102
Hij was in de war. En hij begon boos te worden. Dit was niet hoe hij het zich had voorgesteld. Helemaal niet.
Toen hij Rani’s stem weer in zijn hoofd hoorde, toen ze tegen hem praatte en zei dat hij naar haar toe moest komen, was hij bijna te opgewonden voor woorden. Hij kon niet wachten om erheen te gaan en haar te zien, het omhulsel op de boot achter te laten, de ladingen te plaatsen precies zoals zij had gezegd. Hij had de knal gehoord, de vlammen de lucht in zien schieten. Ze waren reusachtig, en de politiemannen die wegvluchtten leken zo klein als mieren.
Hij had geglimlacht toen hij dat zag. Gegiecheld.
Dat had híj gedaan. Híj had dat laten gebeuren. Al die macht, allemaal van hem...
En toen de gespannen verwachting om Rani te ontmoeten, eindelijk oog in oog...
En vervolgens de teleurstelling.
Toen hij had beloofd naar haar toe te komen na de brand was hij opgewonden geweest, uitgelaten, trillend van verwachting. Maar wat een tegenvaller.
Ze was Rani niet, leek in niets op Rani. Het was die psycholoog van het ziekenhuis, die waar hij een tijdlang heen had gemoeten.
Dus waar was Rani? Hij had haar dat gevraagd, maar zij had hem en zijn vragen gewoon afgewimpeld. Ze had een wegwerpgebaar gemaakt, gezwaaid met haar arm en was weggelopen, zodat hij haar wel moest volgen. Ze zei dat Rani haar een lijst had gegeven met dingen die hij moest doen. En ondanks het feit dat hij zich onzeker en slecht op zijn gemak bij haar voelde, was hij met haar meegegaan en had de dingen gedaan die ze van hem vroeg.
Maar de vragen bleven door zijn hoofd spoken. Ze gingen niet weg, bleven bij hem. Was dit Rani? Na alles wat er gebeurd was, was dit echt Rani? En zo niet, waar was Rani dan?
Die gedachten maalden door zijn hoofd terwijl hij op het looppad stond en de psycholoog zag praten tegen de man op de vloer. Ze was op hem gaan zitten, had geprobeerd hem op te winden, en toen dat niet werkte had ze hem pijn gedaan.
Hij had er wel van genoten haar dat te zien doen.
Misschien was dit toch Rani.
Hij keek naar het lichaam dat naast de man op het looppad lag.
Dat herinnerde hij zich nog. Ze was een poosje Rani geweest, totdat de geest haar weer had verlaten, tot ze een omhulsel werd. Dus wat deed ze hier dan nu?
Zoveel vragen...
Het deed pijn om na te denken. En dat maakte hem boos. Hij voelde het, dat het zich binnen in hem opbouwde. Die slang die zich uitrolde, zijn gif spuugde. En als hij boos werd, als die slang op gang kwam, dan wilde hij hem eruit hebben...
Maar nog niet. Hij zou wachten. Geduldig zijn. Kijken wat er gebeurde.
En dan iets doen...