56
Hij stond tegenover het huis. Hij glimlachte.
Het was een groot huis, maar omdat het in een smalle straat tussen andere grote huizen gepropt stond, leek het klein. Oud, van grijze en rode baksteen en met grote erkerramen met glas-in-lood erin. Mooi. Het soort huis dat er gastvrij uitzag. Het soort huis dat je een thuis kon noemen.
Rani had deze keer een goede keus gemaakt.
Hij zou er nooit van hebben gedroomd zo’n huis als dit zijn thuis te noemen. Het was een heel andere wereld. Maar misschien kwam dat nog. Binnenkort. Hij stond al een hele tijd te kijken. Er was een man komen aanrijden, die zijn auto op de eerste vrije parkeerplek langs de stoeprand had geparkeerd en naar binnen was gegaan. Gekleed in een pak en met een attachékoffertje oogde hij jong en vol zelfvertrouwen. Alsof hij wist wat hij waard was. Of dacht dat te weten.
Hij had geglimlacht. De man zou er snel achter komen.
Hij had nog wat langer gewacht. Uiteindelijk was er nog een auto aangekomen en langs de weg gestopt. Er zaten twee mensen in, een man achter het stuur en een vrouw op de passagiersstoel. Zijn hart sloeg over. Daar was ze. Hij wist het zodra hij haar zag.
Rani.
Hij kon niet ophouden met glimlachen. Hij kon zich er amper van weerhouden de auto uit te gaan, naar haar toe. Maar hij kreeg het voor elkaar. Hij zou geduldig zijn. Hij zou wachten. Tot het tijd was.
Hij keek naar hen terwijl ze praatten. De bestuurder leek wel een oudere versie van de man die naar binnen was gegaan. Hij zag dat ze elkaars hand even vasthielden voordat zij uitstapte. Voelde een steek van woede toen dat gebeurde. De auto reed weg. Hij keek hem na, zag Rani het huis binnengaan.
Bleef weer wachten.
Het was geen perfecte plek, maar goed genoeg. Hij deed het ermee. Niet zo goed als de vorige plek, waar hij samenwoonde met Rani en doorlopend bij haar was, maar het volstond. Hij zou niet worden gestoord. De eigenares van het huis waar hij woonde zou geen problemen meer opleveren. Hij zag haar been nog uit de logeerkamer steken waar hij haar lichaam had achtergelaten.
Hij hoefde alleen maar te wachten.
En daar was hij goed in. Hij kon een geduldig man zijn.
Hij had iets wat het wachten waard was. Iemand.