4
De goede zonen
Miran Shah
Noord-Waziristan
Vlak bij de Afghaanse grens
Moore en zijn contact ter plaatse, Israr Rana, hadden ongeveer tweehonderdnegentig kilometer in zuidwestelijke richting gereden. Ze waren nu in Noord-Waziristan, een van de zeven districten binnen de fata (Federally Administrated Tribal Areas, of Federaal Bestuurde Stamgebieden) die slechts symbolisch door de centrale en federale regering van Pakistan werden gecontroleerd. Deze afgelegen gebieden werden eeuwenlang vooral bewoond door de Pashtun-stammen en in de negentiende eeuw door de Britten geannexeerd. In die tijd probeerde de Britse Raj de bevolking te onderdrukken met de Frontier Crimes Regulations (fcr’s), ‘zwarte wetten’, die de lokale adel onbeperkte macht gaven zolang deze zich maar aan de Britten onderwierp. Deze regering bleef aan tot de vorming van de Islamitische Republiek van Pakistan in 1956. Tijdens de Sovjet-invasie in de jaren tachtig werd de regio veel militanter met de komst van moedjahedien uit Afghanistan. Na de aanslagen op 11 september 2001 werd zowel Noord- als Zuid-Waziristan berucht vanwege de opleidingskampen en als veilig toevluchtsoord voor terroristen van de taliban en Al Qaida. De bewoners verwelkomden hen zelfs, omdat de taliban hun tribale waarden en gebruiken accepteerden en hen eraan herinnerden dat ze onafhankelijk moesten blijven en wantrouwig moesten staan ten opzichte van de regering.
Moore realiseerde zich dat hij naar een bijzonder gevaarlijke en explosieve plek ging, maar Rana had gezegd dat de reis het risico waard was. Ze zouden een man ontmoeten die volgens Rana misschien in staat was de talibanstrijder op Moores foto te identificeren. Deze man woonde in het dorp Miran Shah, waar tijdens de Sovjet-invasie een groot vluchtelingenkamp was geweest voor ontheemde Afghanen die de grens waren overgestoken bij Khost, het dichtstbijzijnde dorp in een afgelegen deel van het land. Veel van de wegen naar Miran Shah waren tijdens de wintermaanden regelmatig onbegaanbaar en de enige elektriciteit voor de inwoners werd opgewekt door een paar dieselgeneratoren. Dat ze een stad binnenreden die in de duistere middeleeuwen was blijven steken, was zwak uitgedrukt. Toch verbaasde Moore zich over tegenstrijdige westerse invloeden; tussen een paar lemen gebouwen zag hij bijvoorbeeld gebutste reclameborden van 7-Up en Coca-Cola. Langs de straten stonden stoffige auto’s geparkeerd en kinderen renden elkaar achterna door stegen vol afval. Ze kwamen een man tegen in een gewaad vol vetvlekken die een aapje aan een riem bij zich had. Ook zagen ze een stuk of zes andere mannen die een lang katoenen overhemd droegen en een broek die met een lange sjerp werd opgehouden. Enkele mannen hadden een AK-47 bij zich en onderzochten een gebombardeerd gebouw op het grote marktplein, waar een grote groep mannen en vrouwen nog steeds de puinhopen doorzochten. Vlak bij hen werd boven een open vuur een geit geroosterd; een geur die Moore heel goed kende.
‘Alweer een zelfmoordaanslag,’ zei Rana, die achter het stuur zat, met een knikje naar het gebouw. ‘Ze hebben geprobeerd hier een van de stamleiders te vermoorden, maar dat is mislukt.’
‘Maar met dat gebouw is het wel aardig gelukt, vind je niet?’ zei Moore.
Aan het einde van de weg werden ze aangehouden door twee gewapende mannen, leden van het Pakistaanse leger dat meehielp de veiligheid te waarborgen nu Miran Shah steeds vaker door pro-talibanmilitanten werd aangevallen. Hun kampen lagen in de omringende heuvels, waar de zelfmoordenaar ongetwijfeld ook vandaan kwam. De regering was in actie gekomen tegen de ‘talibanisatie’ van deze tribale gebieden door manschappen en uitrusting te leveren, maar tot nu toe hadden deze inspanningen maar weinig succes. Moore had dit gebied goed bestudeerd en ontdekt dat de kans heel groot was dat de regeringstroepen werden omgekocht door drugsbaronnen die door de taliban werden gesteund. Khodai zou, als hij nog had geleefd, hun namen hebben genoemd.
