39
De aanval op de heuvelrug van Messines was streng en tot in details voorbereid. De veteranen van juli 1916 waren zuinig met de mensenlevens die ze tot hun beschikking hadden.
“Ik heb goed nieuws voor je,” zei Gray toen Stephen zich bij hem meldde. “Voordat je naar je nieuwe post gaat, heb je nog net tijd om een grote aanval op de vijandelijke loopgraven te organiseren. Dat hoort bij de nieuwe, voorzichtige regeling om onze vijand te leren kennen. Een verkenningsexpeditie.” Hij probeerde een glimlach te onderdrukken, zonder dat hem dat lukte.
“Aha,” zei Stephen. “En zal het veel verschil voor onze schitterende strategie maken als we ontdekken dat we tegenover het eenenveertigste regiment staan, in plaats van tegenover het tweeënveertigste?”
“Dat betwijfel ik sterk,” zei Gray. “Maar mijn orders zijn dat ik een bijdrage moet leveren aan de inlichtingen die langs het front worden verzameld. Ik geloof dat jouw compagnie deze week uit de reserve komt. Dat is goed getimed voor een frontsoldaat als jij.”
“Dank u, sir.”
Gray lachte. “Oké, oké, Wraysford. Ontspan je een beetje. Wat ik wil dat jij gaat doen, dat is een aanval leiden op het kanaal links van ons. We moeten daar voet aan de grond krijgen. Het is een heel beperkte aanval. Je trekt er bij het krieken van de dag op uit met de rest van het bataljon. Later op de dag krijgen we steun van onze vrienden uit de Midlands. Klinkt dat een tikje beter?”
“Het lijkt mij een nuttiger manier van sterven dan turen naar de insignes op de kwartiermutsen van de soldaten aan de andere kant.”
“Goed zo, Wraysford. Je houdt je taai. Dat wist ik wel.”
“En hoe is dat bij u, sir?” vroeg Stephen.
Gray lachte. “Ik ben een Schot. We zijn nog maar nauwelijks begonnen.”
De compagnie trok weer naar het front, door de lange verbindingsloop-graaf, naar de modderige sleuf onder de zandzakken. Afgezien van wat kleine overvallen en patrouilles hadden ze in geen negen maanden een aanval gezien, en er heerste een nerveuze, ruzieachtige sfeer onder de manschappen die opdracht kregen ladders tegen de wand van de loopgraaf te plaatsen. De hele ochtend was het geluid van zagen en hameren te horen, terwijl de ladders gemaakt werden en op bepaalde afstanden tegen de borstwering werden gezet. Stephen had de indruk dat ze, ondanks alle geruchten over het grote offensief in België, waar generaal Haig van scheen te dromen, om de een of andere reden hadden gedacht zelf niet betrokken te zullen worden bij weer zo’n mars in de storm van vuur.
Jack Firebrace sloeg de voorbereidingen gade toen hij terugkwam van zijn dienst onder de grond, en dat wekte herinneringen die hij tot die tijd met succes onderdrukt had. Hij herinnerde zich hoe hij had gebeden voor de mannen die op die zomerochtend uit de loopgraven zouden klauteren, en hoe hij erop vertrouwd had dat ze het zouden overleven. Ditmaal had hij geen gebeden meer.
Hij ging naar de grote bunker aan het begin van de schacht van de diepe tunnel, waar zijn compagnie tijdelijk sliep. Hij zette thee en dronk die samen met Evans, en toen haalde hij zijn schetsboek tevoorschijn. Sinds Shaws dood had hij geen portretten meer van hem getekend. In plaats van hem maakte Jack nu tekeningen van Stephen. Sinds het moment dat hij vanuit de doden in Jacks armen was gevallen, had hij zich door hem geïntrigeerd gevoeld. Nu had hij tekeningen gemaakt van dat grote, donkere hoofd, vanuit allerlei hoeken en in verschillende houdingen-met de grote ogen wijdopen van ongeloof, of vastberaden tot spleetjes geknepen; van de glimlach waarmee hij zijn eigen officier, kapitein Weir, zat te plagen,-van dat nietszeggende, afstandelijke gezicht, alsof hij zich niets meer kon herinneren, waarmee hij Jack had weggestuurd toen hij zich was komen melden wegens slapen tijdens de wacht. Johns gezicht kon hij zich niet goed genoeg meer herinneren om het te kunnen tekenen.
