23

In de tunnel van de Underground, waar de trein stilstond in het donker, zuchtte Elizabeth Benson van ongeduld. Ze wilde thuis zijn om te zien of er post was, of voor het geval dat de telefoon overging. Een winterjas werd in haar gezicht gedrukt door een van de vele passagiers in het middenpad van de wagon. Elizabeth trok haar kleine koffer dichter naar haar voeten. Ze was die ochtend teruggekomen van een tweedaagse zakenreis naar Duitsland en was van Heathrow meteen doorgereisd naar haar werk, zonder naar haar flat te gaan. Nu het licht was uitgevallen, kon ze haar krant niet lezen. Ze sloot haar ogen en probeerde haar fantasie aan te zetten om haar weg te halen uit deze stilstaande trein in die smalle tunnel.

Het was vrijdagavond en ze was moe. Ze vulde haar geest met aangename beelden: Robert in de schemering met die grijze strepen in zijn dikke haardos en met ogen vol plannen voor die avond; een mantel die ze zelf had ontworpen, terug van de naaister, met een nauwsluitende plastic hoes eromheen.

Er was een gek in de wagon die oude music-hall-liedjes begon te zingen. “It’s a long way to Tipperary…” Hij gromde en zweeg opeens, alsof hij, onder dekking der duisternis, een elleboogstoot had gekregen.

De trein reed verder, de tunnel in, en de plafondlampen gingen aan. Bij Lancaster Gate worstelde Elizabeth zich naar buiten tussen de jassen, het perron op. Ze voelde zich opgelucht toen ze boven was, in de regen, waar het verkeer met het geluid van natte banden reed over de bladeren die van achter de hekken van Hyde Park waren gewaaid. Ze boog haar hoofd voor de motregen en liep door in de richting van de groene gevel van de drankwinkel, die haar op zijn vulgaire manier begroette.

Een paar minuten later zette ze haar koffertje en de rinkelende plastic draagtas op de stoep terwijl ze de voordeur van het Victoriaanse huis opendeed. De post lag nog in het mandje van ijzerdraad dat achter de voordeurwas bevestigd: prentbriefkaarten voor de meisjes boven, bruine enveloppen voor alle vijf de flats, een aanmaning van het gasbedrijf voor mevrouw Kyriades, en voor haar een brief uit Brussel.

Boven in haar flat zette ze het bad aan, en toen ze daarin lag, maakte ze de brief open.

Als Robert haar ook nog schreef, naast zijn korte, paniekerige telefoontjes, betekende dat meestal dat hij zich schuldig voelde. Het was dat, óf hij kon echt niet weg bij de Commissie, en was niet eens thuis bij zijn vrouw geweest.

“…ontzettend veel werk…saaie verhandeling van de Britse delegatie…volgende week Luxemburg…hoop zaterdag in Londen te zijn…Arme heeft herfstvakantie…”

Elizabeth legde de brief op de badmat en glimlachte. Er stonden veel heel bekende zinnetjes in, en ze wist niet zeker in hoeverre ze daarin geloofde, maar ze kreeg in elk geval nog een opwelling van tederheid voor hem wanneer ze ze las. Het warme water overspoelde haar schouders toen ze zich achterover liet zakken. De telefoon ging.

Naakt en water morsend op het vloerkleed van de zitkamer bracht ze de hoorn naar haar oor, waarbij ze zich even, als steeds, afvroeg of de hoorn onder stroom stond, en of het water bij haar oor een schok zou geleiden naar haar hersenen.

Het was haar moeder, die wilde weten of ze de volgende dag in Twickenham thee kwam drinken. Tegen de tijd dat Elizabeth daarmee had ingestemd, was ze opgedroogd. Het leek nauwelijks de moeite waard weer in het bad te stappen. Ze draaide een nummer in Brussel en luisterde hoe de telefoon op de Europese manier overging. Ze liet het toestel twintig, dertig keer bellen, zonder dat er werd opgenomen. Ze stelde zich de rommelige zitkamer voor, met die stapels boeken en papieren, de volle asbakken en onafgewassen kopjes, waarin het apparaat zinloos stond te blaten.

In de hal van het rijtjeshuis van Mark en Lindsay stonden een kinderwagen en een wandelwagen, en daaromheen wisselden ze hun begroetingen uit. Elizabeth overhandigde Mark een fles wijn, een gebaar dat sinds hun studietijd was blijven bestaan.

Toen ze de dubbele zitkamer binnenging, waar de tussenmuur was uitgebroken, kwam ze terecht in een routine die zo vertrouwd was dat ze merkte dat ze als volgens een vast programma zat te praten en te lachen. Soms hadden Mark en Lindsay, wanneer ze bij hen op bezoek ging, ook anderen uitgenodigd. Vanavond was er een echtpaar uit de straat achter de hunne en een verdachte man-alleen. Elizabeth had opeens een brandende sigaret in haar hand, en rode wijn gleed door haar keel.