Rana zei tegen de bewakers van de controlepost dat ze een afspraak hadden met Nek Wazir. Wazir was voorzitter van de Shura Raad van Noord-Waziristan en het was algemeen bekend dat hij sterk gekant was tegen de talibanleiders in het gebied. De bewaker liep naar zijn kameraad, keek op een klembord en kwam terug om hun identiteitsbewijzen te vragen. Moore had natuurlijk deskundig vervalste documenten waaruit bleek dat hij een wapenmaker was uit Darra Adam Khel, een stadje dat zich vrijwel uitsluitend bezighield met de productie van oorlogsmaterieel. Buitenlanders mochten niet naar Darra reizen, maar handelaren uit de stad konden zich gewoon door de stammengebieden verplaatsen om bestellingen af te leveren. De bewaker was snel tevreden met Moores papieren, maar nadat hij hun auto had doorzocht, stak hij zijn hand op. ‘Waarom geen zending?’
Moore grijnsde. ‘Ik ben hier niet voor zaken.’
Schouderophalend gebaarde de bewaker dat ze door mochten rijden.
‘Waar ken je Wazir van?’ vroeg Moore.
‘Mijn grootvader heeft met hem tegen de Sovjets gevochten. Ze zijn hier samen naartoe gekomen en ik ken hem al mijn hele leven.’
‘Ze waren moedjahedien.’
‘Ja, de grote vrijheidsstrijders.’
‘Geweldig.’
‘Toen je me inhuurde, zei ik toch al dat ik bijzonder goede contacten had,’ zei Rana met een knipoog.
‘Dit is een lange rit en ik heb je verteld dat mijn bazen me maar twee dagen hebben gegeven.’
‘Als iemand weet wie deze mannen zijn, dan is het Wazir. Hij is de man met de beste relaties in dit gebied. Hij heeft honderd spionnen, zelfs een paar in Islamabad. Hij heeft een verbazingwekkend netwerk.’
‘Maar hij woont in deze puinhoop.’
‘Niet het hele jaar. Maar ja, deze “puinhoop”, zoals jij het noemt, verschaft hem uitstekende dekking en beperkt toezicht door de regering.’
De onverharde weg maakte een flauwe bocht naar rechts, waarna ze de voet van de bergen in reden. Ze kwamen langs een paar kleine stenen huizen met verschillende tenten erachter. Op het dak van het grootste gebouw waren een paar satellietschotels bevestigd en achter de tenten zoemden een paar generatoren. Verder naar achteren stonden hokken voor geiten en koeien, en links, in het dal beneden, lagen hectaren bewerkte akkers waar lokale boeren tarwe, gerst en shaftal (Perzische klaver) verbouwden.
Op het dak verschenen twee bewakers met een AK-47. Leuk. Wazir had hier in de heuvels een beveiligd hoofdkwartier laten aanleggen, dacht Moore.
Bij de voordeur werden ze opgevangen door een oude man wiens lange witte baard over zijn borstkas golfde. Hij droeg een lichtbruin gewaad en een witte tulband met bijpassend vest, en hij had een waterflesje in zijn rechterhand. Van zijn linkerhand was niet veel over: de vingers waren verdwenen en er zaten grote littekens op de rug van zijn hand en op zijn arm, tot in de mouw. Moore zag ook dat een deel van zijn linkeroor miste. Hij had een explosie meegemaakt, waarschijnlijk mortiervuur. Hij mocht blij zijn dat hij nog leefde.
Ze stelden zich kort voor. Moores valse naam was Khattak, een Pashtun-naam, en met zijn donkere haar en huidskleur (beide geërfd van de Italiaans/Spaanse voorouders van zijn moeder), kon hij bijna doorgaan voor een Pakistaan. Bijna.
Wazir grinnikte toen hij die naam hoorde. ‘Zo heet u natuurlijk niet,’ zei hij in het Engels met een accent. ‘U bent een Amerikaan en dat is oké. Daardoor kan ik mijn Engels oefenen.’
‘Dat is niet nodig,’ zei Moore in het Pashto.
‘Ach, gun me mijn pleziertje toch.’
Moore knikte met zijn lippen op elkaar geperst, maar glimlachte toen. Je moest wel respect hebben voor de oude man. Zijn oude blauwe ogen hadden zeer waarschijnlijk afschuwelijke dingen gezien. Wazir ging hen voor naar binnen.
Het islamitische middaggebed, de dhuhr, was net afgelopen, wist Moore, en Wazir zou nu ongetwijfeld thee serveren.