Ze hoefden niet lang te wachten op de aanval, maar dat maakte het niet minder moeilijk. Stephen praatte met de pelotonscommandanten die als eersten de ruwe ladders zouden beklimmen, naar de onbekende wereld daarbuiten.
“Jullie moeten niet weifelen,” zei hij. “Wat jullie te wachten staat, daar valt niets aan te veranderen, maar als jullie aarzelen, brengen jullie anderen nodeloos in gevaar.”
Hij zag hoe Ellis zijn lippen bevochtigde. Er stond zweet op zijn bleke voorhoofd. Het bombardement was net begonnen en dreunde de aarde van het dak van de bunker af.
Stephen sprak op de kalme toon van iemand die weet waarover hij het heeft, maar dat hielp hem niet. Het feit dat hij dit eerder had gedaan, garandeerde niet dat het hem nogmaals zou lukken. Op het moment zelf zou hij opnieuw een confrontatie met zijn diepste wezen moeten aangaan, en hij was bang dat hij veranderd was.
Het bombardement duurde maar een dag. Het was, zo had de artillerie hun verzekerd, met wetenschappelijke precisie gericht, op basis van nauwkeurige luchtfoto’s. Er zou geen prikkeldraad zijn waar ze niet doorheen kwamen, geen onbeschadigde betonnen redoutes die trage, dodelijke golven over de omgewoelde akkers konden verspreiden.
Om middernacht kwam Weir naar zijn bunker. Zijn ogen stonden wild en zijn haar zat in de war. Stephen schrok toen hij hem zag. Hij wilde niet besmet worden met andermans angst. Hij wilde niet dat hij zijn kant uit ademde.
“Dat lawaai,” zei Weir. “Ik kan er niet meer tegen.”
“Dat zeg je al twee jaar,” zei Stephen op scherpe toon. “In werkelijkheid ben je een van de sterkste kerels van het Britse Expeditieleger.”
Weir haalde zijn sigaretten tevoorschijn en keek hoopvol om zich heen. Stephen schoof hem met tegenzin een fles toe.
“Hoe laat gaan jullie naar boven?” vroeg Weir.
“De gewone tijd. Het loopt heus wel goed af.”
“Stephen, ik maak me zorgen over je. Ik heb een voorgevoel.”
“Ik wil niets horen van jouw voorgevoelens.”
“Je bent een geweldige vriend voor me geweest, Stephen. Ik zal nooit vergeten dat we in die granaattrechter lagen en dat jij tegen me praatte en—”
“Natuurlijk zul je dat vergeten. Wees nou maar stil.”
Weir zat te beven. “Je begrijpt me niet. Ik wil je bedanken. Het is alleen maar dat voorgevoel van me. Weet je nog, de laatste keer dat je me de kaart las, en dat jij…”
“Ik rommel met de kaarten. Ik speel vals. Het heeft niets te betekenen.” Stephen wilde het gesprek zo snel mogelijk afkappen.
Weir keek hem verschrikt en terneergeslagen aan. Hij nam een lange slok. “Ik weet dat ik het niet hoor te zeggen, ik weet dat het zelfzuchtig van me is, maar…”
“Hou nou in godsnaam je mond, Weir,” schreeuwde Stephen, met een snik in zijn stem. Hij bracht zijn gezicht vlak voor dat van Weir. “Probeer me in vredesnaam te helpen. Als je dankbaar bent of zo, probeer me dan te helpen. Jezus Christus, denk je dat ik hier zin in heb? Denk je dat ik hiervoor op de wereld ben gekomen?”
Weir deinsde terug voor het verontwaardigde speeksel van Stephen.
