de schouder trof. De truck was nog geen honderd meter bij hen vandaan.

   Ze stond op toen de man met het mes het pistool van zijn makker wilde pakken dat op de grond was gevallen en wilde hem neerschieten, maar op dat moment werd zij beschoten door iemand in de truck. De kogels sloegen vlak bij haar laarzen in.

   Ze begon naar de greppel te rennen, ze dook er zo ongeveer naartoe, zonder achterom te kijken. Ze rende zo hard ze kon, ze hoorde haar eigen ademhaling in haar oren razen, haar hartslag bonkte, haar voetstappen dreunden ritmisch over de rotsbodem en de aarde. Ze wilde zover mogelijk wegrennen en dan even stoppen om haar radio te gebruiken.

   Maar nu durfde ze niet te blijven staan.

   Een schrille kreet echode door het dal en ondanks zichzelf bleef ze staan. Toen ze zich omdraaide, zag ze dat de man met het mes Richards afgesneden hoofd in de lucht hield zodat de mannen die uit de pick-up stapten hem konden zien. Ze begonnen te joelen terwijl zij zich weer omdraaide, zich in de greppel liet vallen en hoorde dat ze allemaal weer instapten.

   Ze verstopte zich achter een struik en drukte haar warme pistool tegen haar borst. Ze dwong zichzelf rustig adem te halen en hoorde in gedachten haar vader zeggen: ‘Je sterft nog als een hond en dan zal niemand meer aan je denken.’

   Maar toen kreeg ze hoop, want het motorgeluid van de truck werd niet luider maar zachter. Een wonder? Kwamen ze haar niet achterna? Waren ze in tijdnood? Ze pakte de handset van haar radio en zei scherp luisterend: ‘Road Runner, dit is Coyote Five, over.’

   ‘Susan, wat gebeurt daar verdomme? Geen contact?’

   ‘Richard is dood,’ fluisterde ze.

   ‘Ik kan je niet horen.’

   ‘Ik zei: Richard is dood!’ Ze drukte op een knopje van het gps-apparaat aan haar pols. ‘Ik wil dat iedereen hiernaartoe komt!’ Haar stem begaf het toen ze hem de gps-coördinaten gaf. Daarna zette ze de radio uit en hoorde de truck echt bij haar vandaan rijden.

 

De ogen van de vijand
titlepage.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_000.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_001.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_002_split_000.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_002_split_001.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_003.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_004.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_005.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_006.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_007.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_008.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_009.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_010.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_011.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_012.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_013.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_014.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_015.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_016.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_017.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_018.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_019.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_020.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_021.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_022.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_023.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_024.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_025.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_026.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_027.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_028.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_029.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_030.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_031.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_032.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_033.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_034.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_035.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_036.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_037.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_038.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_039.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_040.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_041.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_042.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_043.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_044.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_045.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_046.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_047.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_048.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_049.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_050.xhtml