Het waren haar oudste vrienden, en hun banden bestonden uit gezamenlijke ervaringen. Hoewel ze vaak bedacht dat zij drieën niet meer zo innig bevriend zouden raken als ze elkaar nu voor het eerst zouden ontmoeten, was hun band verrassend emotioneel gekleurd. Lindsay was een impulsieve vrouw met een neiging tot overheersen. Mark was een gewone man zonder duidelijke ambities. Toen ze in de twintig waren, was er vaak een of andere gast geweest die indruk probeerde te maken met gewichtige verhalen, of aanspraak maakte op standpunten van een politieke integriteit waarover de anderen niet konden beschikken,- tegenwoordig echter verliep dit soort avonden op een vriendelijke, weinig inspirerende manier. Elizabeth, die nu achtendertig was, werd daardoor herinnerd aan het feit hoe weinig hun levens waren veranderd. Alleen de kinderen hadden wijzigingen aangebracht. Op een zeker moment praatten de anderen altijd over opvoeding en scholen, en dan moest zij haar oren sluiten, voor een deel uit verveling, voor een ander deel op grond van een nimmer toegegeven pijn.

Lindsay had ook een periode gehad dat ze ongebonden mannen uitnodigde wanneer Elizabeth op bezoek kwam. Gedurende twee, drie jaar was het voorheen zo hechte drietal uitgebreid met alle mogelij ke ongetrouwde mannen, die wel eens wanhopig, gescheiden, drankzuchtig konden zijn, maar meestal allang tevreden waren met zichzelf.

“Jouw probleem is,” had Lindsay een keer gezegd, “dat je mannen afschrikt.”

“Probleem?” had Elizabeth gezegd. “Ik was me er niet van bewust dat ik een probleem had.”

“Je weet best wat ik bedoel. Bekijk jezelf toch eens. Je bent zo evenwichtig met je chique kleren en je knappe gezicht à la Anouk Aimée.”

“Je beschrijft me als een middelbare dame.”

“Maar je weet wél wat ik bedoel. Mannen zijn eigenlijk zo schuw. Je moet ze voorzichtig aanpakken. Ze het gevoel geven dat het veilig is. In het begin tenminste.”

“En daarna kun je doen wat je wilt?”

“Natuurlijk niet. Maar kijk toch eens naar jezelf, Elizabeth. Je moet een béétje bereid zijn tot een compromis. Weet je nog, die David aan wie ik je heb voorgesteld? Die is heel aardig, echt jouw type. Maar je gaf hem geen schijn van kans.”

“Je schijnt te vergeten dat ik al een vriend heb. Ik hoef geen grote ogen op te zetten en te flirten met Dennis of David of hoe hij ook heet. Ik heb al iemand.”

“De Eurocraat, bedoel je?”

“Hij heet Robert.”

“Die zal nooit bij zijn vrouw weggaan. Dat weet je toch wel? Ze zeggen allemaal dat ze dat zullen doen, maar dat doen ze nooit van hun leven.”

Elizabeth glimlachte onverstoorbaar. “Het kan me niet schelen of hij het doet of niet.”

“Vertel me niet dat je niet liever getrouwd zou zijn.”

“Ik weet het niet. Ik heb mijn werk, ik moet praten met mensen. Ik kan niet plotseling mijn tijd gaan besteden aan zoeken naar een echtgenoot.”

“En kinderen?” zei Lindsay. “Je gaat me zeker vertellen dat je ook geen kinderen wilt.”

“Natuurlijk zou ik kinderen willen hebben. Maar ik geloof dat ik dan wél zou moeten weten waarom.”

Lindsay lachte. “Je hoeft helemaal niets te weten. Dat noemen ze biologie. Je bent negenendertig.”

“Ho-ho, achtendertig.”

“Je lichaam vertelt je dat de tijd afloopt. Je bent net als die miljoenen andere vrouwen ter wereld. Allemachtig, je hoeft toch geen reden te hebben.”

“Ik wel, vind ik. Ik vind dat je een of andere reden hoort te hebben voor iets dat oppervlakkig gezien echt niet nodig is.”

Lindsay had geglimlacht en haar hoofd geschud. “Daar spreekt de oude vrijster.”

Elizabeth had gelachen. “Oké. Ik zal het proberen, dat beloof ik. Ik zal mijn uiterste best doen om spontaan en exotisch verliefd te worden op Dennis—”

“David.”

“Met iedereen met wie jij op de proppen komt.”

Lindsay leek het te hebben opgegeven, maar had die avond een laatste poging ondernomen: een man die Stuart heette. Hij was blond en droeg een bril. Hij draaide nadenkend een groot wijnglas tussen zijn lange vingers.

