Kikker
Een mens staat dagelijks weer voor knagende vraagstukken. Bijvoorbeeld: hoe beroerd moet een oude handdoek eraan toe zijn voordat je hem uiteindelijk toch maar afdankt? Ik zou het niet weten, want ik heb nog nooit een handdoek weggegooid. Oude, versleten handdoeken zijn een heerlijk bezit. Ze zijn prettig ruw, hebben opzienbarend absorberende kwaliteiten, laten zich, dungesleten als ze zijn, klein en strak oprollen in zwemtas of koffer, en er zit altijd wel ergens een gat waarmee je ze handig aan een haakje kunt ophangen. Bovendien is het niet erg als je er een kwijtraakt – tenminste, dat zou niet erg moeten zijn, maar dat is het tóch, want aan een oude handdoek kleven vaak, behalve versteende klonten kauwgum en strepen teer met ingetrapte stukjes schelp, ook dierbare herinneringen.
Zo bezit ik een kleine groene, waarvan één punt is omgevouwen, tot een capuchonnetje gestikt en voorzien van een sympathiek kikkergezicht. Die was van mijn dochter toen ze nog een baby was, en daar wikkelde ik haar in als ze uit bad kwam, met haar grote kale kop in dat capuchonnetje.
Mijn dochter wil al jaren niets meer met die kikker te maken hebben. Zij verstaat immers de kunst haar inmiddels lange, blonde haar na het wassen met behulp van een badlaken tot een torenhoge tulband te vouwen, en knoopt vervolgens een tweede doek om haar lichaam als een sexy strapless strandjurkje. Beide trucs beheers ik op drieënveertigjarige leeftijd nog steeds niet, en trouwens, toen ik zelf de leeftijd van mijn dochter had lukte het me ook al nooit om zo’n geestige Arabische hoofdtooi van mijn handdoek te rollen die alle andere kinderen op het strand wel hadden. Met zulke gebreken kun je leren leven, zij het niet van harte.
Omdat mijn nageslacht aldus in de grootst beschikbare strandlakens uit mijn bescheiden voorraad paradeert, zit ik aan zee of in het zwembad voor lul met dat krappe en tamelijk belachelijke kikkertje om mijn schouders. Ik kan hem niet weggooien, anders heb ik helemaal niets meer. Want nieuwe handdoeken kopen is hetzelfde als oude handdoeken weggooien: zoiets doe je gewoon niet. Feit is dat je een nieuw exemplaar minimaal vierhonderd keer moet wassen voor het ook maar het geringste absorberend vermogen ontwikkelt. Tegen die tijd ben je het allang ergens verloren. En dan nog: hedendaagse strandlakens zijn slechts aan één zijde voorzien van geruststellend ruwe badstof; de andere kant bestaat uit een soort zacht, glad fluweel dat hoegenaamd geen water opneemt en onverrichter zake over het natte lichaam glibbert. Dan moet je, koud en druipend, eerst gaan nadenken: hoe grijp ik het ding zo vast dat ik het met de juiste, rulle kant over mijn rug kan schuren? Nee, het leven is al ingewikkeld genoeg.
Gelukkig zijn er ook lichtpuntjes. Handdoeken hebben, zoals bekend, dezelfde verheugende eigenschap als bijvoorbeeld aanstekers, balpennen en paraplu’s, namelijk dat ze voortdurend van eigenaar verwisselen zonder dat het iemand iets kan schelen. Nou ja, daar denkt de voormalig bezitster van het metersgrote, luxe hagelwitte prachtstuk, voorzien van een even kunstig als onleesbaar geborduurd monogram, waarschijnlijk anders over: sinds een week woont het ding bij mij, per ongeluk meegenomen uit de kleedkamer van het zwembad. Zíj zit nu opgescheept met het vod van de gemeenste kwaliteit dat ik zeker acht jaar geleden in Berlijn kreeg bij aanschaf van drie zakken verfoeilijk kleutersnoep. Het inmiddels vaalgele lapje is rijkelijk bedrukt met uitzinnig grijnzende rode en groene gummibeertjes, plus de kapitaal gedrukte mededeling haribo macht kinder froh! Ik zou dat Haribo-geval eigenlijk liever terug hebben, want ik was er nogal aan gehecht, en bovendien: wat moet ik met zo’n hagelwitte patjepejersdoek die in zijn eentje een hele wasmachine vult? Maar om nou een briefje te gaan ophangen bij het zwembad... Het is een handdoek tenslotte, geen poes. Maar toch. Er hoort vast een klein, weerloos wit washandje bij, dat nu ergens in een chique Washingtonse linnenkast vergeefs om zijn moeder ligt te roepen.
Zulke dingen, daar kan ik écht niet tegen.