35
Het was de begrafenis van Arthur Shaw en Bill Stanley, de man die samen met hem om het leven was gekomen. Eerst hadden ze hen moeten opgraven uit hun onbedoelde graf in de tunnel. Het kostte ploegen van vier man drie dagen om zich een weg daarheen te graven, de tunnel al gravend te stutten, en toen hadden ze de lijken bereikt. Het was een gevaarlijke onderneming, die door Wek zelf was afgeraden; maar omdat hij voor herstel nog achter de linies verbleef, waren de manschappen erin geslaagd de tijdelijke compagniescommandant, een plooibare man die Cartwright heette, te overtuigen van hun wens de lijken op te halen.
Jack Firebrace stond tussen Jones en Evans, met de pet in de hand terwijl de aalmoezenier de uitvaartgebeden las. Handenvol aarde werden op de mannen geworpen. Jack voelde zich niet verrast door wat er was gebeurd. Hij had geen reden gehad te veronderstellen dat zijn vriend wél zou overleven, en zijn zoon niet. Toen hij de explosie uit de Duitse tunnel had gehoord, had hij het nieuws afgewacht: twee mannen waren in de diepte geweest, en een van hen was Arthur Shaw. Hij had alleen geknikt toen Fielding het hem vertelde. Het willekeurige geweld van de wereld was alomtegenwoordig; het was zinloos naar een verklaring te zoeken.
Ze zongen een gezang, “There is a green hill far away”—Jack wist dat Shaw dat mooi had gevonden. Inderdaad, heel ver weg, dacht Jack, starend naar de gelige modder rond zijn laarzen. Er klonk een signaalhoorn. De mannen liepen moeizaam weg, hun voeten uit de bodem trekkend. Shaw was voor de laatste keer onder de grond verdwenen.
Jacks sectie was in reserve, ze waren ondergebracht in een boerenhut. Tyson, Shaw en hij hadden hun geld bij elkaar gelegd om een kleine primus te kopen, en nu was hij de enige eigenaar. Hij nodigde Jones en Evans uit om een blikje Maconochie’s stamppot te komen eten, en Evans vulde dat maal aan met wat bonen en een cake die hij van thuis had gekregen.
“Hier deugt niks van,” zei Jack. “We zouden wat op zijn gezondheid moeten drinken.” Hij liep naar de deur van de hut en gooide de pan met stamp-pot en bonen leeg op de grond.
Toen het donker was, zochten ze zich een weg door de aanvoerlinies naar een dorpje waar volgens Fielding een aardige estaminet was. Ze volgden zijn aanwijzingen en vonden een kamer in een huisje achter de hoofdstraat.
Tegen de tijd dat ze daar aankwamen, merkte Jack dat zijn handen behoefte hadden aan warmte. De manchet van zijn uniform wreef langs de ijskoude aderen en leek elektrische schokjes in zijn vingers te veroorzaken. Zijn lichaam snakte naar warm water. De estaminet was propvol mannen die tegen de wanden geleund stonden of probeerden dichter naar het fornuis achterin te komen, waar een grote pan met olie stond te sputteren. Twee vrouwen gooiden er handenvol aardappels in, die ze opdienden met gebakken eieren, tot luidruchtige vreugde van de mannen die het geluk hadden een plaats aan de lange tafel te vinden.
Jack worstelde zich naar de plek waar een vrouw glazen bleek bier inschonk. Jack wist dat het zo waterig was dat je er niet dronken van werd. Hij vroeg om een fles witte wijn, en Jones kreeg wat limonadesiroop te pakken van een man die net wegging. Ze dronken de fles snel leeg, terwijl Evans scheldwoorden schreeuwde naar de oude vrouw die de eieren bakte. Zij vloekte opgewekt terug, totdat hij eindelijk aan de beurt was.
Ze kochten nog meer wijn en dronken die bij de vettige aardappels, die hun uitstekend smaakten, vers en gloeiend heet en geurend naar thuis. Jack veegde met zijn mouw zijn mond af en nam zijn glas. Evans en Jones stonden vlak bij hem in de dringende massa.
“Op Arthur Shaw,” zei Jack. “De beste vriend die een man kon hebben.”
Ze klonken, en dronken opnieuw. Jack met de ritmische, trage vastberadenheid waarmee hij ook onder de grond werkte. Hij had nog steeds zijn herinnering aan Shaw, een pijnlijke herinnering die werd vastgehouden door zijn nuchtere, bewuste geest. Die nuchterheid wilde hij weghakken, beetje bij beetje, tot alles weg was, óók die herinnering.
De estaminet moest om half negen sluiten-dan zou de militaire politie komen controleren dat er geen soldaten meer waren. Ze hadden nog twintig minuten, dus dronken ze sneller. Evans begon te zingen, en Jones, wiens Welshe voorouders generaties geleden naar Londen waren getrokken, vond voldoende Keltische herinneringen in zijn bloed om mee te doen. Toen drongen ze er bij Jack Firebrace op aan dat hij zijn music-hall-act opvoerde.
