Boodschap
‘Dat is toch gezellig, samen boodschappen doen? En als je goed meehelpt, mag jij een toetje uitkiezen voor vanavond. Geen kauwgom, nee. Kauwgom is geen toetje. Nou, dat zien we straks wel. Jezus, wat is het druk. Nee, lieverdje, je bent nu echt te groot om in het karretje te zitten. Toe nou. Wat hadden we nou afgesproken over gillen in de supermarkt? Hou op! Nu meteen! Goed, dan mag jij dus vandaag niet meer op de computer. Zelf weten hoor! Sst, stil nou. Oké, vooruit dan maar.
Pff, wat ben je zwaar. Doe je voeten er nou door! Ik kan je niet langer houden! Hè, hè. Zo, even kijken. Melk, yoghurt... Ja, en nou wil je er weer uit??? Nou, gauw dan, maar dan is het ook afgelopen, hoor! Getver, wat is dit nou? Er zit poep aan het karretje! Heb je poep aan je schoenen? Gatverdamme, die kuthonden ook. Nee, daar kun jij niets aan doen, lieverd. En die honden ook niet – nee, je hebt gelijk.
Kom, ga jij even een ontbijtkoek pakken? Ze liggen daar, om de hoek, bij de pindakaas en zo. Dáár ja. Gewoon, zo’n ontbijtkoek als we altijd hebben. Met zo’n rood papiertje. Toe maar. Nee, niet die. Die róde. Nee, die is met gember. Dat lust jij niet. Echt niet. Je hebt het een keer geproefd en toen spuugde je het meteen uit, weet je nog? Ja, wél. Hè, verdomme, dan pak ik hem zelf wel. Zo.
Nou, wat zullen we eten vanavond? Nee hoor, alsjeblieft niet weer worstjes. Weet je wat, ik braad lekker een kipje, met knoflook en rozemarijn. Tuurlijk geen zielige kip, ben je mal. Wij eten geen zielige kippen. Een biologisch kipje, even kijken, waar liggen ze nou? Shit, ze zijn op. Ik had juist zo’n zin in kip. Nou, nemen we voor deze ene keer een gewone kip. Hè, toe nou, lieverd. Nee, dit is geen zielige kip, dit is een gewóne kip. En trouwens, hij is toch al dood. Als niemand hem opeet, wordt hij weggegooid. Dat is toch ook zielig? Nou, vooruit, eten we weer braadworst, jij je zin, kan mij het ook schelen. Nee, niet van zielige varkens, deze zijn van blije varkens. Twee keer zo duur, maar dan heb je ook wat.
Nee joh, dat vinden die blije varkens prima, om opgegeten te worden. Die hebben een mooi leven gehad. Nee, dat is juist níét zielig. Het is veel zieliger om een varken op te eten dat een rotleven heeft gehad. Dat klinkt een beetje ingewikkeld, maar het is echt zo. Hè toe, hou er nou over op. Ga even een tros bananen pakken.
Ach jezus, wat is dit nou weer? Dit is ons karretje helemaal niet! Kijk maar: Pringles, roze koeken – allemaal niet van ons. Nou, ik wil voor deze ene keer best roze koeken kopen, maar dit is dus niet ons karretje. Hè, shit, waar is het nou? Kan ik godverdomme weer helemaal opnieuw beginnen. Even kijken, bananen, kattenvoer, kaas...
Wat doe je nou? Ben je gek geworden? Stop die koek terug in het zakje! Nee hoor, we gaan zo eten! Sst! Godallemachtig, hou op! Nou, vooruit, voor deze ene keer dan. Maar hou dan nu meteen op met huilen. Lekker? Nee, we hebben nu dus al een toetje. Wel waar, roze koeken zijn wél een toetje. Een heel lekker toetje juist. O ja, vuilniszakken, wijn, scheerzeep...
Wat? Ja, best veel kassameisjes hebben een doekje om hun hoofd, ja. Dat weet ik niet. Misschien hebben ze koude oren. Nee hoor schat, je hebt gelijk, dat is niet waar. Het zit zo: ze denken dat ze een doekje op hun hoofd moeten van God. Nou, ik denk niet dat het God iets kan schelen wat die meisjes op hun hoofd hebben. Nee, ik weet niet of God bestaat. Dat weet niemand. Maar ik denk eigenlijk van niet. Jezus christus, jánk toch niet overal zo om!
Oké, dan bestaat-ie wél. Jij je zin. God bestaat, hoor. Maar krúímel alsjeblieft niet zo.’