Hij begon iets terug te zeggen, maar Stephen was nu overweldigd door boosheid. “Al die jongens van achttien en negentien, die morgen naar boven moeten, en ik moet mee om toe te kijken. Probeer nou eens één keer over wat anders te praten.”
Op zijn indirecte en dronken wijze was Weir even hartstochtelijk als Stephen. “Dit is iets wat gezegd moet worden, of het nou tactvol is of niet. Er zijn belangrijker dingen. Ik wil je bedanken en afscheid van je nemen, voor het geval…”
Stephen greep hem bij zijn revers en tilde hem op, hij droeg hem naar de deur van de bunker. “Lazer op, Weir, lazer op en laat me met rust.” Hij gaf hem een zet, zodat hij voorover door de modder gleed. Weir klauterde langzaam overeind, keek verwijtend achterom naar Stephen terwijl hij het slijm en de vuiligheid van zijn gezicht plukte, en liep toen in zijn eentje terug over de loopplanken.
Nu was Stephen alleen, zoals hij gewenst had, en hij begon aan het zelfonderzoek dat in de ochtend zou eindigen. Hij bekeek zorgvuldig zijn lichaam en herinnerde zich de dingen die zijn handen hadden aangeraakt; hij keek naar de afdrukken van zijn vingertoppen en legde de rug van zijn hand tegen de zachte huid van zijn lippen.
Hij ging op de planken van het bed liggen en voelde de wollen deken tegen zijn gezicht. Dat was een gevoel dat hij zich uit zijn kindertijd herinnerde. Hij kneep zijn ogen dicht en dacht aan de vroegste herinneringen aan zijn moeder, aan het gevoel van haar handen, aan haar stem en haar geur. Hij wikkelde zich in de mantel van zijn herinneringswereld, in de hoop dat hij daar veilig zou zijn, dat geen granaten of kogels hem daar konden raken. Hij slikte en kreeg het vertrouwde gevoel in tong en keel. Het was hetzelfde vlees dat hij als onschuldige knaap had bezeten. Nu zouden ze daar toch niets meer mee laten gebeuren. Zijn liefde voor de wereld was teruggekeerd, en het was een ondraaglijk vooruitzicht die te moeten verlaten.
Een uur voordat het licht werd kwam Riley met opgewarmd scheerwa-ter. Stephen was blij dat keurige mannetje met zijn slaafse manieren te zien. Hij had ook een grote pot thee gezet. Stephen schoor zich zorgvuldig en deed de koppel om die Riley voor hem had gepoetst.
Toen hij de loopgraaf in ging, zag hij dat de rantsoenen op tijd waren gekomen, en dat een paar manschappen spek hadden gebakken voor hun ontbijt. Hij moest zich voorzichtig bewegen in het donker, turend naar zijn voeten op de loopplanken. Sergeant-majoor Price was de uitrusting aan het inspecteren. De methodische manier waarop hij dat deed, werkte geruststellend op Stephen; het was net een doodgewone dag. Toen praatte hij met Petrossian, de korporaal uit zijn vroegere peloton. Zijn vertrouwde, donkere gezicht keek omhoog naar Stephen, alsof die hem verlossing kon brengen. Stephen keek de andere kant op. Hij kwam bij een groepje manschappen die niet eerder naar boven waren geweest, Barlow, Coker, Goddard en een paar anderen die ineengedoken bij een ladder zaten. Hij bleef staan om even te praten, en zelfs in het donker kon hij de vreemde uitdrukking van hun gezichten zien. Het was of de huid strakgetrokken was, zodat ze glansden. Ze waren niet in staat te reageren op wat hij zei; ze waren allemaal verdiept in zichzelf, waar de tijd stilstond en waar geen hulp was.
De artillerie begon aan de beschieting van het niemandsland. Ze konden de aarde zien opspatten boven de borstwering van zandzakken. Stephen keek op zijn horloge. Nog vier minuten. Hij knielde op het banket en zei een gebed, een woordeloos smachten.
