46

Elizabeth verkeerde een aantal dagen in een shocktoestand. De arrogantie van Stuarts woorden voelde achteraf aan als ongewenste fysieke intimiteit; het was of hij zich aan haar had opgedrongen.

Ze maakte lange wandelingen in Hyde Park en ademde diep de koude januarilucht in. Ze werkte tot laat in de avond op kantoor. Ze kocht, en las, twee boeken over de oorlog waarin haar grootvader had gevochten. Ze bedacht goede voornemens voor het nieuwe jaar. Ze zou minder gaan roken, ze zou om de veertien dagen op bezoek gaan bij Tom Breiman, als hij dat wilde, en als hij dat niet wilde, dan zou ze iemand anders van zijn generatie bezoeken. Op de een of andere manier wilde ze de schuld afbetalen,- ze wilde de cirkel rond maken.

Bij het eerste bezoek dat ze in het nieuwe jaar aan Tom Brennan bracht, hoopte ze nog wat meer over haar grootvader te ontdekken. Ze begreep genoeg van zijn geestelijke toestand om geen uitvoerige herinnering te verwachten, of zelfs een anekdote, maar ze hoopte dat hij op zijn minst een toespeling zou maken.

Ze droeg deze keer minder kleren, nu ze wist hoe hoog de centrale verwarming in het dagverblijf stond. Gezien zijn klachten over het eten nam ze voor Brennan een cake mee die haar moeder had gebakken. Toen ze die inpakte, moest ze opeens bedenken dat het net was of ze een pakje maakte voor een soldaat in de loopgraven. Ze nam ook een halve fles whisky mee,- dat was in elk geval iets dat hem niet van thuis zou zijn toegestuurd. Ook deed ze, al schaamde ze zich, twee mottenballen in haar zakdoek, zodat ze die voor haar gezicht kon houden-ze rook liever kamfer dan die weerzinwekkende urinestank.

Hij zat op dezelfde plaats voor het raam. Hij legde zijn hand in de hare en ze zaten tevreden naast elkaar. Elizabeth vroeg wat hij de afgelopen weken had gedaan, en in de jaren voordien. Zijn antwoorden hadden geen betrekking op haar vragen. Hij praatte over het feest na het ontzet van Mafeking, hij praatte over zijn zuster en de verduistering, en hoe ze van een trapje was gevallen. Hij vertelde dat hij het eten in het tehuis niet lekker vond.

Af en toe kon ze zien dat een bepaalde vraag tot hem doordrong, want dan stonden zijn ogen verschrikt achter de dikke lenzen van zijn bril. Dan mompelde hij een paar woorden, en dan zweeg hij, of begon weer aan een van de verhalen die hij kende. Elizabeth begon te vermoeden dat hij zijn repertoire al grotendeels had afgewerkt.

Ditmaal drong ze niet aan op herinneringen aan haar grootvader. Het eerste, hoogst belangrijke contact was gelegd. Als hij verder nog wat te zeggen had, zou dat er waarschijnlijk eerder uit komen wanneer hij aan haar bezoeken gewend was.

Ze liet de cake en de whisky bij hem achter en zei dat ze twee weken later zou terugkomen. In de deuropening kwam ze de directrice, mevrouw Simpson, tegen.

“Ik dacht niet dat we u nog zouden terugzien,” zei ze. “Was het gezellig?”

“Nou…gezellig is het woord niet. Ik weet niet of hij het leuk vond dat ik kwam. Ik heb een pakje bij hem achtergelaten. Is dat toegestaan?”

“Het hangt ervan af wat erin zit.”

Elizabeth had zo het idee dat whisky verboden zou zijn. Ze vertrok voordat ze zou moeten zien hoe de fles in beslag werd genomen.

