43
Phil stond voor de deur, met zijn hand uitgestoken, klaar om aan te kloppen. Hij onderbrak zijn beweging en wachtte.
Een straat met oude rijtjeshuizen in New Town. Voordeuren die rechtstreeks op de stoep uitkwamen, geen tuinen. Ramen links en rechts, zodat voorbijgangers naar binnen konden kijken, het leven van andere mensen konden zien zoals op televisie.
Colchester had geen flats of ruim opgezette wijken. Het had New Town. De ene na de andere straat met huizen van rode baksteen, kronkelend en versmallend en terugkerend naar zichzelf, en er was niets nieuws aan. Drugs, prostitutie, bendes... allemaal floreerden ze in, en werden ze bestuurd vanuit, New Town. Phil was niet naïef, hij dacht niet dat iedereen die hier woonde crimineel was. Maar het was een arme wijk, en armoede, wist hij zowel uit zijn studie als uit persoonlijke ervaring, creëerde de omstandigheden waarin misdaad kon gedijen. Armoede leidde tot afgunst, tot woede, tot wanhoop. Tot misdaad. Een gedoemde poging tot verbetering van de wijk bevond zich tegenover de Aldi. Een nieuwe, exclusieve, ommuurde wijk pal naast de oude rijtjeshuizen om een nieuw type bewoner met geld aan te trekken en de buurt een beetje op te krikken. De plaatselijke bewoners hadden zich ertegen gekeerd en deze wijk had nu de hoogste aantallen woninginbraken en autodiefstallen in de hele stad.
Van afgunst, naar woede, naar wanhoop.
Naar misdaad.
Hij keek de straat in. De meeste huizen waren vrij goed onderhouden; vermolmde oude schuiframen en houten voordeuren waren vervangen door kunststof. Maar sommige waren niet aangeraakt, en de deuren en kozijnen rotten weg als uiterlijke manifestatie van het verval dat binnen huisde.
Phil stond voor een kunststof deur.
‘Is dit wel het juiste huis?’ vroeg Fiona Welch.
Phil had haar niet mee willen nemen, maar ze had erop gestaan. Ze zou er rustig bij blijven zitten, had ze beloofd, en niets zeggen. Observeren. Het zou helpen bij haar rapport, echt. Een en al monterheid, glimlach en glanzende ogen. Phil gaf toe. Niet omdat hij haar erbij wilde hebben, maar omdat hij vermoedde dat ze voor haar rapport alle hulp nodig had die ze krijgen kon.
‘Ja,’ antwoordde hij.
‘Je bent vast al een paar keer in deze wijk geweest,’ zei ze.
‘De meeste politiemensen in Colchester wel.’
‘Verbaast me niks,’ zei ze met een kort lachje. ‘Niks dan crackhuizen en bordelen hier...’
‘Niet allemaal,’ zei hij, geërgerd over haar toeristische houding. ‘Er zijn een hoop huisbazen hier. Studenten, immigranten, sommige zijn woningen van bejaarden, die te oud zijn om zelf het onderhoud bij te houden.’
‘Laat ze dan naar een bejaardenhuis gaan. Komen die woningen ook weer vrij.’ Haar stem klonk ineens ijzig.
Hij keek haar fronsend aan. Zij glimlachte. ‘Maar goed,’ zei ze, en de monterheid was terug, ‘ik weet wel hoe het hier is. Ik heb hier een woning met iemand gedeeld in mijn tweede jaar op de universiteit.’ Ze wees. ‘Twee straten verderop.’
Phil kon zich niet inhouden. ‘Crackhuis of bordeel?’
Ze keek hem aan, oog in oog. Over haar gezicht trok langzaam een glimlach, die deed denken aan de zwoele glimlach van een bibliothecaresse. ‘Dat zou je wel willen weten, hè?’
Hij wendde zich van haar af. Klopte aan. Hij wachtte, om zich heen kijkend, en zag het leven normaal doorgaan. Er waren ogen afgewend toen hij naderde, ineens was de stoep heel erg interessant. Als de mensen niet wisten wie hij was, dan wisten ze wel wat hij was. Zo’n soort buurt was het.
Uiteindelijk ging de deur open. Er stond een klein meisje, twee of drie jaar oud, in een pyjama en met warrig haar. Ze staarde hen met grote ogen aan, alsof ze net uit een diepe slaap was ontwaakt. Het was bijna lunchtijd.
Phil glimlachte. ‘Hoi. Is je moeder er?’ Hij besefte zijn vergissing en corrigeerde zichzelf voordat ze kon antwoorden. ‘Ik bedoel je oma?’
Het meisje bleef hen om beurten aankijken.
‘Alsjeblieft,’ zei Phil. ‘Het is belangrijk.’
Het meisje sloeg de deur dicht. Phil keek Fiona aan. ‘Ze mag waarschijnlijk niet met vreemde mensen praten.’
Fiona lachte. ‘Of met de smeris.’
De deur ging weer open. Paula Harrison stond voor hen. Ze zag er niet beter uit dan de vorige dag. Eigenlijk zag ze er slechter uit. Ze hield met beide handen de deur vast en gluurde eromheen, alsof ze verwachtte dat ze zou worden aangevallen. Ze herkende Phil en de hoop verdween uit haar gezicht.
