44
“Voor jou,” zei Erich, en hij stak Elizabeth vermoeid de hoorn aan het verwarde snoer toe. “Een man.”
“Een man,” zei Elizabeth. “Wat druk jij je toch nauwkeurig uit, Erich.”
Het was Robert. Hij zou die avond onverwacht in Londen zijn en vroeg zich af of ze hem in zijn flat wilde bezoeken.
“Sorry dat ik zo op het nippertje bel,” zei hij. “Maar ik heb het nog maar net gehoord. Je kunt zeker niet.”
Elizabeth had naar de bioscoop gewild, en daarna naar een feestje ergens in Zuid–Londen. “Natuurlijk kan ik,” zei ze. “Zal ik om een uur of acht komen?”
“Tot ziens dan. We blijven thuis, oké? Ik koop wel wat te eten.”
“Doe geen moeite. Ik doe het wel,” zei ze, snel, want ze wist uit ervaring hoe Robert boodschappen deed.
Toen ze haar eerdere afspraken had afgezegd liep ze naar Erichs kamer om te zien of ze hem kon helpen.
“Zo,” zei hij, en door dat geluid viel een centimeter as over de voorkant van zijn vest, “de dolende ridder komt even langs.”
“Ik wou dat je mijn telefoongesprekken niet afluisterde.”
“Wat kan ik daaraan doen, als jij het kantoor gebruikt als centrum voor je uitgaansleven?”
“Zo druk is dat niet, dacht ik. Eén man één keer per maand. Het zou erger kunnen. Kop op, Erich. Ik nodig je uit voor de lunch.”
Erich zuchtte. “Oké. Maar dan gaan we niet naar Lucca. Ik heb schoon genoeg van die man. Dag in dag uit zie je daar die bakken met hetzelfde sandwichbeleg. Ik denk dat hij gewoon een nieuwe laag geprakte sardientjes smeert over wat er al in zit. De onderste laag zit er vast al in sinds 1955, toen Lucca naar Londen kwam.”
“Hoe weet je dat hij toen is gekomen?”
“Ach, wij immigranten, wij helpen elkaar, weet je. We zijn bang voor die verdomde politie van jullie, en voor de voorschriften van Binnenlandse Zaken. Het jaar waarin je bent gekomen is belangrijk.”
“Geeft Binnenlandse Zaken ze een cursus hoe ze een broodjeswinkel moeten opzetten? Ik bedoel, al die Italianen komen uit verschillende streken in hun land, ze zijn allemaal opgegroeid met heerlijk eten, en dan komen ze hier en dan maken ze allemaal dezelfde eieren met mayonaise, dezelfde geprakte sardientjes op oudbakken broodjes, dezelfde koffie die naar eikels smaakt, terwijl ze in Italië nectar drinken. Krijgen ze complete instructies van de afdeling immigratie of zo?”
“Jij hebt geen enkel respect voor ons zielige vluchtelingen, is het wel? Pas maar op, anders sta ik erop dat je me meeneemt naar het beste restaurant van Londen.”
“Waarheen je maar wilt, Erich. Met alle plezier.”
“Mijn God, die man brengt jou wél in een prima humeur, hè? Net of er een belletje overgaat. Net de ratten van Skinner.”
“Bedoel je niet de hondjes van Pavlov?”
“Nee, ik ben tegenwoordig Angelsaksisch. Skinner is mij voldoende. Ga nu maar weer aan je werk. Ik kom je om één uur ophalen, en geen minuut eerder.”
Erich had gelijk, dacht Elizabeth toen ze terugliep naar haar bureau. Als Robert opbelde, stond zij direct klaar. Zijn stem maakte haar gelukkig. Maar toch beter een of andere bron van geluk dan helemaal geen? Ze had hem aan alle kanten bewerkt en geprobeerd hem van mening te laten veranderen; ze had gedaan wat ze kon om hem zover te krijgen dat hij zijn vrouw verliet, maar er was niets veranderd. Ze had erin berust, had besloten niet meer aan de toekomst te denken. Grimmige gesprekken, tranenrijk afscheid nemen, dat alles zou gauw genoeg terugkomen.