Thuis begon ze aan een paar rekensommetjes. Dat was een taak die ze almaar had uitgesteld, omdat ze bang was voor de uitkomst. Met behulp van haar agenda van het vorig jaar kon ze uitrekenen wanneer ze voor het laatst ongesteld was geweest. Dat was in elk geval gaande geweest op 6 december, want ze herinnerde zich dat ze te laat was gekomen voor een lunch die voor die dag in haar agenda stond, omdat ze een omweg had moeten maken om langs een drogist te gaan. Nu was het 21 januari. De laatste keer dat ze Robert had ontmoet stond niet in haar agenda, maar dat was in de week voor Kerstmis geweest. Ze herinnerde zich kerstversieringen in de winkels. Hij was een dag eerder met vakantie gekomen, en op die manier had hij tijd voor haar kunnen maken. De volgende dag had ze moeten werken, dus moest het een weekdag zijn geweest. Ze kwam tot de conclusie dat het de aiste of de 22ste moest zijn geweest. Beide dagen waren halverwege haar cyclus, en als ze zich goed herinnerde was dat de gevaarlijke periode. Ze probeerde zich te herinneren welke voorzorgsmaatregelen ze had getroffen. Ze had vier jaar lang ononderbroken de pil geslikt, en haar dokter had haar aangeraden te stoppen. Ze hadden daarna allerlei middelen toegepast. Ze waren allebei voorzichtig, Robert zelfs op een neurotische manier, volgens haar.

De volgende ochtend kocht ze een zwangerschapstest bij de drogist op Graven Road. Het was een vlak, rechthoekig stuk plastic met twee raampjes. Ze ging ermee naar de badkamer en keek vervolgens, vijf minuten later volgens de instructies, naar de raampjes. De blauwe streep over allebei was duidelijk en zelfbewust. Het was niet zomaar positief, het was springlevend.

Die dag wisselden haar gevoelens tussen vreugde en wanhoop. Twee keer stond ze op het punt Irene haar geheim te vertellen, en twee keer dwong ze zich van onderwerp te veranderen. Ze ging alleen uit lunchen en merkte onder het eten dat ze tranen in haar ogen had. Ze voelde al een absurde passie voor dat onzichtbare binnen in haar.

Die avond belde ze Robert op. Er werd niet opgenomen, maar ze liet een boodschap achter op zijn zojuist aangeschaft antwoordapparaat, dat hij haar onmiddellijk terug moest bellen.

Ze liet het bad vollopen en gleed onder het water. Ze staarde naar haar buik en vroeg zich af wat voor microscopische processen daar plaatsvonden. Ze was bang voor de fysieke veranderingen en maakte zich zorgen over wat de mensen zouden zeggen; maar haar vreugde was veel groter dan haar bezorgdheid. De telefoon ging en ze sprong uit het bad en rende er druipend en wel heen.

Het was Bob.

“Ik heb de code gekraakt,” zei hij. “Het spijt me dat het zo lang geduurd heeft. Eigenlijk was het doodeenvoudig toen ik eenmaal had uitgeplozen hoe de hersens van die oude heer werkten. Griekse letters voor Franse woorden, en een paar particuliere dingetjes. Simpel, mijn beste Watson. Ik kan natuurlijk niet zweren dat ik alle namen goed heb. Waar ik twijfel, heb ik dat aangegeven. Maar het lijkt wel te kloppen.”

Toen Elizabeth over haar teleurstelling heen was dat het niet Robert was, zei ze: “Dat is geweldig, Bob. Hartelijk dank. Wanneer kan ik het komen ophalen?”

“Kom maar in het weekend, als je zin hebt. Een paar pagina’s heb ik vanochtend op de post gedaan. Alleen de laatste twee van het schrift, omdat ik me daar het eerst in had verdiept. Dat moet je morgen krijgen, als ze bij de post niet óók in staking zijn. Je weet maar nooit, hè?”

“Nee. Inderdaad. Nou, ik kijk morgen uit naar de post.”

“Ja,” zei Bob. “Het is allemaal wél somber, hoor. Schenk jezelf eerst maar wat in.”

“Je weet hoe ik ben, Bob. En nogmaals, reuze bedankt.”

Robert belde pas na middernacht, toen Elizabeth al sliep. Ze vertelde hem onmiddellijk dat ze een kind verwachtte. Ze was te slaperig om het hem voorzichtig te vertellen, zoals ze van plan was geweest. “Ik zal niemand vertellen wie de vader is. Dat soort dingen kun je geheimhouden,” zei ze.

Robert was ontzet.

“Je zou iets vrolijker kunnen reageren,” zei ze.

“Gun me even de tijd,” zei hij. “Ik ben blij voor je, en te zijner tijd zal ik blij zijn voor mezelf en het kind. Maar gun me de tijd om eraan te wennen.”

“Dat is goed,” zei Elizabeth. “Ik hou van je.”

De volgende dag was een zaterdag, en in de ochtend kwam er een pakje van Bob.