Ze kwamen in een koele, donkere woonruimte met kleurige kussens rondom een ingewikkeld gedetailleerd Perzisch tapijt. Er waren drie zitplaatsen klaargemaakt. De kussens, toshaks, en het dunne kleed in het midden, een dastarkhan, hoorden bij de dagelijkse theeceremonie. In een van de achterkamers werd gekookt en in het vertrek hing de zoete geur van uien en van iets anders.
Uit een gang achterin kwam een jongen die werd voorgesteld als Wazirs achterkleinzoon. Hij was zeven of acht jaar en droeg een speciale kom en een kruik die een haftawa-wa-lagan werd genoemd. Zorgvuldig wasten ze hun handen. Daarna kwam de jongen terug met de thee en Moore nam een grote slok en genoot van de smaak die hem altijd aan pistachenoten deed denken.
‘Hoe is de reis verlopen?’ vroeg Wazir.
‘Zonder incidenten,’ antwoordde Moore.
‘Heel goed.’
‘Hebt u de foto’s?’
Moore haalde zijn tabletcomputer uit de kleine tas die hij over zijn schouder had gehangen. Hij zette hem aan en gaf hem aan Wazir.
De oude man bladerde behendig door de foto’s van de inlichtingendienst alsof hij een dergelijk apparaat al vaker had gebruikt. Moore vroeg hem ernaar.
‘Ik zal u iets laten zien,’ zei de man en hij riep de jongen die hem overeind hielp.
Wazir liep voor hen uit door de gang naar een achterkamer, een kantoor. Moores mond viel open. Wazir had een hele serie computers, twee breedbeeld-tv’s en minstens zes laptops die allemaal aanstonden. Zijn elektronische commandopost leek op de brug van een ruimteschip. Hij zag nieuwswebsites en tv-programma’s, beeldschermen met mededelingen en websites van sociale media. De man was up-to-date, dat kon je niet ontkennen.
En daar, op een tafel, stonden verschillende tabletcomputers, net als die van Moore.
‘Zoals u ziet,’ zei Wazir met een zwaai van zijn goede hand, ‘ben ik gek op mijn speeltjes.’
Verbaasd schudde Moore zijn hoofd. ‘Ik ben hier nu, ik weet het niet, twee of drie jaar? Waarom hoor ik nu pas iets over u?’
‘Dat was mijn keus.’
‘Waarom nu dan wel?’
De glimlach verdween van het gezicht van de oude man. ‘Kom mee, laten we onze thee opdrinken. Daarna lunchen we. En daarna praten we.’
Toen ze in de woonruimte hun plaats weer innamen, bracht de jongen een quorma, een uienstoofpot, en chutneys, zoetzure groente en naan, een plat brood dat in een kleioven is gebakken. Het eten was heerlijk en tegen de tijd dat ze klaar waren, was Moore meer dan verzadigd.
Wazir verbrak de stilte met een vraag: ‘Wat is het moeilijkste dat u ooit hebt gedaan in uw leven?’
Moore keek naar Rana, wiens lichaamstaal zei: dit is belangrijk.
Met een gelaten zucht keek Moore naar Wazir en vroeg: ‘Is dit belangrijk?’
‘Nee.’
‘Waarom vraagt u dit dan?’
‘Omdat ik een oude man ben en ik binnenkort zal sterven en ik ervan overtuigd ben dat een broederschap wordt gevormd in de offers die men tijdens het leven brengt. Ik ben een verzamelaar van nachtmerries, zou u kunnen zeggen. Als je die verwoordt, in the cool of the day, kunnen moed en oprechtheid floreren. Dus, in de naam van onze broederschap... wat is het moeilijkste dat u ooit hebt gedaan in uw leven?’
‘Volgens mij is me dat nooit eerder gevraagd.’
‘Bent u bang het me te vertellen?’
‘Ik ben niet bang, ik ben alleen maar...’
‘U wilt het niet onder ogen zien. U hebt het weggestopt.’
Moore was verbaasd, en hij wist niet zeker of hij Wazir kon blijven aankijken. ‘We hebben allemaal veel moeilijke dingen gedaan.’
‘Ik wil het moeilijkste horen. Wilt u dat ik begin?’
Moore knikte.
‘Ik wilde dat mijn vader trots op me was. Ik wilde een goede zoon zijn.’
‘Waarom was dat zo moeilijk?’
Wazir liet zijn stomp zien. ‘In het begin van de oorlog ben ik gewond geraakt en daardoor verdween de vaderlijke trots, elke keer als ik de kamer binnenkwam, van zijn gezicht. Zijn zoon was nu een invalide, niet langer een strijder. Daarna is het nooit meer goed gekomen. En niets was moeilijker dan hem trots op me te laten zijn.’