Het was allemaal zo snel gegaan. Het langdurige bombardement voor de aanval in juli was bijna ondraaglijk geweest, maar het had de manschappen tijd gegeven om zich voor te bereiden. Deze keer had hij het gevoel dat hij nog maar een paar uur daarvoor bij Jeanne gegeten had, en dat hij zich nu op zijn dood voorbereidde. Het maakte weinig verschil dat dit, naar verhouding, een kleine aanval was: de dood kende geen gradaties.
Hij stond op uit zijn geknielde houding en liep terug naar de volgende geschutsnis waar hij zag hoe Ellis op zijn horloge keek. Hij liep naar hem toe en sloeg zijn arm om zijn schouders. Het ontdane gezicht van Ellis gaf hem moed; ergens vond hij een geruststellende glimlach, ter begeleiding van het kneepje dat hij in die schouder gaf. Bij de ingang van de verbin-dingsloopgraaf stond Price, met zijn klembord. Hij stak zijn hand uit naar Stephen, en Stephen schudde die. Price zou niet meegaan naar boven-hij zou berekenen wat de aanval had gekost.
Stephen keek omhoog naar de hemel, waar het eerste licht door de wolken brak. Hij slaakte een lange zucht, zodat hij tot in zijn laarzen sidderde. “O God, o God,” fluisterde hij, met een huivering over zijn ruggengraat. Waar was nu die liefdevolle eenheid van de wereld? Nu ze nog één minuut hadden, werd hij, als alle anderen, getroffen door het besef dat er geen weg terug was. Hij wierp een verlangende blik naar de volle verbin-dingsloopgraaf, en toen draaide hij zich om naar het front. Er klonk een fluittoon, en de manschappen begonnen log tegen de ladders op te klauteren, gehinderd door hun zware bepakking, in de richting van de lucht die uit metaal bestond.
Stephen sloeg hun dwaze, krabachtige bewegingen gade en voelde hoe zijn hart samentrok van liefde en medelijden voor hen. Hij drong zich naar voren om hen te volgen.
De manschappen renden zo snel ze konden over de omgewoelde aaide-, het was geen herhaling van de langzame mars die het jaar daarvoor was bevolen. Hun eigen mitrailleurs gaven dekking boven hun hoofden, en ontmoetten daar het afweervuur van de vijand. Stephen was zich bewust van de zwaarte van het geluid, terwijl hij zijn hoofd introk en probeerde ten volle te profiteren van de bescherming die zijn helm bood. Hij moest uitwijken voor gevallen lichamen en over kleine kraters in de modder springen. Hij kon zien dat de rij soldaten voor hem uit de vijandelijke loopgraaf had bereikt. Zijn eigen compagnie, die steun moest verlenen, begon zich ongeveer vijftig meter daarvoor in granaattrechters te hergroeperen.
Stephen liet zich drie meter naar beneden glijden in het slijm, en daar zag hij Goddard en Allen, de laatste met een noodverband om zijn bovenarm. Coker gluurde over de rand van de trechter, staande op de rug van een ander, en probeerde met zijn verrekijker te zien wat voor signalen er kwamen van de manschappen in de voorste rijen.
Hij sprong naar beneden in de modder. “Ik zie niks, sir,” schreeuwde hij door het lawaai heen naar Stephen. “Geen signalen, niks. Ze lijken door het prikkeldraad heen te zijn. In de loopgraaf ontploffen handgranaten.”
Stephen voelde lichte hoop opvlammen. Het was mogelijk dat de artillerie, voor het eerst dat hij het meemaakte, inderdaad het prikkeldraad vernield had, zodat zijn manschappen geen schietschij ven voor vijandelijke mitrailleurs werden.
Petrossian kwam de granaattrechter in struikelen. Hij was zwart van de dunne modder en het rottende vuil dat hij in eerdere trechters had gevonden, maar hij bloedde niet.
“Signaal van Compagnie B, sir,” schreeuwde hij. “ze zijn in de loopgraaf.”
“Oké. We gaan.”