Elizabeth legde het terzijde tot na het ontbijt, en maakte het toen voorzichtig open met een mes. Bob had een oude bruine envelop van een catalogus of zo gebruikt, en een wit etiket met haar naam en adres over zijn eigen naam geplakt.

In de envelop zaten twee grote vellen dun, ritselend wit papier. Elizabeth voelde hevige opwinding. Zodra ze de zwarte inkt van Bobs zorgvuldige handschrift zag, wist ze dat ze had gevonden wat ze zocht.

De bejaarde stem van Gray, schreeuwend over de telefoon vanuit La-narkshire, was al heel goed geweest; de herinnerde flitsen in de chaos van Brennans geheugen waren opwindend geweest. Maar nu had ze eindelijk wat ze had gezocht: het verleden werd levend in de spichtige letters op het papier in haar enigszins trillende hand.

Ze las:

Ik weet niet hoe de dagen voorbijgaan. De boosheid en het bloed zijn verdwenen. We zitten hier, en we lezen. Er is altijd wel iemand die slaapt, iemand die uit wandelen gaat. Er wordt eten gebracht. We lezen geen echte boeken, alleen tijdschriften. Iemand zit te eten. Er zijn altijd anderen van wie we niet weten waar ze zijn of die afwezig zijn.

Sinds Weir [?] dood is, heb ik niet veel contact met de werkelijkheid meer gehad. Ik bevind me in een wildernis voorbij de angst. De tijd is voor mij definitief ingestort. Vanochtend was er een brief van Jeanne. Ze schreef dat het twee maanden geleden is dat we elkaar ontmoet hebben.

Mannen komen uit Engeland over als zendboden uit een onbekend land. Ik kan me niet voorstellen wat een rustig bestaan betekent. Ik begrijp niet hoe de mensen daar hun leven kunnen leiden.

Het enige dat ons soms uit deze trance haalt, dat is de herinnering aan manschappen. In de ogen van een of andere dienstplichtige knaap zie ik iets van Douglas of [naam onleesbaar. Reeve?]. Dan merk ik hoe ik verstar door de beelden die ik zie. Ik zie voor me hoe de schedel van die man werd opengereten toen hij zich op die zomerse ochtend bukte naar zijn vriend.

Gisteren kwam een seiner naar ons toe voor een praatje, en zijn gebaren herinnerden me aan W. Ik kreeg een duidelijk beeld van hem, niet liggend in de modder zoals ik hem het laatst heb gezien, maar zoals hij tevoorschijn kwam uit zijn hol in de grond, met wilde ogen. Het beeld bleef maar even, en toen stortte de tijd weer in, zodat alles langs me heen ging.

Ik heb opdracht morgen bij Gray te komen. Misschien kent hij die gevoelens zelf ook.

We minachten het kanonvuur niet, maar we zijn niet meer in staat tot angst. Er vallen granaten in de reservelinies, maar we praten gewoon door. Er is nog steeds bloed, maar niemand ziet het. Er lag een jongen zonder benen op de plaats waar de manschappen hun thee bij het kooktoestel ophaalden. Ze stapten over hem heen.

Ik heb geprobeerd me te verzetten tegen het afglijden naar deze onwerkelijke wereld, maar het ontbreekt me aan kracht. Ik ben moe. Nu ben ik moe tot in mijn ziel.

Vaak ben ik gaan liggen en dan verlangde ik alleen maar naar de dood. Ik voel me onwaardig. Ik voel me schuldig omdat ik nog leef. De dood weigert te komen, en ik drijf doelloos rond in een ononderbroken heden.

Ik weet niet wat ik gedaan heb om dit bestaan te verdienen. Ik weet niet wat ook maar iemand van ons heeft gedaan om de wereld in deze onnatuurlijke baan te brengen. Toen we hierheen kwamen, was het maar voor een paar maanden.

Geen kind of latere generatie zal ooit weten hoe het hier is geweest. Ze zullen het nooit begrijpen.

Als het voorbij is, zullen we ons stilletjes onder de levenden begeven, en we zullen hun niets vertellen.

We zullen praten en slapen en onze dagelijkse taken verrichten, net als mensen.

Wat we gezien hebben, zullen we opsluiten in de stilte van ons hart, en geen woorden zullen ons bereiken.

Deel 6

Frankrijk 1918