Robert had een klein appartement op de bovenste verdieping van een flatgebouw in een zijstraat van Fulham Road. Terwijl hij op Elizabeth wachtte, probeerde hij de sporen van zijn gezin te verwijderen, al was het moeilijk hen helemaal weg te vagen. De flat had een open keuken naast de zitkamer, daarvan gescheiden door een bamboe gordijn. Op het houten keukenkastje tussen de ruimten stonden twee chiantiflessen met rode kaarsen erin, waardoor de kamer iets kreeg van een bistro in Chelsea uit de jaren zestig, zoals Elizabeth vaak opmerkte. Die flessen konden niet weggegooid worden omdat Roberts dochter ze leuk vond.
Een stuk of vijf jurken van zijn vrouw hingen in de kast, en wat make–upspullen van haar lagen in het badkamerkastje.
Hij kon in elk geval wél haar foto van het dressoir weghalen en begraven onder tafellakens in de la. Elke keer dat hij dat deed, voelde hij een steek van bijgelovig schuldgevoel, alsof hij een speld in haar beeltenis stak. Hij wenste haar niets slechts toe; hij respecteerde in haar kwaliteiten als toewijding en royaliteit, die hij vreesde zelf niet te bezitten, maar als het om Elizabeth ging kon hij zich niet beheersen.
Veel van zijn mannelijke collega’s namen aan dat het een losse verhouding was, een luchthartig geintje van het soort dat de meesten van hen wel kenden. Robert wist dat Elizabeth er ook zo over dacht, hoezeer hij ook zijn best deed haar van het tegendeel te overtuigen. Als hij tegenwierp dat hij niet zo’n soort man was, lachte ze hem uit. Voordat hij Elizabeth had ontmoet, was hij zijn vrouw gedurende één onverstandige nacht ontrouw geweest, maar met haar, zo probeerde hij altijd uit te leggen, was het anders. Hij was ervan overtuigd dat hij met de verkeerde vrouw getrouwd was. Hij wilde niet een of andere denkbeeldige vrijheid heroveren, hij wilde alleen maar met Elizabeth zijn. In het begin was hij fysiek aan haar verslaafd geweest: een week zonder haar lichaam, en hij werd verstrooid en prikkelbaar. Vervolgens was hij geïntrigeerd geraakt door het spottende zelfvertrouwen van haar karakter. Als hij haar, zoals zij soms beweerde, alleen als amusant grapje gebruikte, waarom was het dan niet aangenamer? Waarom zat er zoveel pijn in wat volgens de toespelingen van zijn collega’s zo lollig hoorde te zijn?
Hij hoorde over de intercom dat ze aanbelde, terwijl hij de sofakussens rechttrok.
“Wat is dat in vredesnaam?” vroeg Elizabeth, voelend aan zijn trui.
“Ik had tijd om mijn pak uit te trekken, dus…”
“Waar heb je die vandaan?”
“Vanmiddag gekocht. Ik vond dat het tijd werd dat ik me eens opdofte.”
“Nou, dan moet je dat ding maar weer gauw afschaffen. En zijn dat wijde pijpen, aan je broek? Toe nou toch, Robert.”
“Er is geen man in Europa die niet met een beetje wijde pijpen rondloopt. Iets anders is daar niet te koop.”
Ze liep naar de slaapkamer en vond een oude ribfluwelen broek en een neutrale trui. Robert deed of hij protesteerde wanneer ze de baas speelde in dergelijke kleine aangelegenheden, maar eigenlijk was hij er blij mee. Hij bewonderde haar omdat ze zulke dingen wist, en hij was gevleid dat ze zoveel om hem gaf dat zulke dingen ertoe deden.
Toen hij behoorlijk was aangekleed, maakte hij een drankje voor hen tweeën, en hij stond met zijn arm om Elizabeth toen zij van de meegebrachte spullen een maaltijd begon te koken. Dit was de tijd waar hij het meest van hield, alles nog een en al verwachting, zonder dat de avond echt was begonnen.
Onder het eten praatte hij over zijn werk en over de mensen die hij daar had ontmoet. Elizabeth vroeg van alles, zodat hij verder praatte. Hij was bang dat hij haar verveelde, maar kennelijk genoot ze van de sardonische manier waarop hij die verschillende vergaderingen en diners beschreef.
Ze slaagden erin een avond en een nacht door te brengen in innige harmonie, zonder een woord over de moeilijke beslissingen die hun wachtten. Robert was blij, en ook Elizabeth, die de volgende ochtend met lichte stap vertrok, leek heel vrolijk.