74
‘Hoi,’ zei ze.
‘Hoi,’ zei Phil. Hij wist dat hij grijnsde als een idioot, maar probeerde het niet eens te bedwingen. ‘Hoe gaat het?’
‘Gaat wel.’
Stilte.
‘Bury St Edmunds,’ zei hij. ‘Ik had het moeten weten.’
‘Je wist het ook.’
‘Ja.’ Hij keek naar de parkeerplaats. Zag Fiona Welch naar buiten komen. Ze loerde naar hem. Hij wendde zijn blik af.
‘Ik... het spijt me.’
Hij knikte. Toen hij besefte dat ze dat natuurlijk niet kon zien, zei hij: ‘Geeft niet. Hoe gaat het met Josephina?’
‘Prima. Het gaat... met ons allebei prima.’
‘Fijn.’
Stilte.
‘Luister... Moet ik je komen ophalen?’
Stilte. Phil hoorde de hele wereld door de telefoon komen, maar niet Marina.
‘Oké,’ zei ze uiteindelijk.
Hij blies uit, niet beseffend dat hij zijn adem had ingehouden totdat ze antwoordde. ‘Mooi zo.’ Hij keek op zijn horloge. Rekende snel. ‘Ik kom er zo aan.’
Hij hoorde haar kreet. ‘Zit je niet midden in een moordonderzoek? Je kunt niet zomaar... zomaar alles laten vallen en wegrijden.’
‘Dat heb jij ook gedaan.’
Stilte. Phil dacht dat hij haar weer kwijt was.
‘Oké. Maar we moeten praten.’
‘Ik ben onderweg.’
Hij verbrak de verbinding, stapte in de Audi.
‘Ja,’ zei hij hardop. ‘Ze redden het hier wel een paar uur zonder mij.’
Nog altijd glimlachend, met een cd van Doves in de stereo, vertrok hij naar Bury St Edmunds.