32
Phil stond weer op de drempel. De poort naar een andere wereld. Er bestond een duistere wereld naast de dagelijkse, wist Phil. Die geheime wereld was onaangenaam en deprimerend, een wereld van pijn en verdriet en plotseling, zinloos sterven, verlies en wanhoop. Hij veranderde huizen, plekken van rust en veiligheid, in koude, abattoirachtige doodsomgevingen. Die wereld verwoestte levens, zowel door wat hij wegnam als door wat hij achterliet. Het was een plek waar de meeste mensen zich wel bewust van waren, maar die ze verkozen te negeren, hopend dat alleen anderen erheen zouden gaan, dat het alleen anderen overkwam. Niet hen. Nooit henzelf.
Maar zo werkte het niet. De deur naar de geheime wereld kon elk moment, overal en door iedereen worden geopend. Dit was de stilletjes erkende waarheid. Het slechtst bewaarde geheim ervan.
En hier was hij weer, aan Maldon Road in Colchester.
Suzanne Perry’s flat was nu de nieuwste poort naar de geheime wereld.
Lijken in huizen waren het allerergst, vond Phil. Het lichaam vinden van de vrouw van wie hij aannam dat ze Julie Miller was, was al afgrijselijk genoeg geweest. Maar dat was buiten geweest, daar had je de mogelijkheid om je blik af te wenden. Een lijk in een huiselijke omgeving was voor hem veel onrustbarender. Daar kon je onmogelijk je blik van afwenden. Waar hij ook keek, uiteindelijk keerde zijn blik terug naar het lichaam.
‘O god, niet weer...’
Phil besefte pas dat hij had gesproken toen alle anderen zich omdraaiden en naar hem keken. Ze wisten dat hij alleen maar uitsprak wat iedereen dacht.
Hij stond in de deuropening van de keuken. Of althans, het was ooit een keuken geweest, maar nu was het een abattoir. Er zat bloed tegen de muren, aan het plafond, op de vloer. Op elk oppervlak, in elk hoekje en gaatje. Bloed. Overal.
Hij keek naar het lichaam van een blonde vrouw. Haar hoofd lag achterover in een hoek die bij leven onmogelijk was. De snee in haar keel was zo diep, breed en rood dat het een parodie was van een extra glimlach. Haar handen lagen tegen haar keel alsof ze het bloeden had willen stelpen en haar benen lagen in vreemde hoeken ten opzichte van haar lichaam, alsof ze zich woest trappelend tegen haar dood had verzet. Haar ogen waren groot, starend, haar mond open, alsof ze niet begreep wat er met haar was gebeurd. Phils hart ging naar haar uit.
Mickey Philips verscheen naast hem. ‘Morgen, chef.’
‘Mickey,’ zei Phil, met zijn blik nog op het lichaam. ‘Wat hebben we hier?’
Mickey klapte zijn notitieblokje open. ‘Ze heet Zoe Herriot. Logopediste bij het General. Haar vriend meldde het.’
Phil fronste zijn voorhoofd. ‘Vriend?’
‘Een vriendin had kennelijk problemen. Ze was hier blijven logeren.’ Phil knikte, nog steeds zonder zijn rechercheur aan te kijken. Hij werd zich er echter van bewust dat zijn rechercheur wel naar hem keek. Hij keek Mickey aan. ‘Wat is er?’
Mickey wendde snel zijn blik af. ‘Niks, chef. Alleen... niks.’
Phil wist hoe hij eruit moest zien. Het kon hem niet schelen. De vorige avond had hij Marina’s brief gelezen. Ze schreef dat ze ruimte nodig had om beslissingen te nemen. Dat ze tijd wilde om dingen te overdenken. Ze had Josephina meegenomen, beloofde goed voor haar te zorgen. Hij mocht niet bellen, geen contact opnemen. Hij moest haar alleen tijd en ruimte geven. Om haar gedachten op een rijtje te zetten.
Om mijn liefde op een rijtje te zetten.
