Kapot
Rigoureuze oplossingen zijn vaak de beste. Zo mag het onderhand bekend zijn dat een verhuizing, liefst naar een ander continent, de enige manier is om in één vloeiende beweging van overtollig speelgoed, gebarsten vaatwerk, zieltogende kamerplanten, roestende ijskasten vol schimmelige tupperwarebakjes, escalerend buitenechtelijk geslachtsverkeer en permanent stomdronken familieleden af te komen.
Ideaal, eigenlijk. Jammer dat je, waar je ook naartoe verhuist, ‘altijd jezelf meeneemt’ en – erger nog – je computer. Dit handige verlengstuk van de menselijke ziel, kort na de aanschaf nog zo’n blinkend symbool van een nieuw leven vol stralend arbeidsethos, ruimschoots gehaalde deadlines, dagelijks geleegde postbusjes en ongebreideld journalistiek enthousiasme, zwelt in de loop der jaren op tot een grimmig bolwerk van mislukking en beschamende achterstalligheden, achter een toetsenbord dat van as, goedkope cognac en frituurvet aan elkaar kleeft.
Zeker, je kunt de hele boel schoonmaken, met spiritus en een zacht doekje. Ook kun je een regenachtig weekje uittrekken om die vierentwintigduizend e-mails te schiften, te wissen of desnoods te beantwoorden, de virtuele berg foto’s een veilig onderkomen te bieden in nette cyberalbums, de honderden tegen wil en dank opgeslagen chatgesprekken met overzeese broer (die, afgezien van geniepige roddels over wederzijdse kennissen, voornamelijk wijdlopige gesprekken over de fascinerende invloed van diverse genoten spijzen op de stoelgang behelzen) uit je computergeheugen te flikkeren.
Dat kun je doen. Maar ík doe het niet, zoveel is zeker. Uit luiheid, maar ook uit sentiment. Er is niets heerlijkers dan een dag van dadeloosheid extra kracht bij te zetten met het teruglezen van geouwehoer over niets. Ook kijk ik graag naar de verbazende hoeveelheid vage webcamfoto’s die mijn zoontjes van hun grijnzende tronies dan wel zwaaiende piemeltjes maken als ik even weg ben. En de jarenoude mailtjes van die-en-die, toen ze nog niet crepeerden van de kanker, kan ik al helemaal niet weggooien.
Onder de zware last van die toenemende stroom informatie begon mijn Appletje de laatste tijd hoorbaar te reutelen en te kreunen. ‘Je mag weleens een back-up maken, want ooit gaat het mis,’ sprak broer, die op bezoek was, en hij kocht een relevant zwart doosje voor me met een snoer eraan. ‘Dank je wel!’ zei ik, en ik legde het ding zolang in de fruitschaal.
Dus gisteren was het zover: mijn computer gaf bij het opstarten bedremmelde klikjes ten beste en vertoonde, in plaats van de vertrouwde screensaver (een foto van een opzienbarende collectie hammen, spek en worsten), slechts een concentratiekampgrauw scherm met een angstig knipperend vraagteken erop. Het was heel eng. Ik rukte mijn balsturige kameraad uit de muur, propte hem in een boodschappentas en rende naar de Apple-winkel om de hoek, waar een twaalfjarige Aziaat met een tatoeage van een ritssluiting in zijn hals (ik verzin dit niet) mijn amper vier jaar oude virtuele vergaarbak na een korte poging tot reanimatie morsdood verklaarde. Nee, mijn foto’s, brieven, kopij – er was niets meer aan te redden. ‘Zo’n harde schijf is net een mens,’ legde de knaap uit. ‘Soms sterven ze jong.’
Jong sterven, daar had ik opeens ook wel zin in, alleen ben ik er eigenlijk al te oud voor. Groot verdriet steeg me in dikke proppen naar de keel. Kun je huilen om een dode computer? Nou en of. De babygezichten van mijn kinderen, de laatste foto’s van de overreden poes, mailtjes van oude minnaars, een hoogoplopende polemiek over de bereiding van de perfecte aardappelpuree: weg is alles, voorgoed verloren.
Maar nadat ik mijn tranen een half uurtje over het akelig koude toetsenbord had laten stromen, maakte een zekere berusting zich van mij meester, die langzamerhand zelfs plaatsmaakte voor bevrijding en opluchting. Mijn kinderen heb ik nog, die minnaars had ik indertijd niet voor niets weggedaan, aardappelpuree ken ik uit mijn hoofd, en die kat was eigenlijk een chagrijnig beest. Dus wat was ik nu eigenlijk kwijt? Een hele hoop ballast, en verder niks.
Ik ga zo lekker een nieuwe kopen. En nu die smerige ijskast nog.