Brief
Aangezien in dit nog tamelijk verse nieuwe jaar alweer méér is misgegaan dan ooit nog valt goed te maken, zette ik mij bij wijze van kleine binnenhuiscatharsis achter mijn stokoude laptop om daar eens flink de bezem door te halen. Daar waren ze, de ettelijke gigabytes aan oude mail. Alles meteen maar wissen leek zo cru, want er zaten dierbare brieven bij, die ik niet zomaar met het badwater van de Kruidvat-spam en virtuele oude kranten wilde wegwerpen.
Vooral brieven van lezers, daar ben ik dol op. Dat iemand die je niet kent de moeite neemt om je een brief te schrijven is heerlijk en onbevattelijk, zeker als het een aardige brief betreft. Maar ook een boze, vieze of krankzinnige brief is een godsgeschenk. Zo is er bijvoorbeeld de hardnekkige habitué Freek, die mij al jarenlang vrijwel dagelijks een ellenlang manifest stuurt waarin hij, ongehinderd door regels voor interpunctie of hoofdletters, opsomt wat er allemaal mis is met de wereld in het algemeen en zijn eigen leven in het bijzonder. Dat is nogal wat, trouwens. Maar net als het mij te veel dreigt te worden, stuurt hij opeens een diepgaande beschouwing over de enig juiste bereiding van champignonsoep, een uiterst smerig zelfgeschreven pornoverhaal van veertig kantjes of gewoon een filmpje van een niezend pandabeertje.
Zo iemand moet je koesteren, vind ik, al wil ik het op een persoonlijke ontmoeting liever niet aan laten komen. Diederik, een andere fervente brievenschrijver, stond me jaren geleden eens op te wachten bij mijn voordeur en voegde me vervolgens ongevraagd toe dat ik ‘in het echt dikker dan op de foto’s’ was. Sindsdien beantwoord ik zijn brieven niet meer; niet omdat ik in het echt niet dikker zou zijn dan op de foto’s, want dat ben ik wel, maar omdat ik het eng vind dat iemand die alleen uit geschreven tekst hoort te bestaan zich opeens materialiseert tot een ongenode man van middelbare leeftijd op mijn stoep.
Ook krijg ik voortdurend post van een vent die ooit mijn mailboxje binnenviel met de woorden: ‘Mevrouw Witteman, u weet nogal veel van neuken, kunt u niet eens uitzoeken hoe dat zit met de love stitch, waarvan Amerikaanse vrouwen na de bevalling weer een tight pussy krijgen?’
Nu weet ik niet bijzonder veel van neuken, en pretendeer zulks ook niet. Bovendien is het niet mijn vak om me in gynaecologische procedures te verdiepen, dus dat schreef ik die man ook terug. Maar sindsdien blijft hij me maar mailen, met de vraag of ik al wat ben opgeschoten met mijn onderzoek. Wat bezielt zo iemand?
Verder krijg ik geregeld post van scholieren, die me bijvoorbeeld vragen: ‘Kunt u voor mijn referaat voor maandag in 1500 woorden samenvatten wat humor is en wat u daarmee bedoeld [sic]?’ Maar er zijn ook lieve meisjes bij, die schrijver willen worden en mij vragen hoe dat moet. Ik geef dan altijd mijn favoriete antwoord: ‘Ik weet het niet.’
Voorts vond ik nog: een medewerkster van een consultatiebureau die mij wilde opsluiten en mijn kinderen uit de ouderlijke macht laten ontzetten; een boze klm-gezagvoerder die ontkende dat hij zich door stewardessen liet pijpen tijdens vliegvertragingen (oké, dat neem ik bij dezen terug); een caissière die vond dat ik dood moest; twee vermaningen van de Bond tegen het Vloeken; een woedende blanke vrouw die vond dat ik het woord ‘neger’ niet mocht gebruiken; een aardige zwarte man die vond dat ik het woord ‘neger’ juist wel moest gebruiken; een botanicus die vond dat ik een bepaald plantje helemaal verkeerd had gedetermineerd; een coeliakiepatiënte die vond dat ik het woord ‘glutenvrij’ ijdel gebruikt had; en een kattebelletje van wijlen Martin Bril waarop alleen maar stond: ‘Wat je ook doet, schrijf nooit over schaamhaar.’ Vreemd. Bril en ik kenden elkaar slechts oppervlakkig, we hadden niet de gewoonte schrijftips uit te wisselen, en dit mailtje kon ik me helemaal niet herinneren. Maar een postuum advies van de maestro, dat moet ik ter harte nemen.
Ik zal mijn best doen.