Hij had geen idee wat dat betekende, maar het beangstigde hem. Nadat hij de brief had neergelegd, had hij het geroezemoes van een paniekaanval voelen opkomen. Hij was opgestaan en was diep ademend door het huis gaan lopen in een poging het af te schudden. Maar hij bleef teruggaan naar de brief om hem steeds opnieuw te lezen, zoekend naar aanwijzingen, verborgen betekenissen, alles waaruit hij kon afleiden waar ze naartoe was, wat ze deed. Ze was de liefde van zijn leven. Hij had zo veel doorstaan om haar in zijn leven te krijgen, te veel om haar nu zomaar weer te laten vertrekken.
Het was hem te veel. Uiteindelijk was hij in huilen uitgebarsten. Toen had hij de telefoon gepakt.
Hij wist dat dat geen goed idee was, dat het rechtstreeks tegen Marina’s wensen in ging, maar hij kon er niets aan doen. Kon zich niet inhouden. Hij belde haar mobiele nummer. Wachtte met trillende handen. Niets.
Voicemail. Hij sprak een bericht in. Kort, beheerst. Bel me. Laat me weten dat het goed met je gaat. Niets. Nog een keer bellen. Niets. Toen nog eens. Niets, elke keer.
Uiteindelijk was hij op de rand van het bed gaan zitten – aan Marina’s kant van het bed – en had naar de wieg zitten staren, niet in staat zich te bewegen. Hij was zo het grootste deel van de nacht blijven zitten, met de telefoon naast zich en zijn hand erbovenop, voor het geval ze van zich zou laten horen.
Maar er was niets gekomen. Geen telefoontje, geen sms’je, niets.
Op enig moment moest hij met zijn kleren aan in slaap zijn gevallen, op zijn zij aan Marina’s kant van het bed. Hij werd gewekt door zijn mobieltje. Omdat hij dacht dat het Marina was, sprong hij op, greep de telefoon van de vloer en drukte hem tegen zijn oor. Met bonzend hart, hopend dat het Marina was.
Het was Mickey, met de mededeling dat er een moord was gepleegd in een flat aan Maldon Road. Mickey had gevraagd of hij daar zo snel mogelijk naartoe kon komen. Phil was meteen opgestaan, had zich snel gewassen en zijn tanden gepoetst en had uit alle macht geprobeerd zich te vermannen, het van zich af te zetten en rechtstreeks daarheen te gaan. Hij wist hoe hij eruit moest zien. Het kon hem niet schelen.
‘Haar vriend heet Adrian Murphy. Kennelijk,’ – hij keek snel naar het lichaam op de vloer, niet te lang, terugdenkend aan wat er bij het vorige was gebeurd – ‘had Zoe gezegd dat haar vriendin wat problemen had. Met een ex of zoiets. Zoe belde hem gisteravond nog en zei dat ze niet kon slapen. Hij zei dat hij wel wilde komen, maar dat leek haar niet zo’n goed idee. Ze zei dat hij vanochtend vroeg moest bellen, en dat hij moest komen als ze niet opnam. Dat heeft hij gedaan.’
‘En waar is hij nu?’
‘Op het bureau om een verklaring af te leggen. Het leek me niet zo gezond om hem hier te houden.’
Mickey bleef naar hem kijken. ‘We kunnen beter overalls aantrekken, chef. CSI zal hier zo wel zijn.’
Phil knikte en keek op. Zag Anni door de smalle gang naar hem toe komen. Haar ogen waren bijna net zo groot als die van het lijk op de vloer.
‘Alles goed?’
Ze knikte verstrooid. ‘Dit was mijn zaak, chef. Die waar ik je gisteren over vertelde.’
Phil keek weer naar het lichaam, en toen naar zijn brigadier. ‘Is zij dit? Degene die gestalkt werd?’
Anni schudde haar hoofd. ‘Dit is de vriendin die bij haar logeerde.’
Phil keek om zich heen. ‘Waar is zij dan? Jouw meisje?’
‘Weet ik niet,’ zei Anni. ‘Weg...’