“Wat doe jij voor de kost?” vroeg hij aan Elizabeth.

“Ik leid een kledingbedrijf.” Ze vond het vervelend als haar die vraag werd gesteld, want ze vond dat mensen aan hun nieuwe kennissen liever moesten vragen wie ze waren dan wat ze deden, alsof ze door hun werk gedefinieerd werden.

“Je zegt dat je dat bedrijf leidt. Maar jij bent daar toch de baas?”

“Inderdaad. Ik ben een jaar of vijftien geleden begonnen als modeontwerpster, maar ik ben overgestapt naar de zakelijke kant. We hebben een nieuw bedrijf opgezet, en daarvan ben ik de directeur geworden.”

“Aha. En hoe heet dat bedrijf?” vroeg Stuart.

Dat vertelde Elizabeth hem, en hij zei: “Hoor ik dat te kennen?”

“We leveren aan een aantal filiaalbedrijven, maar die voorzien de kleren van hun eigen label. We doen ook wat aan wat we ‘couture’ noemen, onder onze eigen naam. Misschien heb je de naam daarbij gezien.”

“Wat is ‘couture’ precies?”

Elizabeth glimlachte. “Dat is voornamelijk wat jij japonnen zou noemen.”

Naarmate de avond vorderde en Stuart de defensieve toon van zijn eerste kruisverhoor liet varen, constateerde Elizabeth dat ze hem niet onaardig vond. Ze was gewend geraakt aan de manier waarop mensen op haar reageerden. Velen namen aan dat je moest kiezen tussen huwelijk en werk, en dat zij, omdat ze haar werk met zoveel enthousiasme deed, de gedachte van kinderen en een mannelijke partner zeker definitief had afgezworen. Elizabeth had het opgegeven een nadere verklaring te geven. Ze had werk gezocht omdat ze moest leven; ze had een interessante baan gevonden, want dat was beter dan saai werk; en in dat werk had ze liever wat willen presteren. Ze zag niet in waarom die drie logische stappen impliceerden dat ze niets moest hebben van mannen of kinderen.

Stuart vertelde dat hij piano speelde. Ze praatten over plaatsen die ze bezocht hadden. Hij hield geen lange verhandeling over kapitaalmarkten, en ging ook niet met Mark in discussie,- hij was niet opvallend flirterig of kruiperig. Hij lachte soms om de dingen die zij tegen hem zei, hoewel ze merkte dat zijn lach een tikje verrast klonk, alsof hij niet had verwacht dat ze luchthartig kon zijn. Toen hij niet om haar telefoonnummer vroeg, was ze opgelucht, maar ook een klein beetje teleurgesteld.

Toen ze via de bekende route naar huis reed, naar de andere kant van de rivier, speelde ze met de gedachte hoe het zou zijn om getrouwd te zijn. Vlak bij de ABC IN FULHAM ROAD HADDEN ZE HET TROTTOIR VERBREED OM ZWAAR VERKEER ONMOGELIJK TE MAKEN. ZE HIELD DAN ALTIJD HAAR ADEM IN, EEN poging om haar smalle auto nog smaller te maken terwijl die zich wrong tussen de paaltjes die al rood waren van afgeschilferde lak van dikkere auto’s. Als ze getrouwd was, zat haar man misschien achter het stuur. Ook niet zo’n goed idee, te oordelen naar de echtparen die ze kende.

Het was één uur toen ze haar flat bereikte. Toen ze het licht in de zitka-mer aandeed, zag ze haar onuitgepakte koffer staan. Ze liep de keuken in om thee te zetten, maar zag dat ze vergeten had melk te kopen toen ze terugliep van de underground. Naast de gootsteen stonden haar bord en kopje van het ontbijt twee dagen daarvoor, toen ze haastig naar het vliegveld was vertrokken.

Ze zuchtte. Het deed er niet toe. Morgen was het zaterdag, en ze kon uitslapen, zolang ze wilde. Ze kon in bed de krant lezen, met de radio zachtjes aan op de achtergrond, en zonder iemand om haar kalme routine te verstoren.

Het liep nooit allemaal zo vlot als ze had gepland. In de eerste plaats moest ze zich aankleden en naar de winkel gaan om melk te kopen. Daarna, toen ze weer in bed was gekropen met de krant en een pot thee, ging de telefoon twee keer.

Daarna had ze eindelijk een uur dat ze volmaakt alleen was. Het hoofdartikel in de krant was geïnspireerd, als tal van andere, door de zestigjarige herdenking van de wapenstilstand van 1918. Er waren interviews met veteranen en commentaar van verscheidene historici. Elizabeth las dat alles met een gevoel van wanhoop: het onderwerp leek haar te omvangrijk, te gevoelig en te ver weg om er zich op dat moment in te verdiepen. Toch was er iets dat haar hinderde.