Jack voelde zich geïnspireerd toen Evans om stilte vroeg. Hij begon met een paar bekende moppen, en merkte dat de wrok van de manschappen omdat hij hun gesprekken had onderbroken, alras veranderde in luide toejuichingen. Hij keek met professionele rust uit naar de clou van elke grap, en zweeg af en toe even om de opwinding van zijn publiek te laten groeien. De drank maakte hem ongekunsteld en afstandelijk; hij had het gevoel dat hij het stadium van onduidelijk spreken, van vergeten waar hij was, achter zich had gelaten, dat hij in plaats daarvan een nieuwe helderheid had bereikt. Zijn zelfvertrouwen had iets hooghartigs, men zou het bijna wreed kunnen noemen.
De manschappen genoten van de grappen, al hadden ze ze stuk voor stuk eerder gehoord. Jacks manier van doen was overtuigend; weinig toehoorders hadden de oude verhalen zo goed horen vertellen. Jack zelf lachte niet veel, maar zag wel wat voor effect zijn optreden had bij zijn publiek. Hun lachen ruiste in zijn oren als de zee. Hij wilde dat het steeds luider werd; hij wilde dat ze met hun geschater de oorlog overstemden. Als ze maar luid genoeg schreeuwden, zouden ze de wereld misschien weer normaal maken; misschien zouden ze luid genoeg lachen om de doden weer tot leven te brengen.
Jack dronk nog meer wijn uit een karaf die een enthousiaste toehoorder hem doorgaf. Hij gleed van die opvallende kalmte, die een gevolg was van het verlies van al zijn remmingen, over naar een woeste onsamenhangendheid, waarin hij dacht dat hij zijn gevoel, zijn verlangen-die grote bevrijding door de lach-kon afdwingen door alleen maar aandringen, en niet door koele concentratie op de middelen om dat te bereiken. Hij begon de belangrijkste woorden van de grappen te herhalen, en de reactie van zijn publiek met zijn armen te dirigeren. Sommige soldaten keken verbaasd, anderen verloren hun belangstelling en gingen weer met hun makkers zitten praten.
Jack eindigde altijd met een liedje. Het was merkwaardig zoals de goedkoopste, simpelste dingen het beste waren; die herinnerden de mannen, elk afzonderlijk, aan thuis. Hij begon te zingen: “If you were the only girl in the world.” Zijn stem werd luider, en hij zwaaide met zijn armen om zijn publiek te laten meezingen. Velen waren opgelucht dat hij klaar was met zijn moppen, en zongen het lied mee.
Toen Jack hun gezichten zag, die opnieuw spraken van enthousiasme en goedkeuring, voelde hij zich ontroerd en bemoedigd. Het gezicht van zijn dode vriend kwam terug. In dit vreemde, andere leven was Shaw voor hem de enige andere persoon ter wereld geweest: dat knappe gezicht met die rustige ogen, die gespierde rug en die enorme vingers met afgebroken nagels. Jack kon de lenige vorm van Shaws lichaam bijna voelen, zoals het tegen hem aan had gedrukt wanneer ze sliepen in die nauwe, stinkende bunkers. De woorden van dat domme liedje bleven in zijn keel steken. Hij voelde hoe de ogen van zijn publiek, dat weer toenam, zich in hem boorden. Hij keek naar hun rode, luid zingende hoofden, zoals hij al eens eerder had gedaan, onder het zingen van datzelfde liedje. Destijds had hij zichzelf wijsgemaakt dat hij geen van die mannen meer dan enig ander wilde liefhebben, omdat hij wist wat hun te wachten stond.
De warme, lawaaiige ruimte draaide duizelig rond voor zijn betraande ogen. Ik heb in mijn leven een fout gemaakt, dacht Jack: niet één keer, maar tweemaal heb ik meer van iemand gehouden dan ik kan verdragen.
Met die hopeloze gedachte viel hij voorover van zijn stoel in de armen van zijn vrienden Jones en Evans, die hem meenamen, de nacht in, onder de verbaasde maar onverschillige blikken van de andere mannen.
Twee dagen later volgde het zeldzame drama van een bad voor de hele divisie. Jacks compagnie moest vijf kilometer achter het front marcheren, naar een oude brouwerij. Jack genoot van dat ritueel en moest lachen om het optimisme van een opeenvolging van jeugdige officieren die ervan overtuigd waren dat zo ‘n kortstondige onderdompeling voorgoed een eind zou maken aan de hygiënische problemen van de manschappen.