‘O nee...’ Ze ging achteruit, haar knieën knikten, maar ze bleef de deur vasthouden alsof die het enige was wat haar overeind hield. ‘Adele... o nee... o nee...’ De woorden kwamen in een ademloze waterval naar buiten.
‘Nee, Paula,’ zei Phil, die naar haar toe stapte en de deur pakte, klaar om haar op te vangen als ze viel, ‘dat is het niet. We hebben Adele nog steeds niet gevonden.’
‘Het nieuws, dat meisje aan Maldon Road...’
‘Is niet Adele, beloofd. Mogen we binnenkomen?’
Ze blies beverig haar adem uit, en daarmee verliet ook de kracht haar lichaam. Phil pakte haar hand en leidde haar naar binnen. Zij liet het toe.
Het huis was klein, de voordeur gaf direct toegang tot de woonkamer waar grote, lompe meubels de kamer nog kleiner deden lijken. Een enorme gebroken witte driezitsbank vocht om ruimte met een televisie die bijna zo groot was als een bioscoopscherm. Op de lichtbeige kamerbrede vloerbedekking lag een druk vloerkleed. In kastjes stonden beeldjes van porseleinen kinderen met grote ogen en fotogenieke dieren. Familiefoto’s waren prominent uitgestald op de planken en aan de muren. Op de meeste waren zijzelf en Adele te zien. En het kleine meisje dat de deur open had gedaan. Er waren ook een paar foto’s bij van een jongeman in een legeruniform. Op de vloer lag kinderspeelgoed, dat een hindernisbaan in primaire kleuren vormde. Elk beschikbaar oppervlak was bezaaid met oude, vieze mokken, jassen en andere kledingstukken, vuile borden en bestek. Paula Harrison leek de rommel niet op te merken.
Phil hielp haar naar de bank en liet haar plaatsnemen.
Op de enorme televisie was een tekenfilm te zien waarin een hond samen met een kat en een hamster in een bal over een weg rende. Het geluid kwam van overal in de kamer. Paula richtte de afstandsbediening erop en zette het geluid af. Het meisje keek haar niet-begrijpend aan.
‘Nana moet even met deze mensen praten, schatje. Ga maar even naar boven.’
Het meisje keek van de een naar de ander, nog steeds met een niet-begrijpend gezicht, maar liep toen toch gehoorzaam naar boven.
‘Is dat Adeles dochter, mevrouw Harrison?’ vroeg Phil, die in de leunstoel tegenover haar ging zitten.
Ze keek even verbaasd, alsof ze niet wist over wie hij het had. ‘Ja, ja, dat klopt...’
‘Een lief kind, zo te zien.’
Ze knikte. ‘Nadine? Ja, ja... ze is een schat...’
Phil glimlachte op een naar hij hoopte geruststellende manier. ‘Dit is Fiona Welch, trouwens,’ zei hij, gebarend naar Fiona die was blijven staan. ‘Zij... helpt ons bij het onderzoek.’
Fiona Welch stapte met uitgestoken hand naar voren en glimlachte alsof ze werd voorgesteld aan iemand op een feestje. ‘Aangenaam.’
Paula drukte haar verdoofd de hand.
Fiona stapte achteruit, pakte haar BlackBerry, ging zitten en begon aantekeningen te maken.
‘Als jij nou even theezet, Fiona, terwijl ik met Paula praat? Ja?’ De uitdrukking op zijn gezicht, alleen bestemd voor Fiona, vertelde haar dat het geen verzoek was.
Fiona keek met vragende ogen op. Het was duidelijk dat ze erbij wilde blijven. Dat ze dat had verwacht. Phils blik bleef strak. Fiona sloeg haar ogen neer. Ze stopte haar BlackBerry terug in haar tas en droop af naar de keuken.
Phil richtte zijn aandacht weer op Paula. ‘Is rechercheur Farrell gisteren met u komen praten?’
Ze knikte. ‘Ja. Dank u.’
‘Graag gedaan. En is de maatschappelijk ondersteuner geweest?’
Weer een knik, met haar gezicht naar de vloer. ‘Ze wilde bij me blijven, maar ik zei nee. Zolang ze me op de hoogte hield, me het gevoel gaf dat ik erbij betrokken was, was dat genoeg.’ Ze keek op. ‘Dat is alles wat ik wilde, meneer Brennan. Gewoon weten wat er gebeurt.’
‘Weet ik.’
‘Dank u.’
Hij wist te glimlachen. Paula’s gezicht betrok weer.
‘Dat meisje, die in het journaal... is ze, bent u degene die die zaak doet?’
Hij vertelde haar dat het zijn onderzoek was. ‘En daarom ben ik hier. We denken – en ik moet benadrukken dat we er nog niet zeker van zijn – maar we denken dat de twee zaken verband met elkaar houden.’
‘En Adele?’
‘Daar wilde ik met u over praten,’ zei hij. ‘Ik heb een paar vragen. Over Adele.’
Paula zette zich schrap, in de wetenschap dat het geen aangenaam gesprek zou worden.
Er klonk gekletter in de keuken. Paula schrok.
Phil vloekte inwendig omdat de sfeer verstoord was en stond op.
‘Ik ben zo terug.’