‘Ik weet zeker dat u daar wel in bent geslaagd.’
De oude man zei met een glimlach: ‘Dat zou u mijn vader moeten vragen.’
‘Leeft hij nog?’
Wazir knikte. ‘Hij woont hier ongeveer een uur rijden vandaan. Volgens mij is hij de oudste man in zijn dorp.’
‘Nou, ik weet zeker dat hij nu trots op u is. Ik was geen bijzonder goede zoon en toen ik eindelijk begreep hoe dom ik was geweest, was het te laat. Mijn vader is gestorven aan kanker.’
‘Wat erg voor u. En we wilden alleen maar een goede zoon zijn, nietwaar?’
‘Het is nooit zo eenvoudig.’
Moores ogen begonnen te branden, omdat hij wist dat de oude man weer druk op hem zou uitoefenen.
Dat gebeurde ook. ‘Het moeilijkste?’
Moore ontweek zijn blik. ‘Het spijt me. Ik kan het niet opbrengen erin te kijken.’
De oude man nam rustig een slokje van zijn thee en liet weer een stilte vallen, terwijl Moore zijn gedachten naar de diepe, duistere golven van het niets dwong. Daarna keek hij op. ‘Ik neem aan dat u me niet wilt helpen als ik het u niet vertel?’
‘Als u het me te snel had verteld, zou ik u niet geloven. Ik begrijp dat de pijn zo hevig is dat u niets kunt zeggen. Ik ken die pijn. En ik zal u helpen. Ik moet u helpen.’
‘Ik heb gewoon... Ik heb een keer een beslissing genomen waarvan ik nog altijd niet weet of het de juiste was. Elke keer als ik eraan denk, heb ik het gevoel dat ik moet overgeven.’
Wazir keek hem met grote ogen aan. ‘Denk er dan niet meer aan! U hebt zojuist een van mijn beste stoofpotten gegeten!’
Moore grijnsde om het grapje.
‘Goed dan, de beide mannen op de foto. Ik zal uitzoeken wie ze zijn, maar volgens mij zijn ze onbelangrijk. U moet de mannen voor wie ze werken tegenhouden.’
‘Hebt u namen?’
‘U hebt mijn kantoor gezien. Ik heb meer dan namen.’ Wazir nam hen mee terug naar zijn computers, waar hij Moore foto’s liet zien van twee mannen die hij identificeerde als Mullah Abdul Samad en Mullah Omar Rahmani. Samad was de jongste van de twee, in de veertig, terwijl Rahmani tegen de zestig liep.
‘Zijn dit leiders van de taliban? Ik... ik kan gewoon niet geloven dat ik nog nooit van hen heb gehoord.’
Wazir grijnsde. ‘Ze willen niet dat u weet wie ze zijn. De beste manier om dat uit te leggen is dat er taliban zijn binnen de taliban; de meer publieke figuren die u kent en een speciale groep die zo veel mogelijk in het geheim werkt. Rahmani is de leider van die groep hier. En Samad is zijn vuist. Deze mannen zijn verantwoordelijk voor de dood van uw vrienden, voor de moord op de kolonel die u wilde helpen.’
Moore keek met een bezorgde blik naar Rana, die de oude man veel meer had verteld dan hij had mogen doen. Rana zei schouderophalend: ‘Ik moest hem vertellen wat er is gebeurd, om zijn hulp te krijgen.’
Moore vertrok zijn gezicht. ‘Oké.’ Tegen Wazir zei hij: ‘Deze man wordt vermist.’ Hij gaf Wazir een foto van agent Gallagher, met zijn lange, zilvergrijze haar en onverzorgde baard. Gallaghers ouders waren van Syrië naar de Verenigde Staten geëmigreerd en daar was hij geboren. Zijn echte naam was Bashir Wassouf, maar hij ging door het leven als Bobby Gallagher en had als tiener zijn naam officieel laten veranderen. Hij had Moore verteld dat hij als tiener in Noord-Californië heel erg werd gediscrimineerd.
‘Mag ik deze houden?’ vroeg Wazir.
‘Natuurlijk. Weet u iets over die andere man?’
‘Die Spanjaard?’
‘Hij is Mexicaan en ze kopen nu veel meer opium dan eerst. Ze zijn nooit grote klanten geweest, maar hun zaken zijn de afgelopen jaren vertienvoudigd, en zoals u hebt ontdekt heeft het leger hen geholpen hun product door Pakistan en het land uit te krijgen, naar Mexico, naar de Verenigde Staten...’
‘Weet u waar deze mannen zijn? Ik bedoel op dit moment.’
‘Dat denk ik wel.’
