65
Phil had geluk gehad. Het gebouw waarin Julie Miller woonde, had een portier.
‘Verschrikkelijke toestand,’ zei de portier. Hij was een kleine man van in de vijftig, schatte Phil. Alles aan hem was rond. Een kaal hoofd, een dikke bril waardoor zijn ogen groter leken, een stevig postuur en zelfs O-benen. Hij was beleefd en respectvol, maar de tatoeages op zijn handen – zelfgemaakt met blauwe inkt – spraken van een andersoortig verleden. Phil vroeg zich af of hij de man al eens eerder was tegengekomen. Hij kon hem niet plaatsen. Dat was prima. Hij vond dat iedereen een tweede kans verdiende.
‘Julie Miller...’ De wenkbrauwen van de portier kropen geconcentreerd naar elkaar toe. ‘Vreselijk...’
‘Ik vroeg me af of u misschien iets ongebruikelijks had gezien in de flats.’
Zijn frons werd dieper. ‘Ongebruikelijk? Hoe bedoelt u?’
‘U weet wel.’ Phil probeerde het duidelijker te stellen. ‘Andere mensen die kwamen en gingen. Mensen die verdwenen, misschien niet meer terugkwamen. Dat soort dingen.’
‘Hm.’
Nog meer gefrons, alsof hij echt zijn best deed om hulpvaardig te zijn. Phil gaf hem het voordeel van de twijfel. Misschien was het echt zo, wilde de man zijn vroegere misdragingen achter zich laten.
‘Hebt u een signalement? Van degene die ik had moeten zien?’
‘Ik vrees van niet.’
‘Hoe moet ik dan weten wie het is?’
Phil glimlachte. Dat was een goed punt. ‘Niet. Ik ben alleen benieuwd naar iedereen die u mogelijk is opgevallen.’
‘Hm. Dat valt niet mee. Het soort mensen dat het geld heeft om in een flat als deze te wonen, heeft meestal behoefte aan privacy. Een beetje discretie, als u snapt wat ik bedoel.’
‘Ja, ik snap het. Maar als u iets te binnen schiet, maakt niet uit wat....’ Phil had een idee. ‘Ergens in de buurt van Julie Millers flat.’
Weer gefronste wenkbrauwen. Toen, alsof er een lichtje aanging, werden zijn ogen groot. ‘De Palmers. Christopher en Charlotte.’
‘Wat is daarmee?’
‘Die zijn weggegaan. Een lange vakantie, schijnbaar. Heel plotseling. Ze hadden iets gewonnen in de loterij, had ik gehoord.’
Phils hartslag versnelde. Zijn vingers tintelden. ‘Waar wonen ze?’
‘Vlak bij Julie Miller. In de flat boven haar, om precies te zijn.’
Met de loper van de portier kon Phil het appartement in. De portier had zelf mee willen gaan, maar Phil had hem afgewimpeld. De man bedoelde het goed, maar het laatste waar hij op zat te wachten was dat hij het handje moest vasthouden van een goedbedoelende amateur. Phil sloot de deur achter zich en keek om zich heen. Je hoefde geen speurneus te zijn om te weten dat er iets niet klopte.
Er was niet in de flat gewoond, maar hij was wel gebruikt. En hij kon wel raden door wie. Op de vloer lagen lege blikjes Red Bull en verpakkingen van energierepen. Net als op de vliering bij Suzanne Perry. Er lagen ook geopende etensblikken, sommige met een lepel er nog in. Alsof hier iemand had gelogeerd die geen respect had voor zijn omgeving.
Hij keek in de slaapkamer. Meer van hetzelfde. Lakens, dekbed, overal verspreid. Hij ging terug naar de woonkamer en keek daar nog eens rond. Hij was hier geweest. Phil was ervan overtuigd. Hij moest CSI niet vergeten te vragen Julie Millers flat na te lopen op verborgen camera’s. Het was bijna zeker dat ze er een paar zouden vinden.
Hij had nog één kamer te controleren. De badkamer. Hij zocht hem op en stapte naar binnen. Het douchegordijn was dicht, alsof er iemand in stond. Hij trok het opzij.
En stapte met een verstikte kreet achteruit.
‘O, shit...’
Phil pakte zijn telefoon en drukte op een voorkeuzetoets.
‘Met Phil Brennan. Luister, we hebben hier iets.’ Hij keek nog eens, maar wendde zijn blik snel weer af.
‘En het is niet best...’