Die middag reed ze naar Twickenham. De accountant van hun bedrijf had een grotere auto van de zaak geadviseerd. Hij had gezegd dat cliënten daarvan onder de indruk zouden zijn, en dat het volgens hem gunstig voor de belastingen was. Elizabeth had een glimmende Zweedse auto gekocht, met een trage versnelling en een neiging om niet te starten.

“Je werkt te hard, dat is jouw probleem,” zei haar moeder terwijl ze thee inschonk uit een pot met kleine roze roosjes die merkwaardigerwijs bevestigd waren aan kamperfoelieranken.

Françoise was halverwege de zestig, een knappe vrouw met een gerimpeld, zachtaardig gezicht, waarop het poeder, met bijziende ogen aangebracht, soms hier en daar zichtbaar was bij de jukbeenderen. Ze had een zekere waardigheid behouden, door haar houding en door het ernstige licht in haar blauwe ogen. Hoewel ze door haar grijze haar iets grootmoe-derlijks had, kon je aan haar huid en gelaatstrekken zien hoe ze vroeger was geweest; aan de voorkant van haar haar lag nog iets van blond; episoden van middelbare leeftijd en zelfs kinderjaren waren te onderscheiden in het open, slechts oppervlakkig verouderde vlak van haar gezicht.

Elizabeth glimlachte en stak haar benen uit naar het haardvuur. De gesprekken met haar moeder verliepen voorspelbaar, maar slechts tot op zekere hoogte. Natuurlijk wilde Françoise dat haar dochter gelukkig was en er niet moe uitzag wanneer ze op bezoek kwam, maar ze ging er, anders dan Lindsay, niet van uit dat een huwelijk de manier was om dat te bereiken. Zelf was ze getrouwd met een dranklustige man die Alec Ben-son heette, en die teleurgesteld was geweest dat Elizabeth geen jongen was, en die kort na haar geboorte was verdwenen naar Afrika, achter een vrouw aan die hij in Londen had ontmoet. Hij was af en toe teruggekomen, en Fran?oise had hem geduldig ontvangen wanneer hij onderdak nodig had. Ze was op hem gesteld gebleven, maar hoopte dat haar dochter het beter zou treffen.

Op het dressoir stond een foto van Elizabeth op driejarige leeftijd, op schoot bij haar grootmoeder. Het verhaal was altijd dat zij Elizabeth had ‘aanbeden’—al vond Elizabeth het verwarrend dat ze zich niets van haar kon herinneren: ze was gestorven in het jaar nadat die foto was genomen. Daar zat ze op de foto, kennelijk innig toegewijd, maar die onbeantwoorde liefde had voor het gevoel van Elizabeth iets spookachtigs, iets verwar-rends.

“Ik las vanochtend een artikel over de herdenking van de wapenstilstand,” zei ze tegen Franfoise, die haar blik had gevolgd.

“Ja, daar staan de kranten vol van, hè?”

Elizabeth knikte. Ze wist al heel weinig van haar grootmoeder, maar van haar grootvader wist ze nog minder. Haar moeder had wel eens gesproken over ‘die verschrikkelijke oorlog’, maar daar had Elizabeth weinig aandacht aan besteed. Dat was zo ver gegaan dat ze het gênant was gaan vinden bij haar moeder naar hem te informeren, aangezien daaruit zou zijn gebleken hoe weinig ze van hem wist. Maar iets in dat artikel over de oorlog had haar onrustig gemaakt: het leek te maken te hebben met een onrust en nieuwsgierigheid die verband hielden met haar eigen leven en de keuzemogelijkheden die ze had.

“Heb jij eigenlijk nog oude papieren van je vader?” vroeg ze.

“Ik geloof dat ik het meeste heb weggegooid toen ik verhuisde. Maar misschien liggen er nog wat op zolder. Waarom vraag je dat?”

“Ach, ik weet niet. Ik dacht er toevallig aan. Ik ben een tikje nieuwsgierig. Het heeft zeker wat met mijn leeftijd te maken.”

Franfoise trok een wenkbrauw op, verder ging haar nieuwsgierigheid naar het persoonlijke leven van Elizabeth nooit.

Elizabeth streek met haar hand door haar haar. “Ik heb het gevoel dat ik gevaar loop het contact met het verleden te verliezen. Dat heb ik nooit eerder gehad. Ik weet echt zeker dat het iets met mijn leeftijd te maken heeft.”

Wat zij als een tikje nieuwsgierigheid had beschreven, kristalliseerde zich tot een vast besluit. Ze zou die man gaan opsporen, te beginnen met de dingen bij haar moeder op zolder: ze zou haar rijkelijk late belangstelling voor hem goedmaken door zich met al haar energie op deze taak te storten. Dat zou voor haar op zijn minst een manier zijn om meer van zichzelf te begrijpen.