‘Wazir, ik wil u bedanken voor de thee, voor de stoofpot... voor alles. Dat meen ik.’
‘Dat weet ik. En als u er klaar voor bent om te praten, moet u terugkomen. Ik wil uw verhaal horen. Ik ben een oude man, ik kan goed luisteren.’
Tijdens de terugrit dacht Moore lang na over ‘zijn verhaal’ en het slechte pad dat hij had kunnen kiezen...
Op Fairview High School, Boulder, Colorado (thuisbasis van de Knights) leerde Moore als eerstejaarsstudent Walter Schmidt kennen. Schmidt was een jaar ouder dan de anderen, omdat hij zijn eerste jaar niet had gehaald. Daar was hij trots op geweest. Hij pochte dat hij had gespijbeld, docenten een grote bek had gegeven en op het schoolplein hasj had gerookt. Hij probeerde regelmatig Moore over te halen mee te doen. En hoewel hij de gedachte om aan de chaotische scheiding van zijn ouders te ontsnappen heel verleidelijk had gevonden, had Moore voet bij stuk gehouden. Toch was Moore zelf ook geen goede leerling, hij haalde maar net voldoendes en was zelfs een beetje jaloers toen hij zag dat Walter steeds populairder werd, meisjes aantrok die zelfs met hem naar bed gingen en Moore vaak aankeek met een blik van: dit leventje zou jij ook kunnen leiden, bro.
Uiteindelijk, toen het schooljaar bijna afgelopen was, werd Moore zwak. Hij had besloten naar een feest van Schmidt te gaan. Hij zou voor het eerst in zijn leven hasj proberen, omdat een meisje dat hij leuk vond er zou zijn en hij wist al dat zij het ook rookte. Toen hij naar Schmidts huis fietste, zag hij daar politiewagens staan met blauw zwaailicht en toen hij dichterbij kwam zag hij dat Schmidt als een dolle hond door twee agenten uit zijn huis werd gesleurd. Schmidt probeerde zijn handboeien af te krijgen, vloekte en spuugde zelfs een agent in zijn gezicht. Moore stond ademloos toe te kijken, terwijl de andere feestgangers werden gearresteerd en weggevoerd, ook het meisje dat hij zo leuk vond.
Hij schudde zijn hoofd. Hij was bijna zelf gearresteerd. Nee, dit was geen leven. Niet zijn leven. Hij was niet van plan zijn leven te verspillen zoals deze klojo’s. Hij zou het allemaal anders doen. Zijn vader, een computerfreak die voor ibm werkte, beschuldigde hem er altijd van dat hij geen doel had in zijn leven, geen toekomst. Maar die avond nam Moore een besluit. Hij zou eindelijk luisteren naar iemand anders die had geprobeerd hem te inspireren en aan te moedigen: zijn gymleraar, meester Loengard, een man die iets in hem herkende wat niemand anders ooit had gezien of ontdekt, een man die hem had doen begrijpen dat zijn leven iets waard was en dat hij een immens grote bijdrage aan deze wereld kon leveren. Hij kon gehoor geven aan die oproep en een heel bijzonder soort strijder worden: een U.S. Navy seal.
Moores vader had hem verteld dat de Navy (de marine) iets was voor dronkaards en idioten. Nou, hij zou zijn vader weleens laten zien dat hij ongelijk had. Hij bleef op het rechte pad, haalde zijn highschooldiploma en zat aan het einde van die zomer in Great Lakes, Illinois, in het Navy Recruitment Training Command waar hij acht weken lang een basistraining volgde. Moore moest twee keer door de confidence course, leerde schieten en varen, en hoe hij bij incidenten aan boord de schade moest beperken en ten slotte moest hij naar de gedenkwaardige confidence chamber, waar hij zijn volledige naam en sofinummer moest opgeven terwijl aan zijn voeten een traangasgranaat lag te sissen.
Nadat hij hiervoor was geslaagd, zette Moore zijn U.S. Navy-honkbalpetje op en werd naar de Navy Law Enforcement Academy in San Antonio gestuurd voor de zesweekse cursus le/ma (Law Enforcement/Master-at-Arms). Dat had hij interessant en opwindend gevonden, omdat hij daar met wapens mocht spelen. In die tijd ontdekten zijn instructeurs dat hij een bedreven scherpschutter was en ten slotte, na veel gesmeek, ontving hij de felbegeerde aanbeveling. Hierna werd Moore bevorderd tot Seaman (E-3) en stuurden ze hem naar Coronado. De thuisbasis van de U.S. Navy seal’s.
Daar wachtten hem bloed, zweet en tranen.