Stephen klauterde tegen de rand van de trechter op en wuifde met een vlag. De grond begon te bewegen en over een lengte van honderd meter of meer kwamen soldaten tevoorschijn. Het lawaai voor hen uit werd luider toen de Duitsers begonnen te schieten vanuit hun tweede loop-graaf. Hoewel de mannen van de B-compagnie hen probeerden te dekken, kon hun geweervuur het niet opnemen tegen de mitrailleurs. De laatste vijftig meter bestond uit springen en ineenduiken, de mannen zigzagden door het vuur en sprongen over liggende lijven.
Stephen volgde twee anderen door een gat in het Duitse prikkeldraad en sprong neer in een geschutsnis waar veel manschappen stonden. Niemand wist wat er aan de hand was. Er stonden groepjes Duitse gevangenen op de loopplanken, ze glimlachten nerveus, opgelucht dat ze gevangen waren genomen, maar bang dat het op het laatst toch nog verkeerd zou aflopen. Ze gaven de mannen van Compagnie B souvenirs en sigaretten. Hun loopgraaf was een wonder in de ogen van de Britten, met die enorme diepe bunkers en die kunstige borstweringen. Ze staarden met grote, nieuwsgierige ogen naar de privacy die ze zich al zo lang hadden voorgesteld, en die ze eindelijk hadden doorbroken.
Stephen slaagde erin de gevangenen naar een onbeschadigde bunker te brengen, en liet Petrossian met drie anderen achter om hen te bewaken. Hij wist dat Petrossian opgelucht zou zijn dat hij verder niet mee hoefde, en dat het hem genoegen zou doen hen zo nodig te doden. Hij liep door de loopgraaf en vond Ellis, klam van zweet en met een lege blik in zijn ogen, alsof de gevechten in een andere wereld plaatsvonden.
Er werd nog gevochten in de loopgraaf links van hen, die grensde aan het kanaal, maar na een halfuur zagen ze dat er nog meer Duitse krijgsgevangenen aankwamen, en toen stierf het vuren weg.
Ellis keek Stephen afwachtend aan. “Wat nu?”
“Op het middaguur krijgen we versterking uit dat bosje rechts, van wat Gray onze vrienden uit de Midlands noemt. We moeten de loopgraaf bij het kanaal zien te houden en dan door naar de tweede loopgraaf.”
Ellis glimlachte onzeker. Stephen trok een gezicht. “We zijn nu begonnen aan de beschieting van hun tweede linie,” schreeuwde hij toen hij het gieren boven zich hoorde. “Hou je helm op en doe een schietgebedje.”
Er was woeste activiteit in de loopgraaf waar mannen zandzakken opstapelden zodat ze over de achterwand van de loopgraaf konden schieten op de achterste Duitse loopgraaf. Velen werden in het hoofd getroffen en vielen achterover terwijl ze een plaats zochten om te schieten. Manschappen met mitrailleurs zochten een goede plek vanwaar ze hun doelwit in het oog konden nemen, maar voorlopig wist niemand of ze verder konden optrekken voordat de tegenaanval kwam.
Geleidelijk begon de artillerie haar doelwitten te vinden. Er kwamen geschreeuwde meldingen over granaatinslagen aan de rand van de loop-graaf, waar manschappen en aarde door elkaar werden gewoeld. Van achter de linies begon de Duitse artillerie aan een heftige reactie. Er was geen verbinding met het hoofdkwartier van het bataljon, en in het lawaai en de toenemende slachting van de strijd kon Stephen de orde alleen handhaven door zich aan het oorspronkelijke plan te houden. Hij ging op het geïmproviseerde banket staan. Voorzover hij kon zien, bereidde de vijand zich voor op verder terugtrekken naar de reserveloopgraaf. Was er maar een mogelijkheid tot communicatie met de artillerie, dan had die ze tijdens die aftocht te pakken kunnen nemen.