Jack had de luizen op zijn lichaam eerst gezien als simpele parasieten, en hun brutaliteit had hem verontwaardigd gemaakt. Hij hadgewalgdvan de manier waarop ze met hun lelijke, roodbruine lijfjes in de geheime poriën van zijn huid doordrongen. Hij vond het heerlijk om een brandende kaars vast te houden en daarmee langzaam te strijken langs de naden van zijn kleren, waar de insecten zich schuilhielden en voortplantten. Meestal stierven ze geluidloos door het vuur, al hoorde hij soms een bevredigend knappen. Hij was bereid ook Shaws kleren te bewerken, omdat Shaw niet zo handig was en gemakkelijk zijn ondergoed in de fik stak. Als er geen kaars was, kon een krachtig drukken van de duimnagel ook enig resultaat boeken. Hij voelde een zekere opluchting wanneer een paar van die beesten verdwenen waren, al was het als het doodslaan van een mus-kiet die zich vol bloed had gezogen: Jack had altijd het idee dat ze geen enkel bestaansrecht hadden. Het duidelijke voordeel van de vermindering van hun aantal was de tijdelijke bevrijding van die zure, verschaalde stank die de beesten achterlieten, al was ook dat slechts een gedeeltelijke bevrijding, aangezien die stank meestal werd aangevuld of overstemd door sterkere en scherpere lichaamsgeuren.
Jack krabde zich, als de meeste anderen, vrijwel voortdurend, zonder zich daarvan bewust te zijn, en het drong steeds minder tot hem door dat hij dat deed. Niet iedereen berustte hierin. Tyson was een keer zo razend geworden dat de legerarts hem veertien dagen verlof had gegeven. Die constante irritatie was voor hem erger gebleken dan het lawaai van een zware beschieting of de angst voor de dood.
Bij de oude brouwerij gingen de manschappen in de rij staan, en ze leverden hun kleren in. Het ondergoed werd op een hoop gegooid, een grauw, licht bewegend bergje dat de grootste pechvogels onder de vluchtelingen moesten ophalen en naar de wasserij van het leger brengen. De mannen maakten grappen met de vrouwen die deze taak moesten volbrengen. Ze droegen handschoenen en hadden een zakdoek voor hun gezicht gebonden. Jones bood een magere, zielige Belgische vrouw zijn gasmasker aan, maar ze verstond hem niet. Hun tunieken en broeken gaven ze aan anderen, die ze, onder leiding van Jacks pelotonssergeant, naar de hoek van de grote ruimte brachten waar ze door een ‘Foden Desinf ector’, een apparaat dat optimistisch heen en weer werd gesleept langs de frontlijn, ontsmet hoorden te worden.
Jack stapte met een aantal mannen uit zijn peloton in de kuip. Het water was nog warm, al dreef er zeepschuim van eerdere gebruikers in. Ze wreven zich helemaal in en lachten toen ze de warmte op hun huid voelden. Er waren geen douches geweest voor de mannen die in Londen de tunnels voor de underground hadden gegraven; Jack had overdekt met zweet en klei naar huis moeten gaan. Hier, in die oude biervaten, beleefden ze een moment van vriendschap en ontspanning zoals hij zelden had meegemaakt. Evans en O’Lone begonnen naar elkaar te spatten met water, ze gooiden het omhoog met hun vlakke hand. Jack merkte dat hij begon mee te doen. Even voelde hij zich schuldig tegenover de nagedachtenis van zijn dode vrienden, alsof dit gebrek aan respect was, maar dat gevoel trok weer weg. Hij was bereid elk genoegen te aanvaarden dat hem kon helpen.
Achteraf stonden ze huiverend bij elkaar terwijl de kwartiermeester toezicht hield op de verdeling van schone hemden en ondergoed. Nadat ze hun bovenkleren hadden teruggekregen uit het desinfectieapparaat, stonden ze te roken in het flauwe zonlicht van het voorjaar. Het weer was gaan veranderen. Hoewel het nog fris was, met ijzige kou in de nachten, was de lucht overdag niet meer zo ijl. Jack dacht aan de narcissen die zouden zijn uitgekomen langs de oever van het kanaal thuis. Hij herinnerde zich hoe hij met John had gespeeld, hem geleerd had hoe hij aas aan een hengelsnoer moest doen, hoe ze urenlang samen een bal heen en weer hadden getrapt. Hij had gehoopt dat die oefening John beter in staat zou stellen mee te doen aan de spelletjes van de andere jongens in de straat, hoewel het weinig verschil leek te maken. Het enige dat Jack zag was dat de wangen van de jongen rood van opwinding waren wanneer hij naar hem terug kwam hollen met in zijn armen de bal, die erg groot leek tegen zijn smalle borstkas. Hij kon zijn lispelende, opgewonden stem horen, scherp in de mistige lucht van onbedorven onschuld en blijdschap.
Hij dwong zich aan iets anders te denken en keek neer op zijn laarzen. Hij spreidde zijn voeten in de schone sokken. Ze gingen in rijen staan om terug naar hun kwartieren te marcheren. Die avond zouden ze loopgraven herstellen in de voorste linie. Het verschil tussen frontdienst en reserve, zo had Evans opgemerkt, was dat je, als je aan het front was, tenminste onder de grond mocht gaan, buiten bereik van de granaten.
Tegen de tijd dat ze hun kwartieren hadden bereikt, voelde Jack de eerste kriebeling op zijn huid. Binnen drie uur had de warmte van zijn lichaam tijdens de mars de eitjes laten uitkomen van honderden luizen in de naden van zijn hemd. Tegen de tijd dat hij het front bereikte, zat de voorkant van zijn hemd weer vol.