Onder een reeks geschreeuwde en half verstane orders begon een tweede aanval. Die was minder gecoördineerd dan de eerste, zonder afzonderlijke groepen, maar de soldaten die het hadden overleefd, waren duizelig van vreugde toen ze in de richting van de tweede loopgraaf renden. Er was geen ruimte voor geweren, dus sprongen ze de loopgraaf in met hun bajonetten en vuisten. Sommigen werden getroffen door de eigen artillerie, die te laat had gehoord van de tweede aanval, en enkelen sprongen in de diepte regelrecht hun dood tegemoet. Stephen worstelde zich door het prikkeldraad en kwam neer op het lichaam van een Duitse korporaal wiens benen waren afgehakt door een granaat. Hij leefde nog en trachtte zich in veiligheid te brengen. Ze probeerden groepjes te vormen en naar weerszijden de loopgraaf binnen te dringen, zodat ze steeds rugdekking zouden hebben, maar doordat telkens nieuwe troepen in de loopgraaf sprongen, konden ze geen handgranaten in de traversen gooien, uit vrees hun eigen mensen te doden. Er was geen alternatief, ze moesten elke hoek blindelings nemen. Het lot van de eerste twee, drie mannen was een goede waarschuwing voor degenen die hen volgden. Stephen keek hoe de mannen als razenden doorgingen, over de lichamen van hun vrienden heen stapten, de ene geschutsnis na de andere innamen, zich verdrongen om als eerste bij de traverse te komen. Ze dachten aan hun dode broers en vrienden; ze waren zo geëlektriseerd dat ze geen vrees meer voelden. Ze doodden met vreugde. Ze waren niet normaal.
Laat in de ochtend hadden ze de tweede loopgraaf veroverd. Stephen stuurde een groepje naar het kanaal om zich daar in te graven voor een eventuele tegenaanval. Nu hoefden ze de linie alleen nog te houden totdat omstreeks het middaguur de versterkingen kwamen die hun andere flank zouden dekken.
Stephen verdroeg het niet Duitsers te zien, en probeerde de krijgsgevangenen zo snel mogelijk te laten afvoeren. Ondanks het aanhoudende granaatvuur waren er voldoende vrijwilligers om hen te escorteren. Twee loopgraven in één ochtend, meer geluk mochten ze niet verwachten, dachten de meeste manschappen. Na vijf uur zware inspanning snakten ze naar even uitblazen. Toen ze vertrokken, keek Stephen afgunstig naar hun vermoeide ruggen.
De heftigheid van de beschieting nam even af, en groeide toen weer aan, voornamelijk aan de rechterflank, die onder vuur kwam van onzichtbare mitrailleursnesten en geweergranaten. Stephen kreeg niet de tijd om te genieten van aanzienlijke vorderingen, want hun positie werd alras belegerd. Door de zigzagconstructie van de loopgraaf was het onmogelijk te zien wat er verder dan een paar meter verderop gebeurde, maar de geluiden van de tegenaanval klonken hem dreigend in de oren.
Hij werd zich bewust van een harmonicabeweging die door de loopgraaf ging naarmate de voorste geschutsnissen ontruimd werden, of alleen tot zwijgen gebracht. Op het middaguur beklom hij een ladder naar wat de borstwering was geweest, en hij keek naar het bosje of er versterking kwam. Er was niemand te zien. Hij sprong weer in de loopgraaf en vond een periscoop. Hij keek uit over het niemandsland en zag niets anders dan een verre rij krijgsgevangenen die werden afgevoerd. Hij sloot de ogen en zuchtte zacht in de storm van de beschieting. Hij had het moeten weten. Hij had het kunnen raden.
Een pelotonscommandant, Sibley, stond in zijn oor te schreeuwen. Hij wilde weten wanneer de versterkingen zouden komen.
“Die zijn er niet. Ze komen niet,” brulde Stephen.
“Waarom niet?” riep Sibley.
Stephen zei niets.
Een uur later waren de Duitsers terug in het andere uiteinde van de loopgraaf, en er kwamen gevechten van man tegen man. Even later kreeg Compagnie B van hun commandant bevel zich terug te trekken naar de voorste vijandelijke loopgraaf, die ze die ochtend hadden veroverd. Toen ze over de borstwering klauterden, kwamen ze onder vuur van Duitse mitrailleurs die zich weer in de tweede loopgraaf hadden genesteld.
Door het lawaai was het onmogelijk te denken. Stephen werd zich ervan bewust dat Ellis tegen hem stond te schreeuwen. “We gaan eraan, we gaan eraan!” zeiden zijn lippen geluidloos.
Stephen schudde van nee.
Ellis bracht zijn lippen bij Stephens oor. “Compagnie B is weg.”
“Dat weet ik. Dat weet ik.” Stephen gaf geen nadere verklaring. De taak van zijn compagnie was de loopgraaf bezet houden,- Compagnie B had de aanval moeten uitvoeren en had het recht zelf uit te maken wanneer het moment voor verplaatsing was gekomen. Hij had zich niet verstaanbaar kunnen maken tegenover Ellis, maar wilde zich houden aan de orders die hij van kolonel Gray had gekregen.
Een sergeant met bloedspatten op zijn gezicht drong zich langs hen heen en werd gevolgd door een nieuwe troep mannen die door Duitsers via de loopgraaf werden verjaagd, vanuit hun onbeschermde rechterflank. De tegenaanval werd nu ook rechtstreeks ingezet vanuit de reserveloop-graaf. De twee Britse mitrailleurs waren niet in staat hen tegen te houden. Nu alleen nog een aanval vanuit het uiteinde bij het kanaal, dan waren ze volledig omsingeld. Stephen overdacht snel de mogelijkheid van terugtrekken. Er waren nu zo veel Duitsers in de loopgraaf dat ze hun posities op de borstwering weer zouden kunnen innemen om zijn manschappen in de rug te schieten wanneer ze terugrenden.
Ellis stond te huilen. “Wat moeten we doen?”jammerde hij. “Ikwilmijn manschappen redden. Wat moeten we doen?”
Stephen zag maar één uitweg: de lijken van zijn compagnie als zandzakken op elkaar gestapeld. Daarvoor zou hij niet hebben gekozen, maar er bleef hun niets anders over.
“Wat moeten we doen?” kreunde Ellis door het lawaai heen.
“We houden de linie, we houden deze verdomde linie.” Stephens tong en tanden waren zichtbaar in de onhoorbaar schreeuwende opening van zijn mond.
In een wanhopige poging hun leven te redden vochten de mannen om elke meter van de loopgraaf. Stephen deed mee en vuurde snel naar de oprukkende grijze massa.
Even voor drie uur werd hij zich bewust van een stem uit Yorkshire in zijn oor, en een onbekend gezicht. Hij keek de man verward aan. Het was een luitenant van het regiment van de Duke of Wellington. Hij schreeuwde Stephen toe dat zijn manschappen het andere uiteinde van de loopgraaf hadden heroverd.
Binnen nogmaals een uur hadden ze zich weer een weg terug naar het kanaal gebaand. Er kwamen nog meer versterkingen met loopgraaf mortieren en meer mitrailleurs. De Duitse tegenaanval was tijdelijk gestaakt, en de laatsten van hen trokken zich terug in hun reserveloopgraaf.
Stephen klauterde naar beneden naar de loopplanken en volgde die naar een bunker waar hij een majoor van de Duke of Wellington vond.
“Je ziet er bekaf uit,” zei de majoor opgewekt. “Jullie hebben orders om je terug te trekken. Wij zijn hierheen gestuurd om jullie dekking te geven. Er is daarstraks iets misgelopen. Weer zo’n triomf van het hoofdkwartier.”
Stephen keek naar het gezicht van de man. Hij zag er zo jong uit, dacht hij, en toch had hij een soort wonder verricht.
“En wat gaan jullie doen?” vroeg hij.
“Wij dekken jullie aftocht, en dan zorgen we als de bliksem dat we hier wegkomen.”
Stephen schudde de man de hand en ging toen naar buiten.
Eerst haalden ze de doden en gewonden op, en wat nog restte van de compagnie was tegen het vallen van de avond terug in de eigen loopgraaf. Ellis was gedood door mitrailleurvuur. De groepjes overlevenden sleepten zich door de modder die ze die ochtend waren overgestoken. Ze informeerden niet naar het lot van hun vrienden; het enige dat ze wilden was een plek bereiken waar ze konden liggen.